7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een beroving van een tabakswinkel, waarbij geweld is gebruikt. Verdachte en de mededader zijn de winkel ingelopen en verdachte heeft de op dat moment 70-jarige eigenaar van de tabakswinkel een elleboogstoot in zijn gezicht gegeven. Het slachtoffer werd vervolgens zijn kantoortje ingeduwd, waar zich een getuige bevond. Hen wordt dreigend gezegd dat ze geen politie mochten waarschuwen. Ondertussen werd een tas met sigaretten en krasloten gevuld, waarna de beide daders de winkel weer verlieten met nogmaals de dreigende mededeling dat de politie niet mocht worden gebeld.
Een dergelijk delict is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor slachtoffers, maar veroorzaakt ook onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Het slachtoffer in deze zaak is al meerdere keren overvallen en was in eerste instantie te bang om aangifte te doen. Hij heeft blijkens de door hem opgestelde slachtofferverklaring nog langdurig pijn ondervonden ten gevolge van de uitgedeelde elleboogstoot. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit louter winstbejag om in zijn middelengebruik te kunnen voorzien en heeft zich niets gelegen laten liggen aan de belangen van anderen. Al met al gaat het dan ook om uiterst laakbaar gedrag.
Uit het 33 pagina’s tellende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 15 mei 2019 blijkt dat verdachte veelvuldig veroordeeld is, voor voornamelijk vermogensdelicten, maar ook voor meerdere geweldsdelicten. Ten tijde van het ten laste gelegde bevond verdachte zich in de transmurale fase van zijn (derde) ISD-maatregel.
Voor een beroving van een winkel heeft het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS) oriëntatiepunten voor straftoemeting voorgesteld. Voor een voltooide beroving waarbij geweld is gebruikt, kan volgens deze oriëntatiepunten een gevangenisstraf van drie jaar als uitgangspunt van denken gelden. Dat het feit samen met een ander is gepleegd, het een kwetsbaar slachtoffer betrof en dat er sprake is van recidive, zijn strafverzwarende factoren waarmee de rechtbank rekening houdt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van psychiater dr. T.W.D.P van Os van 25 januari 2019. Daar komt onder meer het volgende naar voren. Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en diverse stoornissen in gebruik van middelen, te weten opioïde, alcohol en cocaïne. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het delict en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte beschikt over onvoldoende bekwaamheden om situaties en de gevolgen op langere termijn te doorzien. Zijn probleemoplossende mogelijkheden zijn beperkt en inadequaat. Geadviseerd wordt derhalve om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Buiten een strakke structuur als hulpprothese is verdachte teveel een speelbal van zijn impulsen. Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt om verdachte klinische te behandelen, waarbij gewerkt wordt naar een blijvende prothese op het gebied van wonen, netwerk, dag-invulling, financiën en vrije rijd. Geadviseerd wordt om behandeling op te leggen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van gz-psycholoog dr. D.J. Burck van 25 januari 2019. Daaruit blijkt onder meer het volgende. Verdachte functioneert intellectueel op zwakbegaafd niveau. Er is sprake van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in het gebruik van opiaten, alcohol en stimulantia (cocaïne). Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het delict en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Toen zijn geld op was, heeft verdachte de beroving gepleegd om zijn middelengebruik te kunnen financieren, zonder zich te bekommeren om de consequenties voor anderen en voor zichzelf. Als gevolg van zijn stoornissen had verdachte slechts in beperkte mate handelingsalternatieven tot zijn beschikking, waardoor de impulsieve drang tot directe behoeftebevrediging de overhand kreeg. Geadviseerd wordt derhalve om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte heeft problemen op vrijwel alle levensterreinen en lijkt niet in staat om op sociaal geaccepteerde wijze zelfstandig sturing aan zijn leven te geven. Daarbij is hij nauwelijks ontvankelijk voor behandeling gebleken. De beperkte frustratietolerantie en de neiging op impulsieve wijze over te gaan tot directe behoeftebevrediging maken dat er een hoog risico op recidive is.
Verdachte kan baat hebben bij een klinische behandeling die hem structuur biedt, hem inzicht geeft in zijn beperkingen en hem handvatten biedt om daar mee om te gaan. Geadviseerd wordt dit vorm te geven in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Uit het reclasseringsadvies van 20 juni 2019 komt onder meer het volgende naar voren. Verdachte zegt een klinisch traject aan te willen gaan, maar uit dossierinformatie blijkt dat dat verdachte een langdurig traject niet kan volhouden, ook niet in een strak kader als de ISD-maatregel. Het risico dat verdachte vanuit zijn impulsen en zijn beïnvloedbaarheid zal reageren en daardoor zich zal onttrekken aan de voorwaarden of terug zal vallen in middelengebruik is groot. Een klinische behandeling is noodzakelijk. Dit maakt dat de reclassering een voorwaardelijke terbeschikkingstelling niet haalbaar acht en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging adviseert.
De deskundigen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundigen tot de hare en stelt vast dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het feit, in samenhang bezien met de justitiële documentatie van verdachte in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, terwijl ook een langdurige en intensieve behandeling van de psychiatrische problematiek van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank acht, mede gelet op de problematiek van verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Voorts zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd.
Nu deskundigen het recidiverisico als hoog inschatten bij verdachte, terwijl hij in de laatste fase van een (derde) ISD-maatregel heeft gerecidiveerd en de rechtbank de intrinsieke en langdurige motivatie van verdachte niet aannemelijk acht, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling in een minder ingrijpend behandeltraject of in een voorwaardelijke vorm, niet aan de orde is. Naar het oordeel resteert terbeschikkingstelling met dwangverpleging als het enige kader dat toereikend is voor de vereiste behandeling van verdachte.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. Er zijn adviezen van gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines die niet ouder zijn dan een jaar. Op het door verdachte begane feit staat naar de wettelijke omschrijving een straf van meer dan vier jaar. Ten tijde van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege. De rechtbank wijst in dit verband op de ernst van het gepleegde feit, de grote kans op herhaling en de ernst van de geestesziekte van verdachte.
De rechtbank overweegt dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd ter zake onder meer van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten diefstal vergezeld van geweld tegen personen.