ECLI:NL:RBOVE:2019:2549

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
08-073628-19 (P) en 08-730418-17 (VTUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen van cocaïne en verboden wapenbezit met bijzondere voorwaarden

Op 23 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 34-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 301 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd schuldig bevonden aan het dealen van cocaïne en het voorhanden hebben van verboden wapens. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de Reclassering en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 9 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. J.M. Stad, de vordering indiende. De verdachte had in de periode van 9 mei 2018 tot en met 26 maart 2019 cocaïne verkocht en had op 26 maart 2019 een hoeveelheid van 12,23 gram cocaïne en verboden wapens bij zich. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die stappen had gezet om zijn leven te verbeteren. De rechtbank achtte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, gezien de omstandigheden en het risico op recidive. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-073628-19 (P) en 08-730418-17 (VTUL)
Datum vonnis: 23 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.M. Stad en van hetgeen door verdachte en de raadsman G.F. Schadd, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 9 mei 2018 tot en met 26 maart 2019 cocaïne heeft gedeald;
feit 2:op 26 maart 2019 een hoeveelheid van 12,23 gram cocaïne bij zich heeft gehad;
feit 3: op 26 maart 2019 verboden wapens bij zich heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 9 mei 2018 tot en met 26 maart 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (aanzienlijke) hoeveelheid van (een) stof(fen) en/of materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad, 12,23 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland, één of meerdere wapen(s) van categorie I, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meerdere blanke wapen(s), te weten
- één of meerdere op (creditcard) gelijkende mes(sen) en/of
- een op een pen gelijkend mes
zijnde (een) blank(e) wapen(s) dat/die uiterlijk gelijk(t)(en) op een ander voorwerp dan een wapen, heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de in de bijlage bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, in die zin dat:
1
hij in de periode van 9 mei 2018 tot en met 26 maart 2019 te Almelo, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 26 maart 2019 te Almelo, opzettelijk voorhanden heeft gehad, 12,23 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 26 maart 2019 te Almelo, wapens van categorie I, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten blanke wapens, te weten
- op creditcard gelijkende messen en
- een op een pen gelijkend mes
zijnde blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarden dienen de voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 2 juli 2019.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd strekkende tot oplegging van een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, en eventueel met een proeftijd van drie jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer tien maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van dergelijke middelen met zich brengt. Cocaïne is een stof die een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het gebruik hiervan leidt veelal tot allerlei vormen van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang en winstbejag. Hij had als ex-verslaafde onder meer een schuld bij zijn vroegere dealers die hij af wilde betalen.
Verder heeft de verdachte een aantal wapens voorhanden gehad. Onderzoek aan deze wapens heeft uitgewezen dat het gaat om niet als zodanig onmiddellijk herkenbare blanke verboden wapens, met de uiterlijke kenmerken van een pen respectievelijk van creditcards. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens kan gevaar veroorzaken.
Bij de bepaling van de straf en de duur en hoogte daarvan, neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt en houdt zij rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Verdachte is eerder veroordeeld voor zowel overtreding van de Opiumwet als de Wet wapens en munitie. Dat blijkt uit zijn justitiële documentatie van 7 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsrapport van 2 juli 2019. Hierin staat dat verdachte stappen heeft gezet om zijn leven een goede richting te geven en dat hij zich, tijdens en ook buiten de voorwaardelijke schorsing van zijn voorlopige hechtenis, aan de hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Verdachte gebruikt al enige maanden geen drugs meer, waardoor hij stabieler functioneert. De reclassering acht het raadzaam dat, naast interventies op praktische gebieden, zijn cognitieve vaardigheden (probleembesef, probleemhantering, verantwoordelijkheid nemen voor problemen en oplossingen, leren nuanceren en vergroten van zelfinzicht) en het meer op de voorgrond krijgen van zijn primaire levensdoelen aandacht krijgen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, drugs- en alcoholverbod, locatiegebod (met EC), meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan dagbesteding, meewerken aan begeleiding door Limor of een ander door de reclassering aan te wijzen ambulante hulpverleningsinstantie.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze strafbare feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die zowel uit het reclasseringsrapport als tijdens de behandeling ter zitting naar voren zijn gekomen, oordeelt de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht (59 dagen) en met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd - met uitzondering van elektronische controle - passend en geboden.
Verdachte heeft, voor zover bekend, sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, geen strafbare feiten meer gepleegd. Het is verdachtes verantwoordelijkheid om ook zonder elektronische controle de opgelegde voorwaarden na te leven. De rechtbank acht een locatiegebod met elektronische controle dan ook niet noodzakelijk.
De rechtbank zal verdachte daarnaast een taakstraf van maximale duur opleggen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a,14b,14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3: handelen in strijd met artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
301 (driehonderdzes) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich meldt op verzoek van de reclassering en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij hij zich houdt aan de afspraken met en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • geen verdovende middelen gebruikt;
  • blijft meewerken aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • meewerkt, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, aan activiteiten rondom het vinden van een dagbesteding, na het uitvoeren van zijn werkstraf;
  • meewerkt aan begeleiding vanuit Stichting Limor of een andere door de reclassering aan te wijzen ambulante hulpverleningsinstantie bij het stabiliseren van praktische zaken, indien en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vordering tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Nederland van 2 augustus 2017 met parketnummer 08/730418-17 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
Buiten staat
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019109037. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1, 2 en 31.
De bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 9 juli 2019;
Feiten 1 en 2
2.
Het proces-verbaal van aanhouding (pagina 12 en 13), inhoudende het relaas van de verbalisant en/of één van hen;
3.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming nummer PL0600-2019109037-10;
4.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming nummer PL0600-2019109037-20;
5.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming nummer PL0600-2019109037-15;
6.
Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 80 tot en met 84), inhoudende het relaas van de verbalisant/en of één van hen;
7.
Een geschrift, te weten een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 mei 2019, nummer 2019.05.01.238 (aanvraag 001) opgemaakt door ing. P.H. Walinga (pagina 88);
8.
Een geschrift, te weten een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 mei 2019, nummer 2019.05.01.238 (aanvraag 003) opgemaakt door ing. P.H. Walinga (pagina 89);
Feit 3
9.
Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 354 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende het relaas van de verbalisant/en of één van hen
10.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming nummer PL0600-2019136487-2;
11.
Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 352 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende het relaas van de verbalisant/en of één van hen;
Feit 112.
Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 39 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende het relaas van de verbalisant/en of één van hen;
13.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor (pagina 55 tot en met 57van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1]
14.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor (pagina 62 en 63 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] .