4.4.1.Is het letsel toegebracht of heeft het een andere oorzaak?
Uit het rapportvan R.A.C. Bilo (hierna: dr. Bilo of de deskundige), forensisch arts KNMG bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), komt het volgende naar voren.
Bij medisch onderzoek op en na 25 februari 2015 werd bij [slachtoffer] onder meer – en voor zover voor de beoordeling van hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd van belang – het volgende geconstateerd:
- klinische verschijnselen passend bij encephalopathie,
- subdurale en subarachnoïdale bloedingen en
- retinabloedingen.
Op 25 februari 2015 is een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. De radioloog heeft samengevat de volgende bevindingen beschreven: beiderzijds frontaal langs de convexiteit (aan de voorkant aan beide zijden langs de bolling van de hersenen) en langs de falx (hersenvliesplooi tussen de beide hersenhelften) bloed zichtbaar, dat deels subarachnoïdaal (onder het spinnenwebvlies) en deels subduraal (onder het harde hersenvlies) was gelegen.
Op 25 februari 2015 heeft ook oogheelkundig onderzoek plaatsgevonden. Hierbij werden in het linkeroog vijf tot tien intra-retinale bloedingen (bloedingen in het netvlies) gezien en in het rechteroog vijf. De bloedingen toonden geen grote verschillen in kaliber. Een geboortetrauma als verklaring voor het ontstaan van de netvliesbloedingen werd volgens het UMCG niet waarschijnlijk geacht, gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van onderzoek. [slachtoffer] was toen twee maanden oud.
Op 6 maart 2015 is een MRI van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. Hierop waren diverse subdurale bloeduitstortingen zichtbaar, deels met verschillende signaalkarakteristieken, op verschillende locaties. Ook werden aanwijzingen gezien voor een corticale vene trombose (meerdere getromboseerde corticale venen = stolsels in de hersenschorsvaten).
Ook heeft gericht onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van stollingsstoornissen. Volgens de kinderhematoloog waren er geen afwijkingen bij stollingsonderzoek. Ook werden er anamnestisch geen aanwijzingen gevonden voor een probleem met de stolling. Er was volgens de kinderhematoloog geen reden om te zoeken naar zeldzame stollingsstoornissen die niet zichtbaar waren bij het reeds verrichte stollingsonderzoek.
De bloedingen in het hoofd van [slachtoffer]
Bij [slachtoffer] zijn bloedingen in het hoofd aangetroffen. Deze zogeheten intracraniële bloedingen worden geclassificeerd op basis van de locatie van het bloed in de schedelholte:
• intraduraal/subduraal: in het harde hersenvlies of in de ruimte tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies (arachnoïdea);
• subarachnoïdaal: in de ruimte tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies (pia mater).
Beschrijving van de verschillende bevindingen/bloedingen met conclusie van de deskundige
Subdurale bloedingen
Een subdurale bloeding is een bloeding in de ruimte tussen de dura mater (harde hersenvlies) en de arachnoïdea (spinnenwebvlies). Deze ruimte is een virtuele ruimte, die in normale omstandigheden niet bestaat, maar ontstaat als gevolg van de bloeding. Het ontstaan van een subdurale bloeding, kan verklaard worden op basis van zeer veel oorzaken, als deze bevinding beoordeeld wordt buiten de context van eventuele andere bevindingen bij lichamelijk en aanvullend onderzoek. Deze oorzaken vallen globaal uiteen in twee groepen van oorzaken, namelijk lichamelijke aandoeningen (aangeboren of verworven) en trauma.
Bij [slachtoffer] zijn geen aanwijzingen gevonden voor een subdurale bloeding met klinische verschijnselen als gevolg van een trauma tijdens de geboorte. Evenmin zijn bij hem aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen. Ook zijn er geen aanwijzingen bij [slachtoffer] gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stofwisselingsziekten, vaatafwijkingen in het hoofd of verwijding van de subarachnoïdale ruimte) met een verhoogde kans op het ontstaan van subdurale (en/of subarachnoïdale) bloedingen in het hoofd.
Dit betekent dat de subdurale bloedingen die op en na 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn aangetoond, zeer veel waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van subdurale bloedingen.
Volgens de deskundige kan worden geconcludeerd dat in het geval van een trauma en normale bevindingen bij het onderzoek naar (aangeboren of verworven) aandoeningen sprake moet zijn geweest van een ernstig incident, ongeacht of sprake was van een accidentele of niet-accidentele toedracht.
Subarachnoïdale bloedingen
Een subarachnoïdale bloeding (SAB) is een bloeding tussen de arachnoïdea (het spinnenwebvlies), dat tegen de dura mater (harde hersenvlies) is gelegen en de pia mater (het zachte hersenvlies), dat op het hersenoppervlak is gelegen. Een subarachnoïdale bloeding is dus een bloeding in de met liquor gevulde subarachnoïdale ruimte, gelegen aan de buitenzijde van de hersenen. In tegenstelling tot de subdurale ruimte is de subarachnoïdale ruimte een, in normale omstandigheden, bestaande ruimte.
Gewoonlijk zijn deze bloedingen gelokaliseerd langs de falx cerebri of het tentorium. Omdat de subarachnoïdale ruimte in verbinding staat met het spinale kanaal is de kans klein dat de intracraniële druk bij een geïsoleerde SAB opvallend hoog zal oplopen.
Enige verhoging van de intracraniële druk kan wel optreden gedurende dagen tot maximaal enkele weken na de bloeding. Bloed in de subarachnoïdale ruimte kan leiden tot prikkeling van de cortex (hersenschors) en is een bekende oorzaak van epileptische activiteit. Een andere mogelijke complicatie van SAB betreft het optreden van een reactief vaatspasme, dat kan leiden tot verminderde bloed/zuurstoftoevoer naar (delen van) de hersenen.
Subarachnoïdale bloedingen kunnen voorkomen bij (aangeboren of verworven) aandoeningen en bij trauma. Een hoofdtrauma is de meest voorkomende oorzaak van subarachnoïdale bloeduitstortingen.
Bij een trauma kan sprake zijn van een trauma tijdens en na de geboorte.
Traumatische subarachnoïdale bloedingen blijken regelmatig voor te komen in combinatie met andere typen bloedingen in het hoofd, zoals subdurale en intracerebrale bloedingen en/of beschadigingen van het hersenparenchym.
Bij [slachtoffer] zijn geen klinische aanwijzingen gevonden voor een subarachnoïdale bloeding als gevolg van een trauma tijdens de geboorte. Evenmin zijn bij [slachtoffer] aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stollingsproblemen of stofwisselingsziekten), die een verklaring kunnen vormen voor het ontstaan van de subarachnoïdale bloeduitstortingen die op 25 februari 2015 bij beeldvormend onderzoek - de CT-scan - werden gevonden.
Evenmin zijn bij de beoordeling van het radiologisch onderzoek in het UMCG en bij de herbeoordeling door de kinderradioloog prof. R.R. van Rijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stofwisselingsziekten, vaatafwijkingen in het hoofd of verwijding van de subarachnoïdale ruimte) met een verhoogde kans op het ontstaan van (subdurale en/of) subarachnoïdale bloedingen in het hoofd.
Dit betekent dat de subarachnoïdale bloedingen die op 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn aangetoond, zeer veel waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een aandoening.
Netvliesbloedingen
Netvliesbloedingen (retinabloedingen) zijn op zich niet-specifieke bevindingen. Men kan aan een netvliesbloeding niet zien waardoor (en wanneer) deze veroorzaakt is. Het ontstaan van retinabloedingen kan verklaard worden op basis van zeer veel oorzaken, indien de bloedingen afzonderlijk van andere bevindingen worden beoordeeld. Deze oorzaken vallen, evenals de oorzaken van subdurale bloedingen uiteen in twee groepen, namelijk lichamelijke aandoeningen (aangeboren of verworven) en trauma.
Bij [slachtoffer] zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen die een verklaring kunnen vormen voor het ontstaan van de netvliesbloedingen die op en na 25 februari 2015 bij oogheelkundig onderzoek werden gezien. Ook bij de beoordeling van het radiologisch onderzoek in het UMCG en bij de herbeoordeling door prof. Van Rijn zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (bijvoorbeeld stofwisselingsziekten) met een mogelijk verhoogde kans op het ontstaan van netvliesbloedingen.
Gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van vaststellen van de aanwezigheid
van netvliesbloedingen op 25 februari 2015 (hij was toen twee maanden oud) is het niet
waarschijnlijk dat de netvliesbloedingen tijdens de geboorte zijn ontstaan.
Dit betekent dat de netvliesbloedingen die op 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn gezien, veel
waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een niet herkende aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van retinabloedingen.
De deskundige heeft daarbij opgemerkt dat het met name gezien het beperkte aantal netvliesbloedingen niet mogelijk is om met betrekking tot de netvliesbloedingen aan te tonen dat sprake is geweest van een (accidenteel of een niet-accidenteel) trauma, indien deze bevinding buiten de context van de andere bevindingen bij medisch onderzoek beoordeeld wordt.
De conclusie van de deskundige wat betreft de combinatie van bevindingen
Op grond van de combinatie van bevindingen kan volgens de deskundige het volgende worden geconcludeerd.
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 kan niet verklaard worden op basis van een aangeboren of verworven aandoening, omdat aangeboren of verworven aandoeningen al uitgesloten zijn als verklaring voor de afzonderlijke
bevindingen.
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 kan eveneens niet
verklaard worden op basis van een trauma tijdens de geboorte, omdat een trauma tijdens de geboorte al uitgesloten is als verklaring voor de afzonderlijke bevindingen.
Het voorgaande betekent dat de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 zeer veel waarschijnlijker is als sprake is geweest van tenminste één trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een niet herkende aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van de combinatie van bevindingen op 25 februari 2015 of van een trauma tijdens de geboorte.
Het is veel tot zeer veel waarschijnlijker dat sprake is geweest van een trauma (voorval waarbij letsel kan ontstaan) met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan als sprake is geweest van een trauma met een accidentele toedracht (val of ongeval).
De conclusie van de rechtbank
Op basis van voornoemde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] wordt verklaard doordat hem letsel is toegebracht.
4.4.3Wie heeft het letsel toegebracht?
De rechtbank stelt vast dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing biedt dat het letsel door [moeder] of (een) andere derde(n) is toegebracht aan [slachtoffer] .
Op grond van de verklaring van verdachte en die van [moeder] , kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] voor het laatst in normale toestand heeft gezien.
Verdachte heeft verklaarddat hij [slachtoffer] in de ochtend 25 februari 2015 rond circa 10.00 uur aan [moeder] heeft gegeven en dat zij met [slachtoffer] onder de douche gegaan. Nadat [moeder] [slachtoffer] heeft gedoucht heeft verdachte [slachtoffer] van haar overgenomen, heeft hij [slachtoffer] afgedroogd en hem kleertjes aan gedaan. Verdachte heeft [slachtoffer] mee naar beneden genomen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij op de bank in de woonkamer is gaan zitten en dat hij [slachtoffer] naast zich heeft neer gezet. Aanvankelijk heeft [slachtoffer] rustig naast verdachte gezeten. Toen [slachtoffer] geluid begon te maken heeft verdachte hem gerustgesteld. Verdachte heeft naar zijn zeggen [slachtoffer] wat heen en weer gewiebeld op zijn knie, omdat hij de ervaring heeft dat [slachtoffer] daar wat rustiger van wordt. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij onder zijn oksel vastgehouden met het gezicht van [slachtoffer] naar zich toe. Verdachte heeft [slachtoffer] wat heen en weer geschud waardoor [slachtoffer] ’s hoofdje ook wat heen en weer werd geschud, aldus verdachte.
Op een gegeven moment werd [slachtoffer] huilerig en zeurderig. Verdachte heeft [slachtoffer] in de bank gezet en is naar de keuken gelopen om een fles voor [slachtoffer] klaar te maken.
Toen verdachte in de keuken was, heeft hij gezien dat [slachtoffer] voorover viel. Zijn hoofdje viel op zijn beentjes en zijn lichaam klapte als het ware dubbel. Verdachte is naar [slachtoffer] toegelopen en heeft [slachtoffer] opgepakt. Terwijl verdachte [slachtoffer] vasthield heeft verdachte gezien en gehoord dat [slachtoffer] heel hard schreeuwde; het was een geluid dat hij nog nooit eerder van [slachtoffer] had gehoord. Verdachte heeft daarna gevoeld dat [slachtoffer] lichaam slap werd. [slachtoffer] schreeuwde toen niet meer, maar hij snakte naar adem. Na opdracht van zijn echtgenote heeft verdachte de dokter gebeld.
Uit het voorgaande onder 4.4.2 en 4.4.3 volgt dat het verdachte is die [slachtoffer] in normaal functionerende toestand heeft meegenomen naar de woonkamer waar [slachtoffer] nog korte tijd normaal heeft gefunctioneerd en dat de bij [slachtoffer] waargenomen klinische verschijnselen zich vrijwel direct ontwikkeld moeten hebben na het ontstaan van letsel. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor onder 4.4.2 en 4.4.3 overwogene geen andere conclusie laat dan dat verdachte het bij [slachtoffer] ontstane letsel heeft toegebracht.
4.4.5Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Subsidiair is aan verdachte de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring hiervan te komen dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat de verdachte ‘vol’ opzet, opzet in onvoorwaardelijke vorm, op het toebrengen van het letsel heeft gehad.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bij de verdachte sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat de verdachte die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat hij nooit enig opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofdje van een baby van acht weken ten alle tijden ondersteund moet worden en dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, en zelfs op overlijden, is als een kwetsbaar babyhoofdje heftig heen en weer bewogen wordt. Verdachte was zich daar ook bewust van. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat verdachte wist dat een baby voorzichtig moet worden opgetild, met ondersteuning van het hoofdje. De moeder van verdachte heeft bovendien verklaarddat zij eerder tegen verdachte heeft gezegd dat hij geen ‘hop-paardje-hop’ met [slachtoffer] moest doen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] de bewuste ochtend enkel op zijn knie wat heen en weer heeft gewiebeld om hem gerust te stellen, acht de rechtbank gelet op de ernst en de omvang van het geconstateerde letsel niet geloofwaardig. Gelet op genoemd letsel kan het niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] hardhandig meermalen heen en weer heeft geschud. Daarmee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, namelijk ernstig letsel in/aan het hoofd, zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.