8.1.De rechtbank stelt vervolgens vast dat de sluitingsperiode van 12 maanden inmiddels is verstreken. Eiser heeft in dit kader aangevoerd nog voldoende belang te hebben bij deze procedure vanwege een mogelijke vergoeding van de misgelopen inkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank is om die reden voldoende procesbelang aanwezig en kan eiser in zijn beroep worden ontvangen.
9. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij niet wist dat er in drugs werd gehandeld. Tegen het gebruiken van drugs wordt door eiser en zijn medewerkers zo veel mogelijk opgetreden, maar het is niet mogelijk gebleken om alle overtredingen die zich voordoen te constateren en te sanctioneren. Daarnaast is eiser van mening dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4 van het Damoclesbeleid en de daarop gegeven toelichting, omdat hij niet kan worden gezien als overtreder, zoals bedoeld in deze toelichting. Verweerder had daarom op grond van zijn beleid eerst een schriftelijke waarschuwing moeten geven alvorens tot sluiting over te gaan. Eiser had dan ook maatregelen kunnen nemen om drugshandel in [naam 2] tegen te gaan. Ook is hij op geen enkele manier betrokken bij de geconstateerde drugshandel en heeft hij geen strafbare feiten, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, gepleegd.
10. Ingevolge artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Ingevolge artikel 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Artikel 4 van het Damoclesbeleid is van toepassing op drugshandel in lokalen niet zijnde coffeeshops. Het eerste lid van dit artikel luidt:
‘Bij handel in harddrugs wordt het lokaal voor een periode van 12 maanden gesloten.’
In de toelichting op dit artikel is vermeld:
‘Bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet zal de burgemeester zijn bevoegdheid, om bestuursrechtelijk hiertegen op te treden, bij lokalen als volgt inzetten:
Indien de overtreder een andere is dan de eigenaar/uitbater/exploitant/huurder zal de burgemeester slechts overgaan tot sluiting van het lokaal nadat de eigenaar/uitbater/ exploitant/huurder er schriftelijk op is gewezen dat in zijn of haar lokaal sprake is van overtreding van de Opiumwet. Bij een tweede constatering van drugshandel zal de burgemeester tot sluiting van het lokaal overgaan. Indien de eigenaar/uitbater/exploitant/huurder zelf als overtreder kan worden aangemerkt dan zal de burgemeester onmiddellijk tot sluiting overgaan.’
11. De rechtbank overweegt dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 17 mei 2018 blijkt dat bij de inval in de nacht van 13 op 14 mei 2018 in het pand middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet ter verkoop aanwezig waren. Eiser ontkent dit ook niet. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd om hiertegen handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dat eiser niet wist dat in het pand in drugs werd gehandeld, is hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Ook is voor het aanwenden van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet vereist dat eiser als exploitant een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dit volgt onder meer uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383. Dat verweerder niet heeft gesteld of aangetoond dat eiser of de eigenaar een strafbaar feit als bedoeld in de artikel 2 of artikel 3 van de Opiumwet heeft gepleegd, betekent naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat verweerder in dit geval geen gebruik zou mogen maken van de bevoegdheid uit artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. 12. Uit artikel 4, eerste lid, van het Damoclesbeleid volgt vervolgens dat verweerder bij handel in harddrugs overgaat tot sluiting van het desbetreffende pand voor een periode van 12 maanden. Eiser meent dat gelet op de toelichting bij artikel 4, eerst een waarschuwing had moeten worden gegeven, nu de overtreder een andere is dan de eigenaar/uitbater/exploitant/huurder.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit artikellid op zichzelf bezien voldoende duidelijk is en dat de toelichting op het toepassen van de bevoegdheid uit artikel 13b van de Opiumwet in geval van drugshandel in lokalen als volgt moet worden gelezen. Indien in een lokaal slechts één bezoeker in verband met drugshandel kan worden gebracht en de drugshandel verder geen relatie met dat lokaal heeft, dan zal waarschijnlijk eerst een waarschuwing worden gegeven voordat tot sluiting wordt overgegaan. In dit geval is die situatie volgens verweerder echter niet aan de orde, omdat in de nacht van 13 op 14 mei 2018 in het pand bij meerdere personen en op meerdere plekken drugs zijn aangetroffen.
14. De rechtbank is van oordeel dat ondanks dat de door verweerder gegeven uitleg van de toelichting op artikel 4, eerste lid, van het Damoclesbeleid niet met zoveel woorden staat vermeld in die toelichting, deze uitleg voldoende plausibel moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank sluit deze uitleg ook aan bij de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 10 februari 2016,
ECLI:NL:RVS:2016:313, dat voor de uitoefening van de bevoegdheid volgend uit artikel 13b van de Opiumwet, bepalend is dat een handelshoeveelheid in het pand wordt aangetroffen. Uitzondering om direct tot sluiting van het pand over te gaan is dan volgens het beleid van verweerder, wanneer deze aangetroffen handelshoeveelheid te herleiden is tot één enkele bezoeker van de gelegenheid en er geen relatie bestaat met het pand, waar deze wordt aangetroffen. Dat in de toelichting bij artikel 4 van het Damoclesbeleid de term “overtreder” wordt gebruikt, is daarbij naar het oordeel van de rechtbank een ongelukkig gekozen term, omdat artikel 13b van de Opiumwet ziet op de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan indien een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is in het desbetreffende lokaal. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval eerst een waarschuwing had moeten geven alvorens toepassing te geven aan artikel 4, eerste lid, van het beleid. 15. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, omdat er geen verband is tussen de aangetroffen handelshoeveelheid en het pand. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017: ECLI:NL:RVS:3339. Indien een handelshoeveelheid hard/softdrugs aanwezig was in het pand en deze drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking, betekent dit dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toe te passen. Die bevoegdheid ontbreekt indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat geen verband bestaat tussen de handelshoeveelheid softdrugs dan wel harddrugs en het pand. Volgens eiser is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de stelling van eiser dat tussen het pand en de aangetroffen drugs geen verband bestaat hetgeen in de weg staat aan toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er geen ander verband is met het pand en de personen die in het bezit waren van drugs dan dat zij als bezoekers kunnen worden aangemerkt.