ECLI:NL:RBOVE:2019:2401

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
07/650302-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van een betrokkene, geboren in 1966, die momenteel verblijft in de FPC Oostvaarderskliniek te Almere. De rechtbank heeft de termijn met twee jaar verlengd op basis van een vordering van het openbaar ministerie, die op 21 maart 2019 was ingediend. De betrokkene was eerder ter beschikking gesteld onder voorwaarden, maar deze zijn in 2017 omgezet naar terbeschikkingstelling van overheidswege vanwege het overtreden van de voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging beoordeeld op basis van rapporten van deskundigen en het behandelteam van de kliniek, die hebben geadviseerd om de maatregel te verlengen vanwege de complexe problematiek van de betrokkene, waaronder een autismespectrumstoornis en een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Tijdens de zitting heeft de deskundige B.S. Snoek benadrukt dat de weg der geleidelijkheid geboden is en dat blijvend toezicht noodzakelijk is om terugval in oud gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat de behandeling nog in de beginfase verkeert. Gezien de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid heeft de rechtbank besloten de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaar te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht - Strafraadkamer
Parketnummer : 07/650302-12
Uitspraak : 28 mei 2019
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in FPC Oostvaarderskliniek te Almere, Carl Barksweg 3, hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 22 april 2013 ter beschikking gesteld onder voorwaarden, van welke terbeschikkingstelling de termijn op 22 april 2013 is ingegaan. Deze terbeschikkingstelling is op 2 mei 2017 met twee jaar verlengd. Bij beslissing van deze rechtbank d.d. 5 december 2017 is bepaald dat betrokkene alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eindigt behoudens nadere voorziening op 22 april 2019.
Het openbaar ministerie heeft op 21 maart 2019 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met twee jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019, waar in het openbaar zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle,
  • de officier van justitie mr. A.E. Postma,
  • B.S. Snoek, hoofd behandeling, verbonden aan FPC Oostvaarderskliniek, als getuige-deskundige.
Op 26 februari 2019 is door B.S. Snoek, hoofd behandeling en D.E. Tenback, psychiater, namens FPC Oostvaarderskliniek te Almere, rapport en advies uitgebracht over de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Geadviseerd is om deze maatregel voor de duur van twee jaar te verlengen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar.
Betrokkene en zijn raadsman hebben in raadkamer verklaard geen bezwaar te hebben tegen verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38d van het Wetboek
van Strafrecht te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege moet worden verlengd.
De maatregel van terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van – kort gezegd – misdrijven tegen de zeden als bedoeld in titel XIV, boek 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering is op 21 maart 2019 ingediend. Dit is binnen de termijn.
Uit het rapport d.d. 26 februari 2019 van het behandelteam van FPC Oostvaarderskliniek en de toelichting van deskundige B.S. Snoek in raadkamer blijkt onder meer het volgende.
Bij betrokkene is sprake van een autismespectrumstoornis. De stoornis uit zich in beperkingen in de niet-verbale communicatie, beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, inflexibele routines en patronen en buitengewoon gevoelig zijn voor prikkels van buitenaf. Betrokkene heeft een duidelijk verminderd vermogen om zich een idee te vormen van het perspectief van de ander. Hij is gericht op de eigen behoeftebevrediging en kan cognitief bedenken dat andere mensen hun eigen behoeften hebben, maar kan dit niet werkelijk affectief beleven (gebrek aan empathie). Er wordt bij betrokkene een beperking gezien in probleemoplossend vermogen en organisatie van gedrag. Voorts is sprake van een parafilie (hyperseksualiteit) en exhibitionisme. Seksuele driften heeft betrokkene niet onder controle en hebben een obsessief-compulsief karakter. Hij gebruikt seks als copingmechanisme. Toenemende stress leidt bij betrokkene tot een toenemend verlangen naar seks, overmatig porno kijken en exhibitioneren, waarbij tevens sprake is van een gevoel van macht over de ander. Verder is sprake van een (ernstige) stoornis in alcoholgebruik. Het gebruik leidt bij betrokkene tot seksuele en gedragsmatige ontremming.
Uit het rapport blijkt dat betrokkene jarenlang is behandeld, zowel langdurig klinisch als ambulant. In verband met het plegen van misdrijven tegen de zeden is betrokkene in april 2013 ter beschikking gesteld onder voorwaarden, welke – in verband met het overtreden van de voorwaarden – in december 2017 is omgezet naar terbeschikkingstelling van overheidswege. In verband met een impasse in de behandeling is betrokkene in april 2018 overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek. Vanaf dit moment heeft betrokkene gekampt met een depressieve stoornis, waarop de focus van de behandeling zich eerst heeft gericht. Mede ten gevolge van anti-depressivagebruik, cognitieve gedragstherapie en externe sturing door sociotherapie is deze somberheid naar de achtergrond verdwenen en laat betrokkene een actievere houding zien. Deze houding resulteert in meer samenwerking op verschillende gebieden. Betrokkene is inmiddels in samenwerking met het behandelteam, participeert aan het behandelprogramma en is inmiddels gestart met delictanalyse en libidoremmende medicatie. Ook de samenwerking met sociotherapeuten verloopt op dit moment goed.
De kliniek concludeert dat het resocialisatietraject en uitstroomdoel op dit moment nog niet concreet kunnen worden bepaald. De narcistische presentatie (die betrokkene overigens niet etaleert, maar die wel steeds duidelijker voelbaar is) in combinatie met zijn ASS-problematiek maakt dat betrokkene star en rigide in contact met anderen staat. Zijn coping-vaardigheden zijn ontoereikend om adequaat met voor hem uitdagende situaties om te gaan. Gezien de lange geschiedenis van behandeling, het (zeer) hoge recidiverisico, betrokkenes beperkte leerbaarheid en eerder geconstateerde moeite van betrokkene zich aan afspraken te houden zal het toekomstige traject zich laten kenmerken door geleidelijkheid, blijvende afhankelijkheid van toezicht en extern risicomanagement. Er is nog niets geregeld in het kader van extern risicomanagement, maar ook is er nog onvoldoende zicht op de behandelbaarheid. Voor een succesvolle resocialisatie is de weg der geleidelijkheid raadzaam, met voldoende vaardigheden en handvatten voor betrokkene om niet terug te vallen in grensoverschrijdend gedrag. De behandelfocus voor de komende periode ligt op het voortzetten van de ingezette positieve ontwikkeling en verdieping op het gebied van seksualiteitsaspecten, meer specifiek het in kaart brengen van seksueel risicovol gedrag en betrokkenes huidige seksualiteitsbeleving. De kliniek heeft gezien het voorgaande geadviseerd de duur van de maatregel met dwangverpleging te verlengen met twee jaar.
Ter terechtzitting heeft deskundige Snoek benadrukt dat de weg der geleidelijkheid geboden is. Belangrijk blijft de mate van samenwerking en overprikkeling van betrokkene te monitoren. Bij het wegvallen van toezicht en controle is het gevaar groot dat betrokkene opnieuw vervalt in zijn oude gedrag.
De rechtbank overweegt op grond van het verhandelde ter zitting, waaronder de door de getuige-deskundige Snoek gegeven toelichting, het volgende.
De rechtbank constateert dat betrokkene een lang traject is ingegaan en nog heeft te gaan. Na een impasse in de behandeling heeft betrokkene, na zijn overplaatsing naar FPC Oostvaarderskliniek, een nieuwe start gemaakt. Uit het rapport van de kliniek blijkt dat betrokkene sinds het opklaren van zijn depressie een actievere en open houding laat zien. Betrokkene is inmiddels in samenwerking met het behandelteam, participeert aan het behandelprogramma en geeft meer openheid van zaken over zijn seksuele problematiek. Dit is te duiden als een positieve ontwikkeling. De rechtbank ziet de werkzaamheden die betrokkene verricht in de winkel van de kliniek als een ondersteunende stap in de juiste richting en verwacht dat het gevoel van voldoening en eigenwaarde zal bijdragen aan het voortzetten van deze positieve ontwikkeling. De rechtbank hierbij op dat betrokkene zich feitelijk nog in de beginfase van zijn behandeling bevindt en behandeling van de (omvangrijke) problematiek naar verwachting nog een lange periode in beslag zal nemen. Gezien de complexe problematiek is het van belang dat de behandeling en (afbouwen van) toezicht geleidelijk verlopen. De kans op terugval in oud gedrag vraagt om blijvend toezicht en strak risicomanagement. De rechtbank weegt hierbij mee dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij het op dit moment zelf niet verantwoord vindt om buiten de kliniek te verblijven. Dit getuigt van (beginnend) ziekte-inzicht.
Gelet op het vorenstaande en op de in raadkamer door de getuige-deskundige B.M. Snoek gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen onverkort eisen dat maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met twee jaar wordt verlengd.
De rechtbank stelt vast dat op de vordering tot verlenging van de maatregel niet uiterlijk twee maanden na de dag van indiening van de vordering kon worden beslist ten gevolge van de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank niet toeliet dat het onderzoek in raadkamer binnen voornoemde termijn van twee maanden kon plaatsvinden.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 509o, 509p, 509q, 509s en 509t van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[betrokkene]voornoemd ter beschikking is gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd, met twee jaar.
Aldus gewezen door mr F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. C.H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van I. Potgieter als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019.
Mr. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.