ECLI:NL:RBOVE:2019:2471

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
08/730664-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging doodslag met een schop tijdens een burenruzie

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 60-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn buurman. De zaak vond zijn oorsprong in een burenruzie die op 22 november 2017 escaleerde toen de verdachte zijn buurman met een schop op het hoofd sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, opzettelijk handelde en een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren en dat de aangifte van de buurman betrouwbaar was, ondersteund door forensische rapportages. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak voor behandeling van zijn psychische aandoeningen. De benadeelde partij, de buurman, heeft schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/730664-17 (P)
Datum vonnis: 18 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in het huis van bewaring van de P.I. Grave.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een (primair) poging tot doodslag dan wel (subsidiair) poging tot zware mishandeling dan wel (meer subsidiair) mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 22 november 2017,in de gemeente Enschedeter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omeen persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijkvan het leven te beroven, door toen aldaar met een schop, althans met eenzwaar/scherp voorwerp (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair
hij op of omstreeks 22 november 2017,in de gemeente Enschedeter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe tebrengen met dat opzet met een schop, althans met een zwaar/scherp voorwerp(met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 november 2017,in de gemeente Enschedeeen persoon genaamd P, [slachtoffer] heeft mishandeld door toen aldaar met eenschop, althans met een zwaar/scherp voorwerp (met kracht) op het hoofd van die[slachtoffer] te slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij verwijst daartoe naar de deels bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, de letselverklaring en de ter zitting afgelegde verklaring van deskundige Duijst-Heesters.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit integrale vrijspraak. Zij voert daartoe aan dat haar cliënt geen schop heeft gebruikt. Dit maakt dat geen bewijswaarde mag toekomen aan de letselrapportage, omdat daarin slechts aandacht wordt besteed aan het scenario dat de verwondingen zijn veroorzaakt door een schop. Om tot de conclusie te kunnen komen dat het scenario van haar cliënt minder (on)aannemelijk is dan dat van aangever, dient dan ook nader gerapporteerd te worden De raadsvrouw verzoekt voorwaardelijk om een nadere letselrapportage te laten opmaken. Verder is naar haar mening de aangifte onvoldoende betrouwbaar. Indien de verklaring van aangever wel wordt gevolgd, dan ontbreekt het (voorwaardelijk) opzet van haar cliënt. Voorts is het letsel gering en is er niet met kracht geslagen, zodat er geen sprake kan zijn van een poging doodslag dan wel een poging zware mishandeling, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 22 november 2017 doet de heer [slachtoffer] aangifte tegen verdachte. Hij verklaart dat hij die ochtend zijn hond uitliet en dat hij zag dat verdachte aan kwam lopen en een schop in zijn handen vasthield. Aangever hoorde verdachte schreeuwen dat hij hem zou gaan slaan en zag vervolgens dat hij met de schop uithaalde. Vervolgens voelde aangever dat hij met de schop werd geraakt op zijn onderlichaam. Hierna slaagde aangever erin verdachte ten val te brengen. Aangever en verdachte zetten hun gevecht voort op de grond en zagen op enig moment beiden kans om op te staan. Aangever verklaart dat hij verdachte toen om zijn middel pakte. Aangever zag dat verdachte de schop, die hij nog steeds in zijn handen had, over zijn eigen hoofd heen tilde en hem daarmee twee keer op zijn hoofd sloeg.
Twee verbalisanten treffen diezelfde dag in de garage van verdachte een schop aan, die aan de onderkant nog vochtig is.
Als gevolg van het gevecht is aangever naar het ziekenhuis gegaan. Volgens informatie van de chirurg is sprake van een hoofdwond en een verwonding op de borstkas. Forensisch arts Schrooyen omschrijft de hoofdwond als een wijking van de huid in een redelijk rechte rode lijn met een lengte van ongeveer vijf centimeter. De forensisch arts constateert dat de huid is gescheurd en merkt op dat een dergelijke scheurwond kan ontstaan als er met kracht iets op het hoofd belandt. Gelet daarop rapporteert de forensisch arts dat het geconstateerde letsel kan passen bij de door aangever aangegeven toedracht.
Verdachte heeft telkens wisselende verklaringen afgelegd. In zijn eerste verhoor verklaart hij dat hij alleen een tak in zijn handen had en dat hij geen schop bij zich had. In zijn tweede verhoor zegt hij in eerste instantie dat er wel een schop aanwezig was, maar dat daarmee niet is geslagen. Verderop in zijn verhoor geeft verdachte aan dat hij aangever wel degelijk met de schop heeft geslagen door daarmee vanuit een liggende positie een zwaaiende beweging naar achteren te maken. Op basis van deze laatste verklaring heeft forensisch arts Duijst-Heesters een letselrapportage opgemaakt. Hierin heeft zij onderzocht welk scenario beter past bij het letsel van aangever, in die zin of er vanuit staande of liggende positie is geslagen met de schop. Haar conclusie luidt dat de hoofdwond van aangever beter past bij het scenario van aangever, hetgeen inhoudt dat verdachte vanuit staande positie achterwaarts met de schop heeft geslagen. Het slaan met een schop op het hoofd kan leiden tot ernstig of zelfs dodelijk hersenletsel, aldus de forensisch arts.
Ter terechtzitting is verdachte teruggekomen op zijn verklaring die hij in zijn tweede verhoor heeft afgelegd. Verdachte heeft tegenover de rechtbank verklaard dat hij geen schop heeft gebruikt en dat aangever de hoofdwond heeft opgelopen doordat hij tijdens het gevecht met zijn hoofd op de stoeprand is beland. Forensisch arts Duijst-Heesters, die in haar rapport is uitgegaan van de omstandigheid dat verdachte wél met een schop heeft geslagen, is als deskundige benoemd en ter terechtzitting bevraagd over de mogelijkheid van dit alternatieve scenario. Zij heeft verklaard dat er op de foto’s een scheurwond op het behaarde hoofd en een bloeduitstorting met schaafwond in het gezicht is te zien. Omdat er op het hoofd van aangever zowel een horizontale als verticale beweging is waar te nemen, acht de deskundige het aannemelijk dat aangever twee keer op zijn hoofd is geslagen. Bij het vallen met het hoofd op de stoeprand zou de verwachting zijn dat een gedeelte van het hoofd en de huid zouden zijn beschadigd. Voor wat betreft de wond op het behaarde hoofd, is dat niet te zien op de foto’s. Daarop is alleen een beweging te zien, waarbij er kracht moet zijn geweest die zeer waarschijnlijk van bovenaf komt. Op het voorhoofd is wel een schaafwond waar te nemen, maar daarvoor geldt dat het ontbreken van een streepvormige beweging een contra-indicatie is voor een val op de stoeprand. Het letsel van aangever zou alleen dan door een val op de stoeprand kunnen zijn veroorzaakt als die een scherpe hoek van negentig graden heeft. Gelet daarop vindt de deskundige het letsel van aangever niet passen bij het alternatieve scenario van verdachte.
De rechtbank stelt, op grond van bovenstaande, vast dat verdachte aangever met kracht met een schop op zijn hoofd heeft geslagen. Anders dan de raadsvrouw vindt de rechtbank de aangifte wel betrouwbaar, omdat deze steun vindt in de letselrapportages en de verklaring van de deskundige. Voor de verklaring van verdachte geldt dat niet. Sterker nog, de verklaringen van verdachte zijn wisselend en inconsistent van aard.
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt dat het opzet van verdachte onder meer kan worden afgeleid uit de letselrapportage van forensisch arts Duijst-Heesters. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd is aan te merken als een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. Het met kracht op het hoofd slaan met een schop, zoals verdachte heeft gedaan, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer overlijdt. Naar uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van verdachte gericht op het doden van aangever. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangever.
Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om een nadere letselrapportage te laten opmaken afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deskundige Duijst-Heesters op een heldere manier inzicht gegeven in de totstandkoming van haar rapportage. Zij is daarnaast ook zeer uitvoerig ingegaan op het later door verdachte aangedragen alternatieve scenario en heeft inzichtelijk gemaakt waarom zij het letsel van aangever daar niet bij vindt passen. De rechtbank heeft daarom geen enkele reden om aan de verklaring van de deskundige te twijfelen en acht op basis daarvan het laten opmaken van een nadere rapportage niet noodzakelijk.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 22 november 2017 in de gemeente Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door toen aldaar met een schop (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een noodweersituatie.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit dat haar cliënt en aangever beiden hebben verklaard dat de ander is begonnen. Nu er geen getuigen zijn geweest die het incident en de toedracht daarvan hebben waargenomen, moet haar cliënt het voordeel van de twijfel krijgen en moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat aangever met vechten is begonnen. De raadsvrouw is van mening dat sprake was van een noodweersituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Zoals in de bewijsmotivering is uiteengezet, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangever. Op basis hiervan is op te maken dat verdachte met een schop in zijn handen naar aangever is toegegaan. De rechtbank ziet verdachte als initiator van het fysieke conflict. Deze lezing wordt in zoverre ook bevestigd door de verklaring van verdachte zelf, die namelijk zegt dat hij zijn woning heeft verlaten om verhaal te halen bij aangever. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte zich niet heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt dus verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 juncto 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen verder ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt expliciet niet over te gaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De wantrouwende houding van haar cliënt komt voort uit zijn pathologie, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij zich niet laat begeleiden en behandelen in een ander kader (bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf).
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd aangever te doden door hem met een schop op zijn hoofd te slaan. De aanleiding van het gevecht was een langlopende burenruzie. Aangever is vanwege zijn verwondingen naar het ziekenhuis gegaan. Daar heeft een arts een hoofdwond en een verwonding op de borstkas geconstateerd. De hoofdwond moest gehecht worden. Hoewel het letsel bij aangever in dit geval relatief gering is, heeft een forensisch arts vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft bestaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over deze mogelijk ernstige gevolgen.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 20 mei 2019. Hieruit blijkt dat het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2003 aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege heeft opgelegd voor - onder meer - een geweldsdelict. Deze maatregel is beëindigd op 11 juni 2014.
Verder heeft de rechtbank gelet op de rapportage van 8 februari 2019, die betrekking heeft op het verblijf van verdachte in de observatiekliniek van het Pieter Baan Centrum. Deze rapportage is opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog. In het rapport wordt allereerst melding gemaakt van het feit dat het onderzoek zeer beperkt is gebleven, omdat verdachte zijn medewerking daaraan heeft geweigerd. De onderzoekers menen dat deze weigering is ingegeven door de psychopathologie van verdachte, waarmee bedoeld wordt dat hij erg achterdochtig is naar (justitiële) instanties. Wel hebben de onderzoekers op basis van observaties, gesprekscontacten en collaterale informatie een duidelijk beeld van verdachte gekregen. Zij hebben aan de hand daarvan vastgesteld dat verdachte niet adequaat functioneert. Zijn achterdocht staat zodanig op de voorgrond dat het zijn gedrag (groten)deels bepaalt. Ook hebben de onderzoekers een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken vastgesteld. Deze stoornis was volgens de onderzoekers ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat zijn achterdocht en zijn tekortschietende coping een aanzienlijke rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde feit, adviseren de onderzoekers verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De onderzoekers maken verder melding van het feit dat zij het recidiverisico van verdachte klinisch als hoog inschatten als verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. Dat geldt ook als verdachte zich in een andere omgeving zal begeven. De onderzoekers adviseren daarom aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Zij vermelden daarbij dat zij alternatieven hebben overwogen, zoals een behandeling in een voorwaardelijk kader, maar dat zij dat niet haalbaar achten, gezien het gebrek aan ziekte-inzicht en de hardnekkige pathologie van verdachte.
De rechtbank oordeelt op basis van de uitgebrachte rapportage dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar als verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte een intensieve klinische behandeling ondergaat. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
De rechtbank overweegt dat zij in de rapportage omschreven achterdocht bij verdachte herkent, in die zin dat verdachte zich ter terechtzitting ook zo presenteerde. Dit maakt dat de rechtbank er geen vertrouwen in heeft dat een behandeling in een voorwaardelijk kader zal slagen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan geen andere straf of maatregel het recidivegevaar voldoende beteugelen dan de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging daarvan. De door verdachte gepleegde poging tot doodslag is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, Sr. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege in dit geval niet is gemaximeerd tot de duur van vier jaren, omdat zij is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast oplegging van deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan het leed dat verdachte aan zijn slachtoffer heeft toegebracht door hem op een levensbedreigende manier met een schop te slaan op zijn hoofd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat zowel verdachte als de maatschappij er baat bij hebben dat de behandeling zo snel mogelijk zal starten. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.870,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bedraagt € 370,39 en heeft betrekking op het eigen risico van de zorgverzekering. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw merkt ten aanzien van de opgevoerde immateriële schade op dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Zij voert aan dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De raadsvrouw bepleit subsidiair dat de vordering sterk gematigd moet worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk en niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade van € 370,39 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat het causaal verband tussen de gestelde schade en het primair bewezenverklaarde feit onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezenverklaarde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
aanhoudingsverzoek
- wijst het verzoek van de verdediging tot het opmaken van een deskundige rapportage af;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 370,39 (zegge: driehonderdzeventig euro en negenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 370,39 (zegge: driehonderdzeventig euro en negenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]voor een deel van
€ 1.500,-
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A.A. Smit en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
Buiten staat
mr. Schaap en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, basisteam Noordoost-Twente, met nummer PL0600-2017541688. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 november 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 9-10):
(...) Plaats delict: [adres] Enschede
Pleegdatum/tijd: Tussen woensdag 22 november 2017 om 06:40 uur en woensdag 22 november 2017 om 07:35 uur (...)
Vanochtend liep ik met de hond in de [straat] . Hier komt de achteruitgang, via een brandgang, van de buurman van [nummer] op uit. Deze buurman heet iets van [naam] ., nog iets. Ik zag dat hij uit de brandgang kwam en een schop in zijn handen vasthield. Ik hoorde hem schreeuwen en zag dat hij op mij af kwam rennen. Ik hoorde dat hij riep dat hij mij ging slaan en dat hij riep ik maak je dood. Hij rende op mij af en sloeg mij tegen mijn zij aan. Ik zag vervolgens de kans om hem vast te pakken en toen kon hij mij met de schop op mijn hoofd slaan. Dit deed ontzettend veel pijn aan mijn hoofd. (...)
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] van 22 november 2017, inclusief de bijgevoegde foto's, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 11-15):
(...) Opeens zie ik mijn buurman [verdachte] aan komen lopen. Ik zag dat hij een schep in zijn handen vast had. Ik hoorde dat hij schreeuwde dat hij mij met die schep ging slaan. (...) Ik zag dat hij met de schep uithaalde en mij tot 2 keer toe op mijn onderrug sloeg. Ik voelde hierdoor gelijk pijn in mijn onderrug. Ik zag ineens kans om hem bij zijn benen te pakken. Ik
zag dat hierdoor mijn buurman op de grond viel. We kwamen hierdoor aan het rollebollen op de grond. (...) Uiteindelijk: zagen wij kans om allebei op staan. Ik heb toen mijn buurman om zijn middel gepakt. Ik zag dat de buurman de schep op dat moment nog in zijn handen had. Ik zag dat hij de schep over zijn eigen hoofd tilde en mij 2 keer kei hard op mijn hoofd sloeg. Ik stond namelijk achter hem. Door de klap voelde ik gelijk een stekende pijn op mijn hoofd. Ik kreeg de kans om hem vervolgens in een verwurging te nemen. (...) Ik ben vandaag, 22 november 2017, naar het ziekenhuis gegaan. Ik heb nu 2 hechtingen aan de zijkant van mijn hoofd. Ik heb ook een lichte hersenschudding. (...)
3. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] van 22 november 2017, inclusief de bijgevoegde foto's, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 19-25):

Ik, verbalisant, hoorde collega [verbalisant] zeggen dat verbalisant [verbalisant] in de schuur een schep had aangetroffen. (...) Ik zag dat de schop die direct om het hoekje stond de enige schop in de garage was. Ik zag dat de schop aan de onderzijde nog een zeer dun laagje vochtig zand zat. (...)

4. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselrapportage opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts GGD Twente van 5 december 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...) medische informatie betreffende [slachtoffer] (...)
opgegeven toedracht (…) Volgens het dossier geeft BE aan dat er met een schop op zijn hoofd is geslagen.
Volgens de informatie van de chirurg is er sprake van een hoofdwond en een verwonding links op de borstkas. Er is sprake van gering bloedverlies en de geschatte duur van de genezing is enkele weken. (...)
SEH diagnose hoofdwond en verwonding links op de borstkas. (...)
schatting duur verdere genezing zichtbare letsels 4 weken (...)
past het letsel bij de opgegeven toedracht mogelijk, omdat de huid gescheurd is en dit kan ontstaan als er met kracht (druk) iets op het hoofd belandt.
lichaamsdeel hoofd
beschrijving Boven op het hoofd, links van het midden, wijkt de huid in een redelijk rechte rode lijn met een lengte van ongeveer 5 cm.
soort Scheurwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht. (...)
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselrapportage opgemaakt door W.L.J.M. Duijst-Heesters, forensisch arts GGD IJsselland, van 12 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...) Hypothese 1: Verdachte lag op de buik en sloeg met een naar achter zwaaiende beweging op het hoofd van het slachtoffer.
De verdachte verklaarde op donderdag 23 november2017 om 16:36 uur onder andere: Doordat de aangever mij besprong vielen wij om en nam de aangever mij in een wurggreep. Vanuit die positie heb ik de schop weer gepakt en de aangever geslagen. Ik lag op mijn buik toen de aangever op mijn rug lag en met zijn arm een wurg of nekklem aanlegde. Omdat ik bang was verwurgd te worden heb ik uit verdediging de schop vast gepakt en een zwaaiende beweging naar achteren gemaakt dat de schop richting mijn rug kwam waarde buurman lag. Doordat ik op mijn buik op de grond lag kon ik weinig kracht zetten waar door de buurmanslechts een tik heeft gehad.
Hypothese 2: Het slachtoffer stond rechtop. Verdachte sloeg met de schop achterover en raakte slachtoffer op zijn hoofd.
Het slachtoffer verklaarde op woensdag 22 november 2017 om 15:07 uur onder andere: Uiteindelijk zagen wij kans om allebei op staan. Ik heb toen mijn buurman om zijn middel gepakt. Ik zag dat de buurman de schep op dat moment nog in zijn handen had. Ik zag dat hij de schep over zijn eigen hoofd tilde en mij twee keer keihard op mijn hoofd sloeg. Ik stond namelijk achter hem. Door de klap voelde ik gelijk een stekende pijn op mijn hoofd. (...)
- Vraag 1:
Past het letsel van het slachtoffer meer bij hypothese 1 of hypothese 2?
Het aantreffen van het letsel op het hoofd is veel meer waarschijnlijk onder hypothese 2 dan onder hypothese 1. De argumenten die zijn meegewogen in deze beoordeling zijn: de aanwezigheid van twee letsels die een verschillende richting hebben, het soort letsel en de kracht die nodig is om dit soort letsel te veroorzaken. De bevinding in de flank is moeilijk te duiden, hierdoor kan niet worden vastgesteld of sprake is van letsel.
Vraag 2:
Bij de scenario's zoals door verdachte en aangever/slachtoffer geschetst, kunt u dan iets zeggen over mogelijk gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of de dood?
Bij beide scenario's wordt met een schep op het hoofd geslagen. Bij een zware impact kan een hersenkneuzing optreden die uiteindelijk kan leiden tot verhoogde hersendruk. Bij slaan vanuit
staande positie is het mogelijk om met grotere kracht te slaan dan bij slaan vanuit liggende positie. Slaan op het hoofd met een voorwerp zoals bijvoorbeeld een schep kan leiden tot ernstig of zelfs dodelijk hersenletsel. Bij hard slaan met een voorwerp in de flank bestaat een kans op ernstig letsel. (...)
6. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 juli 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) De deskundige verklaart, zakelijk weergegeven:
(…) Op het hoofd zijn twee duidelijke verwondingen te zien. (…) De wond op het behaarde hoofd is een scheurwond. (…) Het lijkt een lijnvormige verwonding. (…) Het is een vrij scherprandige verwonding. (…) Er zit ook een wond op het voorhoofd en dat loopt in de andere richting. Er moet kracht zijn geweest. (…) Je ziet een verticale en horizontale beweging. Dat kan niet in één klap zijn veroorzaakt. Dat maakt het aannemelijk dat er twee klappen zijn geweest. (…) Vanwege de twee bewegingen maakt dat ik concludeer dat het aannemelijk is dat er twee verschillende impacts zijn geweest. (…) Het is twee keer fors letsel: één keer een scheurwond en één bloeduitstorting met een schaafwond. (…) De raadsvrouw houdt mij voor dat ik er in mijn vraagstelling vanuit ben gegaan dat er is geslagen met een schep. Dat klopt. De raadsvrouw houdt mij voor dat wat haar betreft de vraagstelling had moeten zijn: is het letsel veroorzaakt door een schep of door een val op de stoeprand? (…) Daar kan ik prima antwoord op geven. Ik ga er echter niet over welk scenario klopt. Ik kijk naar het letsel en kijk welk scenario daar beter bij past. Ik zie een streepvormige doorklieving van de huid en op het voorhoofd. (…) Bij het vallen op de stoeprand verwacht je dat een gedeelte van de huid of het hoofd zou zijn beschadigd. Daarvan zie ik niets op de foto en daarover lees ik ook niets. Ik zie geen schaafwond op het behaarde hoofd. (…) Niets wijst erop dat er een schaafwonderige beweging is geweest. Er is op het behaarde hoofd alleen een beweging te zien waarbij er kracht moet zijn geweest die zeer waarschijnlijk van boven komt. Op het voorhoofd zie ik wel een schaafwonderige beweging. Je ziet dat de huid is opgestroopt. Wat ik daarbij mis voor een val op de stoeprand, is het streepvormige. Dat zie ik niet. Dus ook bij die verwonding vind ik het letsel niet passen bij de door verdachte genoemde toedracht. De raadsvrouw houdt mij voor dat het ook kan dat iemand valt zonder te schuiven. Dat kan. Bij de wond op het voorhoofd is dat niet het geval, want daar zie je een opgestroopte wond. Dat kan niet zonder te schuiven. Je hebt een hele scherpe stoeprand nodig. Stel dat er een stoeprand is die een hoek van negentig graden heeft, dan kan het. (…)