7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn opa vermoord. Met een vooropgezet plan en met excessief geweld heeft verdachte door middel van messteken een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Het vermoorden van een ander mens is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het meest fundamentele recht dat een mens bezit, namelijk het recht op leven. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen dat recht aan [slachtoffer] ontnomen, ook heeft hij onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Dit is ook door de achternicht van [slachtoffer] in de door haar opgestelde en ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring duidelijk verwoord. Dat [slachtoffer] de opa van verdachte was en dat verdachte het leven van zijn opa welbewust heeft opgeofferd vanwege een familiair financieel conflict, maakt de daad van verdachte des te schokkender. Verdachte heeft bovendien, voor het eerst na het delict, beschuldigingen geuit richting zijn opa over seksueel misbruik dat door zijn opa met hem gepleegd zou zijn gedurende zijn jeugd. Uit de OVC-gesprekken valt af te leiden dat verdachte deze beschuldigingen uitsluitend heeft geuit met het doel hiermee strafvermindering te krijgen. De rechtbank merkt op dat op geen enkele wijze, ook niet in het multidisciplinaire onderzoek, enige aanwijzing is gevonden die de beschuldiging, die verdachte op zitting opnieuw heeft geuit, zou kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn ongefundeerde aanklacht de nagedachtenis van zijn opa beschadigd, hetgeen ook door de nabestaanden als extra leedtoevoeging is ervaren.
Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf - in het volwassenen strafrecht - een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar vastgesteld. Binnen de rechtspraak is voor moord geen landelijk oriëntatiepunt vastgesteld. De rechtbank heeft bij haar strafmaatoverwegingen uitspraken in soortgelijke zaken onderzocht. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat een feit als het onderhavige zich moeilijk laat vergelijken met andere moordzaken, nu iedere zaak verschillende specifieke elementen en omstandigheden met zich brengt, zeker in het geval van een minderjarige verdachte. Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit volgt in ieder geval dat niet kan worden volstaan met een andere of een lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee.
De rapportages en verklaringen van deskundigen ter terechtzitting
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapporten.
Door drs. T. Smits , GZ-psycholoog en dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater, beiden verbonden aan de Observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind, is op 17 april 2019 een klinisch multidisciplinair onderzoek – Pro Justitia-rapportage opgemaakt.
De deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek en in juridische zin een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Deze zijn te classificeren als een sociale (pragmatische) communicatiestoornis, een aandacht deficiëntie/ hyperactiviteitstoornis, gecombineerde type, een coördinatieontwikkelingsstoornis, een normoverschrijdende-gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Aangezien het lang bestaande, chronische stoornissen betreft, waren deze aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de problematische informatieverwerking en de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte vermoedelijk hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde. Verdachte heeft volgens de deskundigen een grote loyaliteit jegens zijn ouders/moeder van wie hij nog (te) sterk afhankelijk is. Vanuit zijn pathologie kan hij situaties onvoldoende overzien, heeft hij weinig oog voor de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen en is hij niet bij machte op adequate manier te anticiperen en problemen op te lossen. Voorts handelt hij naar antisociale cognities en oplossingen met een kortetermijnwinst. Hij is niet in staat zelfstandig op deze cognities te reflecteren en deze te corrigeren. Hij overschat zichzelf en dicht zich allerlei kwaliteiten toe (bijvoorbeeld dat hij de situatie wel even oplost). Gezien wordt dat ouders hierin onvoldoende corrigerend optreden en mogelijk zelfs deze cognities hebben onderhouden dan wel versterkt. Deze elementen hebben bijgedragen aan het gegeven dat verdachte tot het doden van zijn grootvader is gekomen. Hier komt bij dat de gewetensontwikkeling gestoord verloopt en evenmin een rem vormt op dergelijk gedrag.
De deskundigen hebben gesteld dat verdachte werd beperkt in zijn keuzevrijheid en hebben
geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te
rekenen.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag vanuit de pathologie wordt verhoogd door het vertekende beeld dat verdachte van zichzelf en zijn omgeving heeft, zijn zelfoverschatting, een beperkt oordeelsvermogen en beperkte oplossingsvaardigheden, antisociale cognities en gebrek aan empathie. De deskundigen hebben daarbij opgemerkt dat er bij verdachte vooralsnog geen beschermende factoren aanwezig zijn.
Volgens de deskundigen zijn er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van verdachte die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Volgens de deskundigen heeft verdachte nog geen uitgerijpte persoonlijkheid, heeft hij gebrekkige handelingsvaardigheden op motorisch, cognitief en sociaal gebied en is er pedagogische beïnvloeding (los van het gezinssysteem) nodig.
Om te komen tot een afname van de kans op toekomstig gewelddadig gedrag hebben de deskundigen van belang geacht dat de scheefgroei in de persoonlijkheid van verdachte wordt bijgestuurd, als ook dat het ten behoeve van verdachtes ontwikkeling van belang is hem te ondersteunen in het opbouwen van een positiever én reëler zelfbeeld. Een goed ingestelde en gemonitorde behandeling met medicatie (stimulans) kan volgens de deskundigen bijdragen aan afname van de ADHD-symptomen en verbetering van de motoriek, waardoor verdachte minder impulsief wordt en op school succeservaringen kan opdoen.
Voorts achten de deskundigen van belang om verdachte binnen een veilige en overzichtelijke omgeving te laten oefenen in een adequate sociale omgang met volwassenen en leeftijdgenoten. De deskundigen hebben benadrukt dat, vanwege het feit dat verdachte op grond van zijn presentatie snel wordt overschat en overvraagd en tevens vanwege zijn informatieverwerkingsstoornissen en zijn sociale kwetsbaarheid c.q. gebrekkige weerbaarheid, behandeling in een kleine groep met veel overzicht en structuur nodig is.
De deskundigen hebben geadviseerd tot een residentiële behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Ondanks dat verdachte nog niet eerder behandeling heeft gehad, achten de deskundigen een voorwaardelijk kader niet haalbaar, gezien de aard en ernst van de problematiek, het ontbreken van probleeminzicht en de contextuele factoren.
Raadsonderzoekers N. Rhemrev en M. van Harten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) hebben op 27 november 2018 en 21 juni 2019 gerapporteerd. De Raad sluit aan bij het advies van de deskundigen in de Pro Justitia rapportage ten aanzien van de strafafdoening en de behandeling en de daarbij genoemde aandachtspunten. De Raad is het eens met het standpunt dat de behandeling bij voorkeur dient te worden uitgevoerd in een kleinschalige groep, vanwege de kwetsbaarheid van verdachte. De Raad heeft het belang benadrukt dat verdachte maximaal de consequenties van het delict ondergaat en dat derhalve naast een PIJ-maatregel ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet volgen.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en stelt op basis daarvan vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ter zitting hebben de deskundigen drs. T. Smits , en dr. J. Vreugdenhil, N. Rhemrev en
M. van Harten, allen voornoemd, hun adviezen toegelicht. De heer C. Honcoop, jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming Overijssel heeft eveneens zijn bevindingen gedeeld ten aanzien van het huidig verblijf van verdachte in de jeugdinrichting.
Deskundige Smits heeft ter zitting aangevoerd dat tijdens de observatieperiode regelmatig tegenstrijdigheden bij verdachte zijn waargenomen, kenmerkend voor zijn pathologie, waaronder het anders voordoen qua intelligentie. Het planmatig deel van het gebeuren komt voort uit de pathologie, nu verdachte graag de redder wil zijn. Met het bespreken van de financiële problemen thuis is volgens deskundige Smits een te groot beroep op verdachte gedaan. De bevindingen van de deskundigen sluiten aan bij het gedrag zoals gepresenteerd door verdachte. Onder de laag van gepresenteerde grootsheid, opscheppen en fantaseren zit volgens deskundige Smits een grote behoefte aan erkenning. Verdachte conformeert zich aan degenen die naast hem staan. Deskundige Smits heeft gesteld dat indien gezonde opvoeders, die voor langere tijd de normen en waarden corrigeren naar gezonde normen en waarden, naast verdachte worden gezet, dit verdachte intern zal motiveren. Deskundige Smits heeft het belang benadrukt van een heropvoeding van verdachte op de gebieden die hij heeft gemist gedurende zijn leven, alsook stimulering van een gewetensontwikkeling en het losmaken van het gezinssysteem in de richting van adolescentie. Deskundige Smits acht dit mogelijk nu verdachte niet een verharde jongen is en acht hiertoe een behandeling van meerdere jaren in en gesloten setting noodzakelijk, waarna nog zal moeten worden geresocialiseerd. Volgens de deskundige zijn er geen contra-indicaties tegen oplegging van jeugddetentie.
Deskundige Smits heeft aangevoerd dat bij een PIJ-maatregel de justitiële jeugdinrichting de regie voert in de behandeling en dat ouders zich hieraan moeten conformeren. Ouders worden betrokken bij behandeling maar per casus dient te worden bekeken in welke rol.
Deskundige Vreugdenhil heeft zich aangesloten bij het standpunt van deskundige Smits en heeft daarnaast benadrukt dat zij van belang acht dat de behandeling niet wordt gericht op systeemtherapie maar juist op losmaking van het systeem en ontwikkeling van een eigen identiteit. Op dit moment is verdachte niemand. Daarom moet worden geprobeerd en eigen identiteit op te bouwen en hem te leren wat normaal is en wat goed is en fout. Verdachte kleurt mee met zijn omgeving. Deskundige Vreugdenhil heeft de verwachting uitgesproken dat de vereiste behandeling langdurig zal zijn.
Deskundige Van Harten van de Raad heeft ter zitting aangevoerd dat het belang van een langdurige behandeling, redengevend kan zijn om naast een PIJ-maatregel ook een jeugddetentie op te leggen, nu hiermee naast vergelding ook meer behandeltijd aanwezig is.
Deskundige Rhemrev heeft het pedagogisch belang van een detentiestraf benadrukt, opdat oorzaak en gevolg daadwerkelijk wordt gevoeld.
Deskundige Honcoop heeft aangevoerd dat verdachte in detentie is geplaatst in een kwetsbare groep en dat hij goed meedraait. Honcoop heeft in contact met verdachte een opgeblazen persoonlijkheid maar ook een kwetsbare, bijna kinderlijke jongen gezien, die in mimiek en taalgebruik (ten onrechte) sterk overkomt.
De rechtbank neemt ook deze toelichtingen mee in haar overwegingen.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het sanctierecht voor minderjarigen of dat voor volwassenen op de verdachte moet worden toegepast.
Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit was verdachte zeventien jaar oud. Hoofdregel is dan dat het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Echter kan bij wijze van uitzondering, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van een minderjarige volgens artikel 77b Sr, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen.
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
- Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
De rechtbank overweegt dat een feit als het onderhavige, een moord, per definitie een buitengewoon ernstig feit betreft, te meer gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Een en ander zou aldus toepassing van het strafrecht voor volwassenen in beginsel rechtvaardigen. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkele feit dat het meerderjarigenstrafrecht bij een dergelijk feit kán worden toegepast, niet maakt dat verdachte dan ook per definitie volgens het meerderjarigenstrafrecht móet worden bestraft. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van artikel 77b Sr, mede bezien in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, met terughoudendheid zal moeten plaatsvinden en hierbij de persoonlijkheid van de dader moet worden betrokken.
- Ten aanzien van de persoonlijkheid van de dader
Ten tijde van het plegen van het delict was verdachte zeventien jaar en vier maanden oud.
De rechtbank is van oordeel dat uit de in het dossier aanwezige tap- en OVC-gesprekken een berekenende, volwassen houding van verdachte volgt, nu verdachte tijdens deze gesprekken met onder meer zijn moeder, waarin hij zich onbespied waant, speculeert over zijn proceshouding en over wat te verklaren om zijn straf zo laag mogelijk te doen zijn. De rechtbank overweegt hierbij dat deze berekenende planmatige houding voortkomt uit zijn pathologie, zoals door de deskundigen is geconstateerd. Daar komt bij dat er volgens de deskundigen vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen argumenten gelegen zijn in de persoonlijkheid van verdachte die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Volgens de deskundigen heeft verdachte nog geen uitgerijpte persoonlijkheid, heeft hij gebrekkige handelingsvaardigheden op motorisch, cognitief en sociaal gebied en is er pedagogische beïnvloeding (los van het gezinssysteem) nodig. Uit de deskundigenrapportages en de toelichting van de deskundigen ter zitting volgt voorts dat de persoonlijkheid van verdachte geheel opnieuw zal moeten worden opgebouwd en voorzien van gezonde normen en waarden, waarbij een kleinschalige, pedagogische setting zoals in het kader van de PIJ-maatregel, van belang is. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder enige vorm van behandeling heeft ondergaan.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen deze laatstgenoemde omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Het staat voor de rechtbank buiten kijf dat verdachte een afschuwelijk misdrijf heeft begaan. Hij blijft echter ook een minderjarige jongen met zeer complexe problematiek, waarbij langdurige behandeling nodig zal zijn voordat sprake kan zijn van een terugkeer in de maatschappij. Hoewel twee van de in artikel 77b Sr genoemde criteria in beginsel grond zouden kunnen zijn om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten en het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte, zoals hierboven uiteengezet, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en geen toepassing moet worden gegeven aan artikel 77b Sr.
De conclusies betreffende de strafmaat
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een van de meest ernstige strafbare feiten in ons rechtsstelsel. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van een complexe problematiek en in juridische zin een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens en gebrekkige ontwikkeling, te classificeren als een sociale (pragmatische) communicatiestoornis, een aandacht deficiëntie/hyperactiviteitstoornis, gecombineerde type, een coördinatieontwikkelingsstoornis een norm overschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Voorts stelt de rechtbank vast dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en dat er kans op recidive is op - gewelddadige - delicten als behandeling uitblijft. De rechtbank hanteert het jeugdstrafrecht als sanctiestelsel.
De hierboven uiteengezette overwegingen overziend is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd geen andere straf toelaten dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen de maximaal toegestane jeugddetentie voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk te doen zijn.
De rechtbank begrijpt dat het, vanuit het oogpunt van vergelding, de nabestaanden van [slachtoffer] zwaar zal vallen dat aan verdachte een relatief lichte detentiestraf wordt opgelegd door de keuze voor het jeugdstrafrecht. Toepassing van het volwassenenstrafrecht zou leiden tot een gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur. De rechtbank acht echter, naast vergelding en beveiliging van de maatschappij van belang dat verdachte gezien de ernst van de vastgestelde problematiek, acute behandelnoodzaak en zijn nog jonge en leerbare leeftijd, niet pas na een langdurige ‘kale’ detentie aan behandeling kan beginnen.
De rechtbank acht aldus naast oplegging van jeugddetentie, daarbij met name gelet op de in de besproken rapportages genoemde ernstige persoonlijkheidsproblematiek, zorgen omtrent het gezinssysteem, het recidiverisico en de noodzaak van een langdurige behandeling, een behandeling in gesloten setting noodzakelijk, te weten binnen de kaders van een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de eisen voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ingevolge artikel 77s Sr is voldaan.
Het bewezen verklaarde feit betreft een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Er is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene, in navolging van de standpunten van de psychiater, de psycholoog, de Raad en Jeugdbescherming Overijssel, van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Tevens wordt oplegging van voornoemde maatregel geacht in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, nu deze maatregel voorziet in de mogelijkheid verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting en daarmee bijdraagt aan een aanpak van zijn problematiek alsmede vermindering van het recidiverisico.
Gezien al het bovenstaande zal de rechtbank, naast voornoemde jeugddetentie, aan verdachte opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.