De strafzaak tegen verdachte maakt onderdeel uit van een onderzoek in 2013 en 2014 van de Politie Eenheid Oost-Nederland onder de naam 04FIN13002 Koefuut. Uit dit onderzoek is, kort samengevat, naar voren gekomen dat [slachtoffer] te Hasselt [scheepswerf] te Harlingen wilde overnemen en daarvoor financiering probeerde te regelen. Omdat de financiering via banken niet rondkwam, is zij op de particuliere markt verder gaan zoeken en via een zakenrelatie in februari 2013 in contact gebracht met (onder meer) medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , beiden bestuurder van [bedrijf verdachten] (hierna: [bedrijf verdachten] ).
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] voorgehouden dat [bedrijf verdachten] met een bedrijf in Hong Kong, genaamd [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), dat door [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) werd vertegenwoordigd, een lening had afgesloten van € 170.000.000,-
Van dit bedrag kon [slachtoffer] € 5.830.000,- lenen voor de aankoop van de scheepswerf. Om de financiering te verkrijgen, diende zij een contante aanbetaling van € 400.000,- te doen, bestemd voor een insolventieverzekering. [slachtoffer] heeft dat bedrag echter niet contant aanbetaald, maar maakte dat op 21 maart 2013 giraal over op een bankrekening van [bedrijf medeverdachte 2] , een bedrijf van [medeverdachte 2] . Dit bedrag is vervolgens door [bedrijf medeverdachte 2] overgeboekt naar verschillende andere bankrekeningen van [medeverdachte 2] en van derden ten einde het bedrag zo snel mogelijk (alsnog) contant te maken.
Op 22 maart 2013 was een gedeelte van het bedrag, te weten € 227.960,- reeds contant gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn daarmee naar Amsterdam gereisd om dat gedeelte van de aanbetaling te overhandigen aan [naam 2] . Uit het dossier valt af te leiden dat dit geldbedrag hen toen op enige onvoorziene en onrechtmatige wijze - in ieder geval anders dan door de geplande overdracht - afhandig is gemaakt.
In de dagen daarna hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het naar [slachtoffer] doen voorkomen alsof de financiering voor de scheepswerf (alsnog) rond zou komen en zijn zij ondertussen doorgegaan met het contant maken van het resterende geldbedrag uit voornoemde
€ 400.000,-, terwijl zij wisten dat onmogelijk nog kon worden voldaan aan de voorwaarde voor het verkrijgen van de financiering. De rechtbank heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij vonnissen van heden veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van verduistering van dit resterende geldbedrag en voor het medeplegen van witwassen.
Op 23 april 2013 is door [slachtoffer] op verzoek van [medeverdachte 1] een aanvullende aanbetaling gedaan van € 178.000,- op een bankrekening van een bedrijf genaamd " [snackbar] " van [medeverdachte 3] , de nieuwe eigenaar van [bedrijf verdachten] . Ook dit geldbedrag is vervolgens overgeboekt naar verschillende bankrekeningen ten einde dit contant te maken. De rechtbank heeft [medeverdachte 1] bij vonnis van heden veroordeeld voor oplichting door, kortgezegd, [slachtoffer] met een samenweefsel van verdichtsels te bewegen tot afgifte van dit geldbedrag.