ECLI:NL:RBOVE:2019:2458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
08/950636-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte door een 68-jarige man

De rechtbank Overijssel heeft op 18 juli 2019 een 68-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het medeplegen van verduistering, oplichting, medeplegen van witwassen en valsheid in geschrifte. De man heeft op geraffineerde wijze het slachtoffer, een directeur van een onderneming, voor een bedrag van in totaal ruim 300.000 euro benadeeld. Hij heeft geldbedragen ontvangen en deze vervolgens gewitgewassen. Daarnaast heeft hij opzettelijk een vals of vervalst geschrift aan het slachtoffer toegezonden om haar een verkeerde voorstelling van zaken te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was tot kennisneming van de zaak. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte samen met anderen een overeenkomst heeft gesloten die leidde tot de verduistering van de geldbedragen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/950636-13 (P)
Datum vonnis: 18 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 maart 2019, 21 juni 2019 en 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Haan en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de laatste wijziging van de tenlastelegging op 21 juni 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander een geldbedrag van € 172.040,- van [slachtoffer] heeft verduisterd;
feit 2:samen met een ander [slachtoffer] heeft opgelicht voor een geldbedrag van € 178.000,-, dan wel dit geldbedrag heeft verduisterd;
feit 3:samen met anderen voornoemde geldbedragen van € 172.040,- en € 178.000,- heeft witgewassen;
feit 4:een brief heeft vervalst en/of opzettelijk van een vervalste brief gebruik heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks 22 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 te Heerenveen, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag (ongeveer 172.040 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor een (verzekering voor een) financiering, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 178.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- nadat die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 21 maart 2013 een eerste aanbetaling van 400.000 euro had overgemaakt, en die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] op 24 maart 2013 had laten weten nog niks te hebben ontvangen, aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat zij de stukken zou krijgen (p. 1076), en/of
- ( op of omstreeks 24 maart 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een borgstelling van [bedrijf verdachten] doen toekomen (pp. 961-962), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] , althans verdachte zelf, € 200.000 had ingebracht
(p. 960), en/of
- ( op of omstreeks 27 maart 2013) een “loan agreement”/overeenkomst aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] doen toekomen waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] (pp. 959, 874), en/of
- die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] laten weten dat een (tweede) aanbetaling van €178.000 nodig was, en/of (op of omstreeks 18 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] bericht dat die aanbetaling nodig was om de betaling (van de door [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] gewenste lening) te bespoedigen (p. 869), en/of
- ( op of omstreeks 24 april 2013) die [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] een “loan agreement” doen toekomen, waarin was bepaald dat der lening ter beschikking zou komen tien dagen nadat de (tweede) aanbetaling zou zijn ontvangen (pp. 882-892),
waardoor [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2013 t/m 30 mei 2013 te Hasselt, gemeente Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen en/of Burgum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk Euro 178.000, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf 1 slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling ten behoeve van een verzekering voor een) financiering, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 172.040 euro;
- een geldbedrag van 178.000 euro;
althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen van ongeveer 172.040 euro en/of 178.000 euro was of wie die geldbedragen voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- nadat dat/die geldbedrag(en) was/waren overgemaakt op (een) bankrekening(en) van [bedrijf verdachten] en/of [bedrijf medeverdachte 1] en/of [snackbar] , dat/die geldbedrag(en) (al dan niet in gedeelten) overgeboekt/doorgeboekt naar een aantal andere bankrekeningen (op naam van anderen dan van verdachte of van [bedrijf verdachten] en/of [bedrijf medeverdachte 1] en/of [snackbar] ), en/of
- ( vervolgens) die (deel)bedragen contant van die rekeningen opgenomen, althans die (deel)bedragen contant gemaakt;
en/of
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Assen en/of Tytsjerksteradiel en/of Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 172.040 euro;
- een geldbedrag van 178.000 euro;
althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2013 tot en met 17 mei 2013 in de gemeente Assen en/of Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een brief van [bedrijf 2] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk, immers in strijd met de waarheid, op briefpapier van [bedrijf 2] , althans op papier gelijkend briefpapier van [bedrijf 2] ,
- zakelijk weergegeven vermeld dat [bedrijf 2] bevestigt dat een bedrag van 5.830.000 euro op de bankrekening van [bedrijf 1 slachtoffer] is overgemaakt, althans dat een dergelijk bedrag ten gunste van [bedrijf 1 slachtoffer] is gereserveerd, en/of
- de namen en functies van [naam 1] , International Direct Banking Team Leader, en [naam 2] , Offshore Lending Manager vermeld, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij in of omstreeks 01 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 te gemeente Assen en/of Groningen, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, namelijk een brief van [bedrijf 2] als ware deze brief echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin, dat in die brief valselijk, immers in strijd met de waarheid,
- zakelijk weergegeven was vermeld dat [bedrijf 2] bevestigt dat een bedrag van 5.830.000 euro op de bankrekening van [bedrijf 1 slachtoffer] is overgemaakt, althans dat een dergelijk bedrag ten gunste van [bedrijf 1 slachtoffer] is gereserveerd, en/of
- als ondertekenaars de namen en functies van [naam 1] , International Direct Banking Team Leader, en [naam 2] , Offshore Lending Manager waren vermeld,
en bestaande dat gebruiken hierin, dat
- verdachte en/of zijn mededader(s) deze brief naar [bedrijf 1 slachtoffer] / [slachtoffer] hebben gemaild en/of
- deze brief hebben bezorgd/laten bezorgen aan de balie van het [notariskantoor] te Groningen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend. De raadsman van verdachte heeft – dienovereenkomstig – vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 juni 2013 heeft [aangever] , als financieel manager werkzaam bij [bedrijf 1 slachtoffer] te Hasselt, namens deze onderneming aangifte van oplichting gedaan. [2] Uit deze aangifte – en uit latere verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] [3] – komt naar voren dat [slachtoffer] [4] , directeur groot aandeelhouder en bestuurder van deze onderneming, [scheepswerf] te Harlingen wilde overnemen en daarvoor financiering probeerde te regelen. Omdat de financiering via banken niet rondkwam, is zij op de particuliere markt verder gaan zoeken en via een zakenrelatie in februari 2013 in contact gebracht met verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en met [naam 4] , alle drie bestuurders van [bedrijf verdachten] (hierna: [bedrijf verdachten] ). [5] Verdachte en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer] voorgehouden dat [bedrijf verdachten] met een bedrijf in Hong Kong, genaamd [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), een lening had afgesloten van € 170.000.000,-. [bedrijf 1] werd vertegenwoordigd door [naam 5] en [naam 6] (hierna: [naam 6] ). Van dit bedrag kon [slachtoffer] van [bedrijf verdachten] € 5.830.000,- lenen voor de aankoop van de scheepswerf . Om deze financiering te verkrijgen, diende zij tien procent van het te lenen bedrag contant aan [bedrijf verdachten] te betalen die dat bedrag vervolgens zou doorbetalen aan [bedrijf 1] , bestemd voor een insolventieverzekering. Omdat het [slachtoffer] niet lukte om de volledige tien procent aan te betalen gingen verdachte en [medeverdachte 1] akkoord met een aanbetaling van
€ 400.000,-. [6] [slachtoffer] heeft dat bedrag niet contant betaald, maar heeft dat op 21 maart 2013 giraal overgemaakt op ING-rekening [nummer] van [bedrijf medeverdachte 1] (hierna: [bedrijf medeverdachte 1] ), een bedrijf van [medeverdachte 1] . [7] Dit bedrag is vervolgens door [bedrijf medeverdachte 1] overgeboekt naar verschillende rekeningen van [medeverdachte 1] en van derden teneinde het bedrag zo snel mogelijk alsnog contant te maken. [8]
De rechtbank gaat er verder vanuit dat verdachte en [medeverdachte 1] op 22 maart 2013 naar Amsterdam zijn gereisd met een grote hoeveelheid contant geld om dit aan [naam 6] te doen toekomen. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben dit verklaard. [9] De rechtbank gaat uit van de juistheid van hun verklaringen op dit punt nu het dossier daarvoor voldoende aanknopingspunten bevat, waaronder – naast verklaringen van getuigen – een sms-bericht van [medeverdachte 1] aan [naam 6] waaruit volgt dat zij die dag een contant geldbedrag van € 227.960,- voorhanden hadden. [10] Dit bedrag komt bovendien vrijwel overeen met het bedrag dat blijkens transactieoverzichten in het dossier op 22 maart 2013 contant was gemaakt. [11]
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte 1] van elkaar afwijkende verklaringen hebben afgelegd over de omstandigheden waaronder dit geldbedrag is overgedragen aan [naam 6] , dan wel personen die zich voordeden als [naam 6] . De rechtbank is echter van oordeel dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte ernstig moet worden getwijfeld nu hij bij zijn verhoren bij de politie telkens wisselende en aantoonbaar onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaart hij op 3 juli 2013 dat een aantal dingen niet klopt en dat hij open naar de politie zal zijn, [12] op 11 juli 2013 dat hij het gewoon niet meer weet, [13] op 16 juli 2013 'ik zit zo in de shit met die handel, wat als ik nu gewoon alles op tafel leg? Ik wil openheid van zaken geven, ik verdraai steeds alles. Ik wil opnieuw beginnen en alles eerlijk vertellen', [14] en op 15 januari 2014 dat hij naar eer en geweten wil verklaren en zijn verhaal wil doen over wat er bij het hotel gebeurd is en dat 'het hele Engeland en Londen verhaal' niet waar is. [15] Daarentegen zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie en de rechter-commissaris over de overdracht van het contante geld aan [naam 6] , die er in zijn eigen woorden op neerkomt dat [verdachte] is overvallen, gedetailleerd en consistent en vinden die steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [getuige 1] , die op 22 maart 2013 mee is gereisd naar Amsterdam en verdachte en [medeverdachte 1] kort vóór en kort na de overdracht heeft gezien, verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] met z'n tweeën het hotel binnen zijn gegaan, dat er daarna paniek was en dat ze vertelden dat het niet goed gegaan was. [16] Verder heeft de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaard, kort samengevat, dat [verdachte] hem heeft verteld dat het geldbedrag van € 400.000,- dat op de rekening van [bedrijf medeverdachte 1] was gestort en dat vervolgens contant was gemaakt, bij een overval was gestolen. [17] Ook bevat het dossier een bericht van [medeverdachte 1] aan verdachte van 23 maart 2013, onder meer inhoudende dat verdachte 'beroofd' is, dat het 'een brute straatroof' c.q. 'diefstal of straatroof met voorbedachten rade' was. [18] Wat er van de in dit bericht genoemde kwalificaties ook zij, de rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte 1] het contante geldbedrag van € 227.960,- op enige onvoorziene en onrechtmatige wijze – in ieder geval anders dan gepland – afhandig is gemaakt.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte samen met [medeverdachte 1] , beiden verbonden aan [bedrijf verdachten] , een overeenkomst tot stand heeft gebracht tussen [bedrijf verdachten] en [slachtoffer] op grond waarvan zij op 21 maart 2013 een aanbetaling van € 400.000,- heeft overgeboekt die bestemd was voor [bedrijf 1] ter verkrijging van financiering voor de scheepswerf . Nadat dit bedrag op de rekening van [bedrijf medeverdachte 1] was overgeboekt, bleef verdachte nauw betrokken bij de uitvoering van deze overeenkomst; dit blijkt niet alleen uit de omstandigheid dat verdachte samen met [medeverdachte 1] op 22 maart 2013 met dit geldbedrag, voor zover dit toen al contant gemaakt was, naar Amsterdam is gereisd om dit aan (vertegenwoordigers van) [bedrijf 1] te overhandigen, maar ook uit de vele contacten die verdachte nadien nog met [slachtoffer] onderhield. [19] De rechtbank concludeert verder dat verdachte en [medeverdachte 1] na de overboeking op 21 maart 2013 gezamenlijk de beschikking hadden over
€ 400.000,-, welk geldbedrag op grond van de overeenkomst met [slachtoffer] moest worden aangewend voor het verkrijgen van financiering voor de scheepswerf . De rechtbank onderschrijft het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat verdachte en [medeverdachte 1] dit bedrag op 21 maart 2013 rechtmatig hadden verkregen en dat zij hebben getracht het daarvan op 22 maart 2013 contant gemaakte geldbedrag van € 227.960,- conform de overeenkomst met [slachtoffer] aan te wenden om financiering voor de aankoop van de scheepswerf te verkrijgen. In zoverre treft hen dan ook geen strafrechtelijk relevant verwijt. [20]
De rechtbank leidt uit het voorgaande verder af dat verdachte en [medeverdachte 1] na het voorval op 22 maart 2013 een resterend geldbedrag van € 172.040,- van de oorspronkelijk rechtmatig verkregen € 400.000,- onder zich hadden, eerst op de rekening van [bedrijf medeverdachte 1] en daags daarna contant gemaakt door overboeking van dat restant op rekeningen van andere(n) dan [bedrijf medeverdachte 1] en door opnames van de respectieve bedragen en afgifte daarvan aan [medeverdachte 1] en verdachte. [21] Maar door het voorval in Amsterdam moesten zij weten dat aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de financiering – aanbetaling van € 400.000,- – onmogelijk nog kon worden voldaan. Immers, € 227.960,- was in rook opgegaan, verdwenen. Het had vanaf dat moment dan ook op de weg van verdachte en [medeverdachte 1] gelegen om deze gebeurtenis te melden aan [slachtoffer] en het resterende geldbedrag aan haar te retourneren. Beide verdachten hebben dit echter nagelaten en er in haar richting met geen woord over gerept. Integendeel, het dossier bevat sms- en e-mailberichten van verdachte aan [slachtoffer] waaruit blijkt dat hij jegens [slachtoffer] juist deed alsof de financiering rond zou komen. [22]
[slachtoffer] heeft het resterende geldbedrag dus niet teruggekregen en evenmin is gebleken dat dit geldbedrag op enig moment is aangewend voor het verkrijgen van financiering voor de scheepswerf , terwijl uit het onderzoek evenmin duidelijk is geworden waar het geldbedrag van € 172.040,- dan wél terecht is gekomen.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte en [medeverdachte 1] in bewuste en nauwe samenwerking zich dit geldbedrag wederrechtelijk hebben toegeëigend. Zij acht daarom het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Op 22 april 2013 heeft verdachte alle aandelen in [bedrijf verdachten] aan [medeverdachte 2] verkocht en overgedragen voor een bedrag van € 5.000,-. In de betreffende overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen in [bedrijf verdachten] van 22 april 2013, ondertekend door verdachte en [medeverdachte 2] , is in artikel 2. sub 2 en 4, en in artikel 5. sub 18 de contractuele relatie tussen [bedrijf verdachten] en [slachtoffer] benoemd; uit laatstgenoemd artikel is af leiden dat een aanvullend bedrag van
€ 178.000 nog door [slachtoffer] moet worden betaald. [23] Naar zeggen van [medeverdachte 2] hebben hij en [verdachte] over die betaling van dat bedrag nog gesproken met [slachtoffer] tijdens een ontmoeting in Drachten. Dit bedrag wordt ook uitdrukkelijk benoemd in artikel 2 van de tussen [medeverdachte 2] namens [bedrijf verdachten] en [slachtoffer] op 24 april 2013 ondertekende 'loan agreement', met daarbij vermeld het banknummer waarop dat gestort moest worden. Dat bankrekeningnummer is – naar later is gebleken en anders dan in die loan agreement staat
– van [medeverdachte 2] – in december 2012 gestaakte – snackbar “ [snackbar] .” Vaststaat dat dit bedrag op 23 april 2013 door [slachtoffer] ook is overgemaakt op die rekening.
Op grond van het vorenstaande, en voorts gelet op de hierna te melden overvloedige correspondentie tussen verdachte en [slachtoffer] in de periode vanaf 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013, waaruit, kort gezegd, blijkt van de inspanningen van verdachte voor [bedrijf verdachten] om genoemd bedrag van € 178.000,- door [slachtoffer] te laten betalen op de rekening van [medeverdachte 2] voormalige snackbar, stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 2] in bewuste en nauwe samenwerking gehandeld hebben ten aanzien van de aanvullende aanbetaling en dat zij gezamenlijk het bedrag van € 178.000,- voorhanden hebben gekregen nadat dit bedrag op 23 april 2013 op de rekening van " [snackbar] " was overgeboekt. Voorts is de rechtbank gebleken dat verdachte ook daarna nog beschikkingsmacht over dit geldbedrag heeft gehad. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte ook bij het contant maken van het geld betrokken is geweest [24] en uit de omstandigheid dat verdachte een dag na de overboeking door [slachtoffer] , namelijk op 24 april 2013, aanwezig is geweest bij een ontmoeting tussen hemzelf, [medeverdachte 2] en [slachtoffer] , om verder over de financiering te spreken. [25]
Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachte na het voorval van 22 maart 2013 moet hebben geweten dat aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de financiering onmogelijk nog kon worden voldaan. Niettemin bevindt zich in het dossier overvloedige correspondentie tussen verdachte en [slachtoffer] in de periode vanaf 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 – de onder 2 primair ten laste gelegde periode –, bevattende vertrouwenwekkende mededelingen van de kant van verdachte met betrekking tot de verkrijging van de door [slachtoffer] gewenste lening – hij blijft de schijn ophouden dat die verstrekt gaat worden – alsmede daartoe door verdachte aan [slachtoffer] gezonden stukken die – naar verdachte wist – niet op waarheid berustten. Zo heeft verdachte kort na het voorval van 22 maart 2013 sms-contacten met [slachtoffer] , waarin zij aangeeft nog niets te hebben ontvangen en verdachte antwoordt dat zij de stukken zal krijgen. [26] Op 24 maart 2013 zendt verdachte haar een brief van [bedrijf verdachten] , inhoudende een borgstelling voor € 5.500.000,- ten behoeve van de scheepswerf . [27] Opmerkelijk is dat deze borgstelling door (onder meer) [naam 4] zou zijn ondertekend, terwijl [naam 4] aan verdachte – kort voordat verdachte deze borgstelling aan [slachtoffer] toezond – per e-mail heeft laten weten de borgstelling niet te kunnen tekenen, omdat [bedrijf verdachten] niet over geld beschikt. [28] Verdachte moet zodoende hebben geweten dat in elk geval de handtekening van [naam 4] onder dit document niet juist kon zijn. Ook heeft verdachte aan [slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] zelf € 200.000,- heeft ingebracht [29] , terwijl daarvan gedurende het onderzoek in het geheel niet is gebleken; sterker nog, verdachte heeft zelf verklaard dat die eigen inbreng niet klopt. [30] Verder heeft verdachte aan [slachtoffer] een zogenoemde ‘loan agreement’ tussen [bedrijf verdachten] en [bedrijf 1] toegezonden, waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] uit Hong Kong 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] . [31] Ook die ‘loan agreement’ is namens [bedrijf verdachten] op 27 maart 2013 ondertekend door [naam 4] , terwijl verdachte had kunnen weten dat [naam 4] , die dit ook heeft ontkend, die handtekening niet gezet kan hebben.
Verder mailt verdachte op 18 april 2013 aan [slachtoffer] dat er nog een aanvullende aanbetaling van € 178.000,- moet worden overgemaakt om de betaling
(de
rechtbank begrijpt: de financiering van de scheepswerf )te bespoedigen. [32] Hij heeft dit herhaald bij sms bericht aan [slachtoffer] van 22 april 2013. [33]
Door de voormelde correspondentie is [slachtoffer] gedurende een periode van een maand opzettelijk een voorstelling van zaken voorgespiegeld, die niet strookte met de werkelijkheid. Gelet daarop merkt de rechtbank deze misleidende correspondentie – zoals opgesomd onder de eerste vijf gedachtestreepjes in de tenlastelegging – in samenhang bezien aan als een samenweefsel van verdichtsels als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten gevolge van deze onjuiste voorstelling van zaken is [slachtoffer] bewogen tot afgifte van een geldbedrag € 178.000,-. Zij heeft immers op 23 april 2013 dit bedrag overgemaakt
– zij het, anders dan haar kennelijk was voorgespiegeld, niet op een bankrekening van [bedrijf verdachten] , maar op de bankrekening van [medeverdachte 2] voormalige bedrijf “ [snackbar] ” –, in de verwachting dat daardoor financiering voor de aankoop van de scheepswerf rond zou komen.
De rechtbank leidt ten slotte – naast het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels – uit de omstandigheid dat het door [slachtoffer] overgeboekte geldbedrag vervolgens in contanten is omgezet waarna het niet meer getraceerd kon worden en tot op de dag van het onderzoek ter terechtzitting onduidelijk is gebleven waar dit geldbedrag is gebleven en waarvoor het is gebruikt (alles behalve voor de financiering), af dat verdachte daarbij het oogmerk had om zichzelf en/of medeverdachte [medeverdachte 2] te bevoordelen. Dat het geldbedrag van € 178.000,- is overgemaakt op een niet aan verdachte zelf toebehorende bankrekening, maar op een bankrekening van [medeverdachte 2] , doet hier niets aan af, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] gezamenlijk voorhanden krijgen van dat geldbedrag en de beschikkingsmacht die verdachte nadien daarover nog gehad heeft. De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan het door de verdediging ter terechtzitting bepleite standpunt, erop neerkomend dat [verdachte] alles heeft gedaan in opdracht van [medeverdachte 1] en dat hij een doorgeefluik van [medeverdachte 1] is geweest. Dat is uit niets gebleken.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zij het dat de rechtbank het medeplegen niet bewezen acht.
Overwegingen met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overwogen dat zij bewezen acht dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een geldbedrag van € 172.040,- heeft verduisterd. Uit die overwegingen vloeit voort dat verdachte samen met [medeverdachte 1] dit geldbedrag voorhanden heeft gehad, dat dit van eigen misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit dus ook wist. Hoewel dit bedrag door [slachtoffer] op een rekening van [bedrijf medeverdachte 1] was gestort, blijkt uit de stukken dat verdachte ook zelf betrokken is geweest bij het contant maken ervan. Zo heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte namen heeft aangedragen van derden waar delen van het geldbedrag naar toe kon worden geboekt [34] en heeft één van die derden, getuige [medeverdachte 3] , verklaard dat hij zowel met [medeverdachte 1] als met verdachte contact heeft gehad over het contant maken van een geldbedrag. [35]
Door een groot deel van het verduisterde geldbedrag, namelijk € 147.120,-, om te zetten van giraal naar contant geld heeft verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] de herkomst ervan verhuld en verhuld wie dit geldbedrag vervolgens voorhanden had.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte [slachtoffer] heeft opgelicht voor een bedrag van € 178.000,-. Uit de betreffende overwegingen vloeit eveneens voort dat verdachte dit geldbedrag samen met een ander, in dit geval medeverdachte [medeverdachte 2] , voorhanden heeft gehad, dat dit van een door verdachte zelf gepleegd misdrijf afkomstig was en dat verdachte dus ook wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat verdachte ook bij het contant maken van dit geldbedrag nauw betrokken is geweest. [36] Door dit geldbedrag voor een groot deel, namelijk € 157.000,-, om te zetten van giraal naar contant geld [37] heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] de herkomst ervan verhuld en verhuld wie die geldbedragen vervolgens voorhanden had.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij weliswaar niet bewezen acht dat medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken was bij – of wetenschap had van – de oplichting van [slachtoffer] door verdachte, maar wel dat hij wist dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het verhullen van de herkomst van het geldbedrag, waaraan beide verdachten een significante bijdrage hebben geleverd. De rol van verdachte bestond daarbij uit het verwerven van het te verhullen geldbedrag, terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] een bankrekening van zijn voormalige bedrijf beschikbaar stelde om het geldbedrag giraal op te ontvangen, waarna beide verdachten betrokken waren bij het omzetten van het girale geldbedrag in contant geld.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
Het dossier bevat een e-mailbericht van verdachte aan [slachtoffer] van 22 mei 2013 [38] , met daarbij een aan [slachtoffer] gerichte brief in het Engels van [bedrijf 2] dat een bedrag van
€ 5.830.000,- op de bankrekening van [bedrijf 1 slachtoffer] is overgemaakt, en waarin als ondertekenaars de namen en functies van [naam 1] , International Direct Banking Team Leader, en [naam 2] , Offshore Lending Manager zijn vermeld. [39] Naar aanleiding van
onderzoek door aangever [aangever] is vanuit [bedrijf 2] aan hem bericht dat deze brief niet van
[bedrijf 2] afkomstig is. [40] De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat deze brief vals is.
De rechtbank constateert – evenals de officier van justitie en de raadsman – dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte deze brief zelf heeft opgemaakt en evenmin dat hij de brief aan [notariskantoor] heeft verstrekt. In zoverre zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 juni 2019 bevestigd dat hij de brief per e-mail aan [slachtoffer] heeft doorgezonden. [41] Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de brief.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat de brief vals was toen hij deze aan [slachtoffer] mailde. De rechtbank heeft echter al overwogen dat verdachte na het voorval van 22 maart 2013 wist dat aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de financiering onmogelijk nog kon worden voldaan. Verdachte wist met andere woorden dat dat er geen enkele te bedenken reden was om te veronderstellen dat een bedrag van
€ 5.830.000,- was overgeboekt op de rekening van [slachtoffer] . Het kan daarom niet anders dan dat verdachte op 22 mei 2013 wist dat de inhoud van de brief onmogelijk juist kon zijn, zodat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse brief door deze naar [slachtoffer] te mailen, zoals onder 4 is ten laste gelegd. Dat [slachtoffer] op dat moment mogelijk reeds langs andere weg (een kopie van) dezelfde brief in bezit had, kan aan dat oordeel niet afdoen.
Al met al komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 22 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een geldbedrag (ongeveer 172.040 euro), toebehorende een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geldbedrag verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor een verzekering voor een financiering, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2 primair.
hij in de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 april 2013 in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 2 slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 178.000 euro, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid
- nadat [bedrijf 2 slachtoffer] op 21 maart 2013 een eerste aanbetaling van 400.000 euro had overgemaakt, en [slachtoffer] op 24 maart 2013 had laten weten nog niks te hebben ontvangen, aan die [slachtoffer] bericht dat zij de stukken zou krijgen, en
- op 24 maart 2013 die [slachtoffer] een borgstelling van [bedrijf verdachten] doen toekomen, en
- die [slachtoffer] laten weten dat [bedrijf verdachten] . € 200.000 had ingebracht, en
- op 27 maart 2013 een “loan agreement”/overeenkomst aan die [slachtoffer] doen toekomen waarin staat vermeld dat [bedrijf 1] 170 miljoen euro leent aan [bedrijf verdachten] , en
- die [slachtoffer] laten weten dat een (tweede) aanbetaling van €178.000 nodig was, en (op 18 april 2013) die [slachtoffer] bericht dat die aanbetaling nodig was om de betaling (van de door [slachtoffer] gewenste lening) te bespoedigen, en
waardoor [bedrijf 2 slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van in totaal ongeveer 172.040 euro;
- een geldbedrag van 178.000 euro;
de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie die geldbedragen van ongeveer 172.040 euro en 178.000 euro voorhanden had, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf,
immers heeft hij, verdachte en zijn mededader
- nadat die geldbedragen waren overgemaakt op bankrekeningen van [bedrijf medeverdachte 1] en [snackbar] , die geldbedragen in gedeelten overgeboekt naar een aantal andere bankrekeningen op naam van anderen dan van [bedrijf medeverdachte 1] en [snackbar] ), en
- vervolgens die bedragen contant gemaakt
en
hij in de periode van 20 februari 2013 tot en met 30 mei 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag van in totaal ongeveer 172.040 euro;
- een geldbedrag van 178.000 euro;
voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
hij op 22 mei 2013 te Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, namelijk een brief van [bedrijf 2] als ware deze brief echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin, dat in die brief valselijk, immers in strijd met de waarheid,
- zakelijk weergegeven was vermeld dat [bedrijf 2] bevestigt dat een bedrag van 5.830.000 euro op de bankrekening van [bedrijf 1 slachtoffer] is overgemaakt, en
- als ondertekenaars de namen en functies van [naam 1] , International Direct Banking Team Leader, en [naam 2] , Offshore Lending Manager waren vermeld,
en bestaande dat gebruiken hierin dat verdachte deze brief naar [slachtoffer] heeft gemaild.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 juncto 47, 326, 420bis juncto 47 en 225, tweede lid, Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verduistering.
feit 2 primair
het misdrijf: oplichting.
feit 3
het misdrijf: medeplegen van witwassen. [42]
feit 4
het misdrijf: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in
artikel 225, eerste lid, Sr, als ware het echt en onvervalst.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Hij heeft daarbij rekening gehouden met het aantal feiten dat hij ten laste van verdachte bewezen acht, met het benadelingsbedrag dat met die feiten gemoeid is en met de oriëntatiepunten van het LOVS. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn die aan het Openbaar Ministerie te verwijten is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot strafoplegging komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Daartoe is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren komen uit een over hem opgemaakt reclasseringsadvies en op de omstandigheid dat verdachte een zogenoemde 'first offender' is. Verder heeft de raadsman betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit tot compensatie van de strafmaat dient te leiden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en aan het medeplegen van verduistering. Op geraffineerde wijze heeft hij zodoende [slachtoffer] voor een bedrag van in totaal ruim € 300.000,- benadeeld. Verdachte heeft de ontvangen gelbedragen vervolgens witgewassen. Verder heeft hij opzettelijk een vals of vervalst geschrift aan [slachtoffer] toegezonden met het kennelijke doel om haar (opnieuw) een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Het betreft een samenstel van ernstige strafbare feiten, waaruit een beeld naar voren komt van een verdachte die uitsluitend geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en daarbij niet heeft geschroomd het vertrouwen van [slachtoffer] – en meer in het algemeen het vertrouwen dat in het handelsverkeer uitgangspunt zou moeten zijn – ernstig te schaden. De rechtbank rekent het hem aan dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg voor Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraudezaken. Bij een benadelingsbedrag als bewezenverklaard en een first offender, zoals verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019 is, wordt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf tot achttien maanden passend geacht.
Uit een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 20 februari 2019 komt naar voren dat verdachte tot aan zijn aanhouding in 2013 zijn leven op orde had, maar dat hij sinds zijn aanhouding al zes jaar in onzekerheid leeft over de uitkomst van de strafzaak. Verdachte heeft in deze periode te maken gekregen met psychische en fysieke klachten. Hij heeft een civielrechtelijke schikking getroffen met [slachtoffer] en is met vervroegd pensioen gegaan, ten gevolge waarvan hij en zijn vrouw naar zijn zeggen nu onder het bijstandsniveau leven.
De rechtbank constateert dat ruim zes jaren zijn verstreken tussen de aanhouding van verdachte en de datum waarop vonnis wordt gewezen. Dit tijdsverloop kan worden verklaard door de complexiteit van de zaak, waarbij onder meer het onderzoek mede door onderzoekswensen van de verdediging de nodige tijd heeft gekost. Immers, het dossier is bij de rechtbank ingezonden op 18 april 2014 en daarna hebben – onder meer – getuigenverhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris tussen mei en september 2015, in juni 2016, op 13 oktober 2017 en op 7 maart 2018. Tussendoor hebben regiezittingen plaatsgevonden en heeft de officier van justitie de omvang van de vervolging beperkt in zijn brief van 20 oktober 2016. Alles overziend kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het onderzoek niet voortvarend genoeg heeft plaatsgevonden, noch dat de zaak onnodig (lang) heeft stilgelegen. Van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is daarom geen sprake.
De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de straf rekenschap gegeven van voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder van de (mogelijke) gevolgen die het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag in combinatie met de geraffineerdheid van verdachtes handelen, de keuze voor een andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten. Het zou naar de maatschappij toe niet uit te leggen zijn indien in een geval als het onderhavige geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. De rechtbank zal – naast de reeds besproken persoonlijke omstandigheden – rekening houden met de omstandigheid dat de feiten lang geleden hebben plaatsgevonden en verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Alles afwegend is een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden – zijnde de ondergrens van voornoemde oriëntatiepunten – met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikel 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verduistering.
feit 2 primair
het misdrijf: oplichting.
feit 3
het misdrijf: medeplegen van witwassen.
feit 4
het misdrijf: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in
artikel 225, eerste lid, Sr, als ware het echt en onvervalst.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H. Vegter, voorzitter, M.J.C.M. Manders en
V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
Buiten staat
Mr. Vegter voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, onderzoek 04FIN13002 KOEFUUT. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p.821-828.
3.Proces-verbaal verhoor [verdachte] , p.1315-1316; Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1137.
4.Met [slachtoffer] wordt hierna telkens bedoeld: [slachtoffer] , [bedrijf 1 slachtoffer] en/of [bedrijf 2 slachtoffer] .
5.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1133 en p.1136, proces-verbaal verhoor [verdachte] ,
6.Zie over de hiervoor beschreven gang van zaken ook het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , p.1082-1088.
7.Schriftelijk stuk, zijnde een transactieoverzicht, p.508.
8.Schriftelijk stuk, te weten een overzicht van geldstromen, p.2042.
9.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1167 en proces-verbaal verhoor [verdachte] , p.1431, waarbij de rechtbank aan laatstgenoemde verklaring waarde hecht voor zover die inhoudt dat 'een geldbedrag' is overhandigd.
10.Schriftelijke stukken, te weten een weergave van sms-verkeer van [medeverdachte 1] aan ' [naam 7] ', p.158 en met name p.161. Zie verder de verklaringen van getuigen [getuige 1] , p.1483 en [medeverdachte 3] , p.1522, waarin gesproken wordt over een afspraak in een hotel.
11.Zie de door de officier van justitie ter terechtzitting van 21 juni 2019 overgelegde bijlage 1
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1326.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1392.
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1419.
15.Proces-verbaal verhoor verdachte, p.1428-1430.
16.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , p.1482-1484.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de r-c d.d. 26 mei 2015.
18.Schriftelijk stuk, te weten een weergave van een telefonisch bericht, p.114.
19.Zie bijvoorbeeld onder voetnoot 22 voor contacten met [slachtoffer] binnen de ten laste gelegde periode. Ook na de
20.Opmerking verdient dat ' [naam 6] ' gedurende het onderzoek niet konden worden
21.Schriftelijk stuk, te weten een overzicht van geldstromen, p.2042, zie ook de door de officier van
22.Schriftelijke bescheiden, te weten weergaven van e-mailberichten van resp. 26 maart 2013,
23.Schriftelijk stuk, te weten een koopovereenkomst m.b.t. aandelen [bedrijf verdachten] , p.1251-1264.
24.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , p.1238.
25.Proces-verbaal van aangifte, p.824, alsook de door [slachtoffer] opgestelde tijdlijn, p.852.
26.Schriftelijke stukken, te weten weergaven van sms-berichten, p.1075-1077.
27.Schriftelijk stuk, p.962.
28.Schriftelijk stuk, p.1581.
29.Schriftelijk stuk, p.960.
30.Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juni 2019.
31.Schriftelijk stuk, zijnde een door [slachtoffer] opgestelde tijdlijn, p.852. Zie voor de loan
32.Schriftelijk stuk, te weten de weergave van een e-mailbericht, p.870.
33.Schriftelijk stuk, te weten de weergave van een sms-bericht, p.1066.
34.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p.1137.
35.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3] , p.1520-1.
36.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , p.1238.
37.Schriftelijk stuk, te weten een overzicht van geldstromen, p.2076, zie ook de door de officier van
38.Schriftelijk stuk, te weten een e-mail van [verdachte] aan [slachtoffer] , p.865
39.Schriftelijk stuk, te weten de hier bedoelde brief, p.1376.
40.Schriftelijk stuk, te weten een e-mailbericht van 30 mei 2013 van [bedrijf 2] aan [aangever] ,
41.Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juni 2019.
42.Het onder 3, tweede cumulatief bewezenverklaarde 'aanwezig hebben' (als bedoeld in artikel 420 bis, onder b Sr) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als witwassen, nu deze geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Vgl. HR:17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001. De onder 3 weergegeven kwalificatie ziet derhalve uitsluitend op de overige bewezenverklaarde gedragingen, waarvoor geldt dat de in de jurisprudentie ontwikkelde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is.