ECLI:NL:RBOVE:2019:2523

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
08/952194-19 en 96/165453-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Almelo voor drugshandel, wapenbezit en bedreiging van een politieagent

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 36-jarige man uit Almelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor het bezit van verschillende soorten harddrugs, een pistool en munitie, en het bedreigen van een politieagent. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 8 juli 2019, waar de officier van justitie M. Hoekstra de vordering indiende. De verdachte, die in de periode van 7 januari 2019 tot en met 29 maart 2019 handelde in harddrugs, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, amfetamine en XTC (MDMA). Daarnaast werd hij beschuldigd van het bedreigen van een politieambtenaar met de dood en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 4 en 5, maar sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de combinatie van drugshandel en wapenbezit, en de bedreiging van een politieambtenaar. De verdachte had eerder geen veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers 08/952194-19 en 96/165453-16 (tul) (P)
Datum vonnis: 22 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van het onder 5 ten laste gelegde feit, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:harddrugs heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2:harddrugs voorhanden heeft gehad;
feit 3:hasjiesj heeft geteeld en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
feit 4: [slachtoffer] , politieambtenaar, heeft bedreigd;
feit 5:een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 7 januari 2019 tot en met
29 maart 2019 te Almelo in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad een (aanzienlijke) hoeveelheid van (een) stof(fen) en/of materia(a)l(en) bevattende
- Cocaïne en/of
- Amfetamine en/of
- XTC (MDMA) en/of
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of XTC (MDMA) (telkens) zijnde (een)
middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland,
opzettelijk voorhanden heeft gehad,
- 190,04 gram Amfetamine en/of
- 159,97 gram (381 pillen XTC) (MDMA) en/of
- 2,41 gram cocaïne,
zijnde amfetamine en/of XTC (MDMA) en/of cocaïne (telkens) zijnde (een)
middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 januari
2019 tot en met 29 maart 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 606,49 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Borne en/of Almelo, in elk geval in
Nederland, [slachtoffer] (politieambtenaar werkzaam binnen de eenheid
Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te
voegen:
-'Ik maak je af, ik snij je keel door' en/of
-'Wacht maar als ik vrij kom, ik vind je' en/of
- De allergrootste bom die jij je kan voorstellen leg ik onder het
politiebureau. Jullie gaan er allemaal aan' althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5
hij op of omstreeks 29 maart 2019 in een woning gevestigd aan de [adres]
in Almelo, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1
van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool merk Baretta, model 70, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, alsmede bijbehorende munitie
(8 kogelpatronen, kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen ten aanzien van feit 1

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat op basis van de aangetroffen situatie ter plaatse, een korte samenvatting van op de iPhone 5 aangetroffen berichten over drugs en verdachtes (leugenachtige) verklaring daarover, telkens sprake is van dealen in harddrugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen voor het voorhanden hebben van de onder 1 genoemde harddrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat er, gelet op de hoeveelheid drugs, de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen en de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd, weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat verdachte zich met het dealen van harddrugs heeft bezig gehouden maar dat (voldoende) wettig bewijs daarvoor ontbreekt. Daarvan zal hij derhalve worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 2019, onder meer inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 2 april 2019 en de daarbij gevoegde lijsten van inbeslaggenomen goederen (pagina’s 84 tot en met 89);
3.
een tweetal processen-verbaal NFident, beide van 18 april 2019 en de daarbij gevoegde rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (pagina’s 130 t/m 138);
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
verdachte in de periode van 7 januari 2019 tot en met 29 maart 2019 te Almelo, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van stoffen bevattende
- cocaïne en
- amfetamine en
- XTC (MDMA),
zijnde cocaïne en amfetamine en XTC (MDMA) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De voorvragen ten aanzien van feit 2

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ter zake van het
onder 2 ten laste gelegdein zijn vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat de strafbare gedragingen in feit 2 het voorhanden hebben van de in dat feit genoemde harddrugs op 29 maart 2019 behelst. Feit 1 bevat het impliciet subsidiaire verwijt dat verdachte in de periode van 7 januari 2019 tot en met 29 maart 2019 de genoemde harddrugs “in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad”. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken voor het primaire deel van feit 1 en verdachte heeft veroordeeld voor het aanwezig hebben van cocaïne, amfetamine en XTC (MDMA), worden deze gedragingen tweemaal aan het oordeel van de rechtbank worden onderworpen, hetgeen in strijd is met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

6.De voorvragen ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

7.De bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 3, 4 en 5

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 3 tot en met 5 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat wat betreft feit 3, op basis van de aangetroffen situatie ter plaatse, een korte samenvatting van op de iPhone 5 aangetroffen berichten over drugs en verdachtes (leugenachtige) verklaring daarover, telkens sprake is van dealen in softdrugs.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen voor het voorhanden hebben van de onder 3 genoemde softdrugs en het onder 5 genoemde wapen en de munitie.
Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit wordt door de raadsman vrijspraak bepleit nu, zakelijk weergegeven, bij verdachte sprake is geweest van een onbeheerste uiting van woede die niet de strekking had om vrees aan te jagen en de bedreiging bovendien niet zodanig was dat, onder meer gelet op de omstandigheden waaronder de woorden zijn gebezigd, bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte zijn woorden kracht bij zou zetten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het ter zake opgemaakte
proces-verbaal van de politie en verdachtes ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt, dat verdachte op 29 maart 2019, 606,49 gram henneptoppen en niet de ten laste gelegde hasjiesj aanwezig heeft gehad.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 5 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [2] , te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 2019, onder meer inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 2 april 2019 (pagina’s 84 en 85) en de daarbij gevoegde lijst van inbeslaggenomen goederen (pagina 89);
3.
het proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2019 (pagina 110).
De rechtbank is verder van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, ten aanzien waarvan door de raadsman vrijspraak is bepleit, heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend de in feit 4 genoemde woorden ten overstaan van een politieambtenaar te hebben gebezigd. [3]
Op 29 maart 2019 heeft verbalisant [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat, nadat verdachte op 29 maart 2019 naar het arrestantencomplex in Borne was gebracht en hij voor de ID-zuil was gezet, hij hoorde dat hij tegen hem zei: “Ik maak je af. Ik snij je keel door. Wacht maar als ik vrij kom, ik vind je. De allergrootste bom die jij kan voorstellen leg ik onder het politiebureau. Jullie gaan er allemaal aan”. De verbalisant heeft daarover verklaard dat hij zich door die woorden bedreigd voelde en gelijk aan verschillende scenario’s dacht die er zouden kunnen gebeuren en wat hij zou kunnen doen om te voorkomen dat verdachte daadwerkelijk zich met geweld tegen hem zou keren, waarbij hij zeker dacht dat het zou uitdraaien op een vechtpartij. [4]
Voorafgaand aan dit incident vond een doorzoeking in verdachtes woning plaats, waarbij onder meer aangever aanwezig was. Daarbij werd onder meer een pistool met munitie aangetroffen. [5]
Het betoog van de raadsman dat vrijspraak dient te volgen nu de uitlating van verdachte niet de strekking had om vrees aan te jagen en de bedreiging bovendien niet zodanig was dat, gelet op de omstandigheden waaronder de woorden zijn gebezigd, bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte zijn woorden kracht bij zou zetten, wordt door de rechtbank verworpen, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
Volgens vaste rechtspraak is voor een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr vereist dat de bedreiging van dien aard is dat zij
in het algemeengeschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid op te wekken, of dat bij de bedreigde de redelijke vrees daarvoor kon ontstaan. Dit is een geobjectiveerd criterium. Niet is vereist dat die vrees ook daadwerkelijk is ontstaan, hoewel aangever in dit geval wel degelijk heeft verklaard zich daadwerkelijk bedreigd te hebben gevoeld. Strekking van de bepaling is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door een bedreiging met een ernstig misdrijf. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen aangever hierover heeft verklaard, te meer nu voorafgaand aan de bedreiging bij verdachte een vuurwapen met munitie is aangetroffen en hij dus ook over de middelen beschikt om zijn woorden om te zetten in daden. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de woorden van verdachte ook niet kunnen worden gezien als ‘slechts’ een onbeheerste uiting van woede. Daarvoor is in aanvulling op de hiervoor al benoemde omstandigheden ook van belang dat de bedreigingen zijn geuit tijdens het identificatieproces enige tijd na de aanhouding van verdachte, een moment waarop de gemoederen enigszins tot bedaren hebben kunnen en moeten komen.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de omstandigheden waaronder verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan, bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
4
verdachte op 29 maart 2019 te Borne, [slachtoffer] (politieambtenaar werkzaam binnen de eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
-'Ik maak je af, ik snij je keel door' en
-'Wacht maar als ik vrij kom, ik vind je' en
- De allergrootste bom die jij je kan voorstellen leg ik onder het politiebureau. Jullie gaan er allemaal aan';
5
verdachte op 29 maart 2019 in een woning gevestigd aan de [adres] in Almelo, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool merk Baretta, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, alsmede bijbehorende munitie (8 patronen), voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 285 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapen en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (pistool) en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie (munitie).

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en tevens oplegging van de voorwaarden genoemd in de reclasseringsrapportage van 21 juni 2019. Verder heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen tot een totaalbedrag van € 4880,42 gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf dient te worden beperkt tot de duur van vijf maanden waarvan een maand voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de voorwaarden genoemd in de reclasseringsrapportage van 21 juni 2019.
Verder verzoekt de raadsman teruggave van de door hem in zijn pleitnota genoemde goederen aan verdachte. Van de overige inbeslaggenomen goederen doet verdachte afstand.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in zijn woning verschillende soorten harddrugs, waarvan de hoeveelheid kan worden aangemerkt als handelsvoorraad, aanwezig gehad en daarmee het gebruik van die harddrugs gefaciliteerd. Verdachte heeft met zijn handelwijze de volksgezondheid in gevaar gebracht en bijgedragen aan een toenemende mate van onveiligheid als gevolg van vermogenscriminaliteit waarmee de gebruikers van drugs de kosten van hun verslaving bestrijden. Ook heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de achter de verkoop van harddrugs schuilgaande criminele organisaties, die fors geweld en uitbuiting niet schuwen. Daarnaast heeft verdachte een pistool en munitie voorhanden gehad. Met name de combinatie van vorenstaande misdrijven dient als zeer ernstig en strafverzwarend te worden aangemerkt, temeer nu het gebruik van vuurwapens, zowel bij misdrijven in het algemeen als bij drugsgerelateerde misdrijven, toeneemt en het aanwezig hebben van dergelijke wapens vaak escalerend werkt en situaties in de hand werkt waarvan de gevolgen vaak onomkeerbaar zijn. Het toenemend aantal slachtoffers van zowel het gebruik van harddrugs als van vuurwapengeweld in de samenleving, onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden door justitie tegen feiten als deze. Verder heeft verdachte zich uiterst dreigend uitgelaten tegenover een politieambtenaar. Feiten als deze zijn op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Met name agressieve gedragingen tegenover politieambtenaren dienen als ernstig te worden aangemerkt. Publieke ambtsdragers die belast zijn met het opsporen van strafbare feiten en/of het handhaven van de openbare orde moeten, veelal in moeilijke situaties te verrichten werkzaamheden, onvoorwaardelijk worden beschermd en hun werk onverstoorbaar en zonder enige vorm van agressie kunnen doen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2019, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet en Vuurwapenwet is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet, gelet op de behandeling ter terechtzitting en hetgeen overigens omtrent verdachtes persoonlijke omstandigheden is gebleken, geen aanleiding om, overeenkomstig het daartoe gedane voorstel en verzoek, aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht en voorwaarden op te leggen. Als verdachte werkelijk iets aan de bij hem aanwezige problematiek wil doen dient hij dit, eventueel in het kader van een detentiefasering, op eigen initiatief en op vrijwillige basis te doen.
10.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende goederen, te weten een Iphone 6s, een deurbel met camera, een laptop en adapter, een bivakmuts (gedenkstuk Korps Mariniers), een harde schijf Seagate Barracuda, een Nep AK047 van porselein en een geldbedrag van € 3.830,42, aangezien deze goederen en dit geld niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
Over het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 1050,-- neemt de rechtbank geen beslissing nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat dat geld niet van hem is en hij niet weet aan wie dat geld toebehoort en dat hij om die reden afstand doet van dat geldbedrag.

11.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering.
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht, nu een tenuitvoerlegging van de in de vordering genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, door hem niet opportuun wordt geacht. De raadsman voert daartoe aan dat de proeftijd al 2,5 jaar loopt en verdachte zich in tussentijd niet heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en de onderhavige kwestie bovendien van een totaal andere orde is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Dat de onderhavige feiten van een ander orde zijn dan het feit waarvoor destijds de voorwaardelijke straf is opgelegd doet daaraan niet af.

12.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

13.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie
niet ontvankelijkin zijn vordering ten aanzien van het
onder 2ten laste gelegde feit;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapen en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (pistool) en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie (munitie).
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van een Iphone 6s, een deurbel met camera, een laptop en adapter, een bivakmuts (gedenkstuk Korps Mariniers), een harde schijf Seagate Barracuda, een Nep AK047 van porselein en een geldbedrag van € 3.830,42;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 19 december 2016 met parketnummer 96-165453-16 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.
mr. S.K. Huisman en mr. V.P.K. van Rosmalen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Twente met nummer 2019129982 van 2 mei 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Twente met nummer 2019129982 van 2 mei 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juli 2019, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte;
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] (pagina’s 227 tot en met 229).
5.het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 2 april 2019 (pagina’s 84 en 85) en de daarbij gevoegde lijst van inbeslaggenomen goederen (pagina 89);