ECLI:NL:RBOVE:2019:2396

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
08/950094-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een baby door de vader

Op 15 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn twee maanden oude zoontje in Borne. De feiten dateren van 25 februari 2015, toen de verdachte de baby hardhandig heen en weer schudde, wat leidde tot hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de baby opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van zwaar lichamelijk letsel, omdat het letsel niet als zodanig werd aangemerkt. De verdachte kreeg een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een 'first offender' was en de lange duur van de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de gezondheid van het kwetsbare kind, dat gelukkig nagenoeg volledig hersteld was na een week ziekenhuisopname.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/950094-15 (P)
Datum vonnis: 15 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. ter Braak en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. G.K. Fraterman, advocaat te Hardenberg, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte baby [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door hem hardhandig heen en weer te schudden, althans heeft geprobeerd hem zwaar te mishandelen, althans hem heeft mishandeld, althans dat door zijn schuld [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2015 in de gemeente Almelo en/of in de gemeente Borne aan [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2014 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadiging van het hersenweefsel (encefalopathie), heeft toegebracht door die twee maanden oude [slachtoffer] - al dan niet - hardhandig meermalen, althans eenmaal heen en weer te schudden, althans heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op liet hoofd van die [slachtoffer] ;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 25 februari 2015 in de gemeente Almelo en/of in de gemeente Borne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2014 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die twee maanden oude [slachtoffer] - al dan niet - hardhandig meermalen, althans eenmaal heen en weer heeft geschud, althans heftig mechanisch botsend geweld heeft toegepast op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 25 februari 2015 in de gemeente Almelo en/of in de gemeente Borne [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2014 heeft mishandeld door die twee maanden oude [slachtoffer] - al dan niet - hardhandig meermalen, althans eenmaal heen en weer te schudden, althans heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl liet feit zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadiging van liet hersenweefsel (encefalopathie) ten gevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor liet vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 25 februari 2015 in de gemeente Almelo en/of in de gemeente Borne grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2014 meermalen, althans eenmaal, heen en weer te schudden, althans heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op liet hoofd van die [slachtoffer] waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadiging van het hersenweefsel
(encefalopathie), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 25 februari 2015 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum 2] 2014, opgenomen in het ziekenhuis te Almelo vanwege een respiratoire en circulatoire insufficiëntie (tekortschieten van de hart- en ademfuncties) en de aanwezigheid van bloedingen in het hoofd [2] . Dezelfde middag is [slachtoffer] doorgestuurd naar het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen voor verdere diagnostiek en behandeling. [slachtoffer] is de zoon van verdachte en getuige [moeder] (hierna: [moeder] ). Uit de verklaringen van verdachte [3] en [moeder] [4] volgt dat laatstgenoemde op enig moment [slachtoffer] aan verdachte gegeven heeft teneinde [slachtoffer] af te drogen en aan te kleden. [moeder] stond op dat moment nog onder de douche. Verdachte is met [slachtoffer] naar beneden gegaan. Nadat [slachtoffer] heel kort en heel heftig had geschreeuwd/gekrijst is verdachte met hem naar boven, naar [moeder] , gelopen. [slachtoffer] was toen helemaal slap. Vervolgens heeft verdachte de dokter gebeld.
Op 4 maart 2015 heeft [naam 1] , werkzaam als leidinggevende Veilig Thuis Twente, aangifte gedaan van kindermishandeling [5] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken, omdat (primair) het wettig bewijs niet voorhanden is dan wel omdat de overtuiging ontbreekt en (subsidiair) omdat niet voldaan is aan de ten laste gelegde bestanddelen (zwaar) lichamelijk letsel en opzet. De poging kan niet bewezen worden omdat er geen sprake is van dubbel opzet en van een begin van uitvoering. Ook voor het meest subsidiair ten laste gelegde schulddelict dient vrijspraak te volgen; de handelingen door verdachte uitgevoerd zijn te gering om van schuld te kunnen spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal achtereenvolgens de volgende vragen beantwoorden: is het letsel toegebracht, zo ja op welk tijdstip is het letsel toegebracht en wie heeft dat gedaan, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel en tenslotte is er sprake van opzet.
4.4.1.
Is het letsel toegebracht of heeft het een andere oorzaak?
Uit het rapport [6] van R.A.C. Bilo (hierna: dr. Bilo of de deskundige), forensisch arts KNMG bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), komt het volgende naar voren.
Medisch onderzoek
Bij medisch onderzoek op en na 25 februari 2015 werd bij [slachtoffer] onder meer – en voor zover voor de beoordeling van hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd van belang – het volgende geconstateerd:
- klinische verschijnselen passend bij encephalopathie,
- subdurale en subarachnoïdale bloedingen en
- retinabloedingen.
Op 25 februari 2015 is een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. De radioloog heeft samengevat de volgende bevindingen beschreven: beiderzijds frontaal langs de convexiteit (aan de voorkant aan beide zijden langs de bolling van de hersenen) en langs de falx (hersenvliesplooi tussen de beide hersenhelften) bloed zichtbaar, dat deels subarachnoïdaal (onder het spinnenwebvlies) en deels subduraal (onder het harde hersenvlies) was gelegen.
Op 25 februari 2015 heeft ook oogheelkundig onderzoek plaatsgevonden. Hierbij werden in het linkeroog vijf tot tien intra-retinale bloedingen (bloedingen in het netvlies) gezien en in het rechteroog vijf. De bloedingen toonden geen grote verschillen in kaliber. Een geboortetrauma als verklaring voor het ontstaan van de netvliesbloedingen werd volgens het UMCG niet waarschijnlijk geacht, gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van onderzoek. [slachtoffer] was toen twee maanden oud.
Op 6 maart 2015 is een MRI van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. Hierop waren diverse subdurale bloeduitstortingen zichtbaar, deels met verschillende signaalkarakteristieken, op verschillende locaties. Ook werden aanwijzingen gezien voor een corticale vene trombose (meerdere getromboseerde corticale venen = stolsels in de hersenschorsvaten).
Ook heeft gericht onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van stollingsstoornissen. Volgens de kinderhematoloog waren er geen afwijkingen bij stollingsonderzoek. Ook werden er anamnestisch geen aanwijzingen gevonden voor een probleem met de stolling. Er was volgens de kinderhematoloog geen reden om te zoeken naar zeldzame stollingsstoornissen die niet zichtbaar waren bij het reeds verrichte stollingsonderzoek.
De bloedingen in het hoofd van [slachtoffer]
Bij [slachtoffer] zijn bloedingen in het hoofd aangetroffen. Deze zogeheten intracraniële bloedingen worden geclassificeerd op basis van de locatie van het bloed in de schedelholte:
• intraduraal/subduraal: in het harde hersenvlies of in de ruimte tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies (arachnoïdea);
• subarachnoïdaal: in de ruimte tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies (pia mater).
Beschrijving van de verschillende bevindingen/bloedingen met conclusie van de deskundige

Subdurale bloedingen
Een subdurale bloeding is een bloeding in de ruimte tussen de dura mater (harde hersenvlies) en de arachnoïdea (spinnenwebvlies). Deze ruimte is een virtuele ruimte, die in normale omstandigheden niet bestaat, maar ontstaat als gevolg van de bloeding. Het ontstaan van een subdurale bloeding, kan verklaard worden op basis van zeer veel oorzaken, als deze bevinding beoordeeld wordt buiten de context van eventuele andere bevindingen bij lichamelijk en aanvullend onderzoek. Deze oorzaken vallen globaal uiteen in twee groepen van oorzaken, namelijk lichamelijke aandoeningen (aangeboren of verworven) en trauma.
Bij [slachtoffer] zijn geen aanwijzingen gevonden voor een subdurale bloeding met klinische verschijnselen als gevolg van een trauma tijdens de geboorte. Evenmin zijn bij hem aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen. Ook zijn er geen aanwijzingen bij [slachtoffer] gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stofwisselingsziekten, vaatafwijkingen in het hoofd of verwijding van de subarachnoïdale ruimte) met een verhoogde kans op het ontstaan van subdurale (en/of subarachnoïdale) bloedingen in het hoofd.
Dit betekent dat de subdurale bloedingen die op en na 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn aangetoond, zeer veel waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van subdurale bloedingen.
Volgens de deskundige kan worden geconcludeerd dat in het geval van een trauma en normale bevindingen bij het onderzoek naar (aangeboren of verworven) aandoeningen sprake moet zijn geweest van een ernstig incident, ongeacht of sprake was van een accidentele of niet-accidentele toedracht.

Subarachnoïdale bloedingen
Een subarachnoïdale bloeding (SAB) is een bloeding tussen de arachnoïdea (het spinnenwebvlies), dat tegen de dura mater (harde hersenvlies) is gelegen en de pia mater (het zachte hersenvlies), dat op het hersenoppervlak is gelegen. Een subarachnoïdale bloeding is dus een bloeding in de met liquor gevulde subarachnoïdale ruimte, gelegen aan de buitenzijde van de hersenen. In tegenstelling tot de subdurale ruimte is de subarachnoïdale ruimte een, in normale omstandigheden, bestaande ruimte.
Gewoonlijk zijn deze bloedingen gelokaliseerd langs de falx cerebri of het tentorium. Omdat de subarachnoïdale ruimte in verbinding staat met het spinale kanaal is de kans klein dat de intracraniële druk bij een geïsoleerde SAB opvallend hoog zal oplopen.
Enige verhoging van de intracraniële druk kan wel optreden gedurende dagen tot maximaal enkele weken na de bloeding. Bloed in de subarachnoïdale ruimte kan leiden tot prikkeling van de cortex (hersenschors) en is een bekende oorzaak van epileptische activiteit. Een andere mogelijke complicatie van SAB betreft het optreden van een reactief vaatspasme, dat kan leiden tot verminderde bloed/zuurstoftoevoer naar (delen van) de hersenen.
Subarachnoïdale bloedingen kunnen voorkomen bij (aangeboren of verworven) aandoeningen en bij trauma. Een hoofdtrauma is de meest voorkomende oorzaak van subarachnoïdale bloeduitstortingen.
Bij een trauma kan sprake zijn van een trauma tijdens en na de geboorte.
Traumatische subarachnoïdale bloedingen blijken regelmatig voor te komen in combinatie met andere typen bloedingen in het hoofd, zoals subdurale en intracerebrale bloedingen en/of beschadigingen van het hersenparenchym.
Bij [slachtoffer] zijn geen klinische aanwijzingen gevonden voor een subarachnoïdale bloeding als gevolg van een trauma tijdens de geboorte. Evenmin zijn bij [slachtoffer] aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stollingsproblemen of stofwisselingsziekten), die een verklaring kunnen vormen voor het ontstaan van de subarachnoïdale bloeduitstortingen die op 25 februari 2015 bij beeldvormend onderzoek - de CT-scan - werden gevonden.
Evenmin zijn bij de beoordeling van het radiologisch onderzoek in het UMCG en bij de herbeoordeling door de kinderradioloog prof. R.R. van Rijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (met name geen aanwijzingen voor stofwisselingsziekten, vaatafwijkingen in het hoofd of verwijding van de subarachnoïdale ruimte) met een verhoogde kans op het ontstaan van (subdurale en/of) subarachnoïdale bloedingen in het hoofd.
Dit betekent dat de subarachnoïdale bloedingen die op 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn aangetoond, zeer veel waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een aandoening.

Netvliesbloedingen
Netvliesbloedingen (retinabloedingen) zijn op zich niet-specifieke bevindingen. Men kan aan een netvliesbloeding niet zien waardoor (en wanneer) deze veroorzaakt is. Het ontstaan van retinabloedingen kan verklaard worden op basis van zeer veel oorzaken, indien de bloedingen afzonderlijk van andere bevindingen worden beoordeeld. Deze oorzaken vallen, evenals de oorzaken van subdurale bloedingen uiteen in twee groepen, namelijk lichamelijke aandoeningen (aangeboren of verworven) en trauma.
Bij [slachtoffer] zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen die een verklaring kunnen vormen voor het ontstaan van de netvliesbloedingen die op en na 25 februari 2015 bij oogheelkundig onderzoek werden gezien. Ook bij de beoordeling van het radiologisch onderzoek in het UMCG en bij de herbeoordeling door prof. Van Rijn zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van aandoeningen (bijvoorbeeld stofwisselingsziekten) met een mogelijk verhoogde kans op het ontstaan van netvliesbloedingen.
Gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van vaststellen van de aanwezigheid
van netvliesbloedingen op 25 februari 2015 (hij was toen twee maanden oud) is het niet
waarschijnlijk dat de netvliesbloedingen tijdens de geboorte zijn ontstaan.
Dit betekent dat de netvliesbloedingen die op 25 februari 2015 bij [slachtoffer] zijn gezien, veel
waarschijnlijker zijn als sprake is geweest van een trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een trauma tijdens de geboorte of van een niet herkende aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van retinabloedingen.
De deskundige heeft daarbij opgemerkt dat het met name gezien het beperkte aantal netvliesbloedingen niet mogelijk is om met betrekking tot de netvliesbloedingen aan te tonen dat sprake is geweest van een (accidenteel of een niet-accidenteel) trauma, indien deze bevinding buiten de context van de andere bevindingen bij medisch onderzoek beoordeeld wordt.
De conclusie van de deskundige wat betreft de combinatie van bevindingen
Op grond van de combinatie van bevindingen kan volgens de deskundige het volgende worden geconcludeerd.
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 kan niet verklaard worden op basis van een aangeboren of verworven aandoening, omdat aangeboren of verworven aandoeningen al uitgesloten zijn als verklaring voor de afzonderlijke
bevindingen.
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 kan eveneens niet
verklaard worden op basis van een trauma tijdens de geboorte, omdat een trauma tijdens de geboorte al uitgesloten is als verklaring voor de afzonderlijke bevindingen.
Het voorgaande betekent dat de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] op en na 25 februari 2015 zeer veel waarschijnlijker is als sprake is geweest van tenminste één trauma na de geboorte dan als sprake is geweest van een niet herkende aandoening, waarvan bekend is dat deze aanleiding kan geven tot het ontstaan van de combinatie van bevindingen op 25 februari 2015 of van een trauma tijdens de geboorte.
Het is veel tot zeer veel waarschijnlijker dat sprake is geweest van een trauma (voorval waarbij letsel kan ontstaan) met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan als sprake is geweest van een trauma met een accidentele toedracht (val of ongeval).
De conclusie van de rechtbank
Op basis van voornoemde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] wordt verklaard doordat hem letsel is toegebracht.
4.4.2
Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
Dr. Bilo heeft over het moment van ontstaan van de bevindingen die hebben geleid tot de klinische verschijnselen bij [slachtoffer] verklaard dat de snelheid van ontwikkeling van de ernst van de verschijnselen in de periode na het ontstaan daarvan, het klinisch beloop en de
ernst van de restverschijnselen, goede indicatoren vormen voor het moment van ontstaan van het hersenletsel. Immers hoe ernstiger de verschijnselen, het klinisch beloop en de restverschijnselen, des te onwaarschijnlijker is het dat er tussen het ontstaan van het letsel en het ontstaan van de verschijnselen een symptoomvrije periode is geweest. In een dergelijke situatie mag men er van uitgaan dat de verschijnselen vrijwel direct na het ontstaan van het hersenletsel optreden. Hoe milder de klinische verschijnselen, het klinisch beloop en de restverschijnselen, des te moeilijker is het om een indicatie te geven over het verloop in tijd tussen het ontstaan van het letsel en het optreden van klinische verschijnselen, die aanleiding vormden tot het zoeken van medische hulp.
Volgens de deskundige kan op basis van de beschikbare gegevens worden geconcludeerd dat [slachtoffer] in de loop van de ochtend van 25 februari 2015 van het ene op het andere moment veranderd is van een normaal functionerend kind in een kind met zodanige klinische verschijnselen dat medische hulp noodzakelijk was.
Deze klinische verschijnselen (encephalopathisch beeld) waren het gevolg van een verstoring van hersenfuncties. Deze verstoring van hersenfuncties en de begeleidende letsels (subdurale en subarachnoïdale bloedingen) zijn ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren, dat uitgaande van de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] geplaatst kan worden voor het tijdstip van ongeveer 11.00 uur in de ochtend van 25 februari 2015.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
4.4.3
Wie heeft het letsel toegebracht?
De rechtbank stelt vast dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing biedt dat het letsel door [moeder] of (een) andere derde(n) is toegebracht aan [slachtoffer] .
Op grond van de verklaring van verdachte en die van [moeder] , kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] voor het laatst in normale toestand heeft gezien.
Verdachte heeft verklaard [7] dat hij [slachtoffer] in de ochtend 25 februari 2015 rond circa 10.00 uur aan [moeder] heeft gegeven en dat zij met [slachtoffer] onder de douche gegaan. Nadat [moeder] [slachtoffer] heeft gedoucht heeft verdachte [slachtoffer] van haar overgenomen, heeft hij [slachtoffer] afgedroogd en hem kleertjes aan gedaan. Verdachte heeft [slachtoffer] mee naar beneden genomen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij op de bank in de woonkamer is gaan zitten en dat hij [slachtoffer] naast zich heeft neer gezet. Aanvankelijk heeft [slachtoffer] rustig naast verdachte gezeten. Toen [slachtoffer] geluid begon te maken heeft verdachte hem gerustgesteld. Verdachte heeft naar zijn zeggen [slachtoffer] wat heen en weer gewiebeld op zijn knie, omdat hij de ervaring heeft dat [slachtoffer] daar wat rustiger van wordt. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij onder zijn oksel vastgehouden met het gezicht van [slachtoffer] naar zich toe. Verdachte heeft [slachtoffer] wat heen en weer geschud waardoor [slachtoffer] ’s hoofdje ook wat heen en weer werd geschud, aldus verdachte.
Op een gegeven moment werd [slachtoffer] huilerig en zeurderig. Verdachte heeft [slachtoffer] in de bank gezet en is naar de keuken gelopen om een fles voor [slachtoffer] klaar te maken.
Toen verdachte in de keuken was, heeft hij gezien dat [slachtoffer] voorover viel. Zijn hoofdje viel op zijn beentjes en zijn lichaam klapte als het ware dubbel. Verdachte is naar [slachtoffer] toegelopen en heeft [slachtoffer] opgepakt. Terwijl verdachte [slachtoffer] vasthield heeft verdachte gezien en gehoord dat [slachtoffer] heel hard schreeuwde; het was een geluid dat hij nog nooit eerder van [slachtoffer] had gehoord. Verdachte heeft daarna gevoeld dat [slachtoffer] lichaam slap werd. [slachtoffer] schreeuwde toen niet meer, maar hij snakte naar adem. Na opdracht van zijn echtgenote heeft verdachte de dokter gebeld.
Uit het voorgaande onder 4.4.2 en 4.4.3 volgt dat het verdachte is die [slachtoffer] in normaal functionerende toestand heeft meegenomen naar de woonkamer waar [slachtoffer] nog korte tijd normaal heeft gefunctioneerd en dat de bij [slachtoffer] waargenomen klinische verschijnselen zich vrijwel direct ontwikkeld moeten hebben na het ontstaan van letsel. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor onder 4.4.2 en 4.4.3 overwogene geen andere conclusie laat dan dat verdachte het bij [slachtoffer] ontstane letsel heeft toegebracht.
4.4.4
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geeft een - niet limitatieve - opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijke letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid [8] . Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de duur van het herstel en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr.
De rechtbank acht de geconstateerde bloedingen in de hersenen op zichzelf niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel nu, gelet op de ontwikkelingen en het herstel van [slachtoffer] , hij na een verblijf van een week in het UMCG in beginsel weer naar huis kon en hij nagenoeg restloos is hersteld. Het enkele feit dat een dergelijke bloeding onder omstandigheden tot ernstige complicaties dan wel de dood kan leiden, maakt dat niet anders, nu dergelijke omstandigheden zich in casu niet hebben voorgedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.4.5
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Subsidiair is aan verdachte de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring hiervan te komen dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat de verdachte ‘vol’ opzet, opzet in onvoorwaardelijke vorm, op het toebrengen van het letsel heeft gehad.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bij de verdachte sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat de verdachte die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat hij nooit enig opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofdje van een baby van acht weken ten alle tijden ondersteund moet worden en dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, en zelfs op overlijden, is als een kwetsbaar babyhoofdje heftig heen en weer bewogen wordt. Verdachte was zich daar ook bewust van. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat verdachte wist dat een baby voorzichtig moet worden opgetild, met ondersteuning van het hoofdje. De moeder van verdachte heeft bovendien verklaard [9] dat zij eerder tegen verdachte heeft gezegd dat hij geen ‘hop-paardje-hop’ met [slachtoffer] moest doen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] de bewuste ochtend enkel op zijn knie wat heen en weer heeft gewiebeld om hem gerust te stellen, acht de rechtbank gelet op de ernst en de omvang van het geconstateerde letsel niet geloofwaardig. Gelet op genoemd letsel kan het niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] hardhandig meermalen heen en weer heeft geschud. Daarmee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, namelijk ernstig letsel in/aan het hoofd, zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2015 in de gemeente Borne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2014, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die twee maanden oude [slachtoffer] hardhandig heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 302 juncto 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, waarbij verdachte zich dient te houden aan met de reclassering te maken afspraken, ook als dat een ambulante behandeling inhoudt en/of als dat psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek inhoudt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het rapport van de reclassering, de omstandigheid dat verdachte “first offender” is en dat hem een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd waarbij de proeftijd, gelet op het tijdsverloop van ruim vier jaren, op hooguit een jaar moet worden gesteld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn twee maanden oude zoontje [slachtoffer] . Verdachte heeft daarmee de gezondheid van zijn zoontje ernstig in gevaar gebracht en benadeeld. Verdachte heeft, door zijn zoontje, die kwetsbaar was en geheel aan verdachtes zorg was toevertrouwd, hardhandig heen en weer te schudden, aan [slachtoffer] hersenletsel toegebracht. Dat het letsel – naar het lijkt – beperkt is gebleven en [slachtoffer] zich redelijk normaal lijkt te ontwikkelen, is niet de verdienste van verdachte. Het is voorstelbaar dat het letsel van [slachtoffer] impact heeft gehad op de moeder van [slachtoffer] en voor veel onzekerheid over de ontwikkeling van [slachtoffer] heeft gezorgd. De rechtbank rekent ook dat verdachte aan.
Bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd overweegt de rechtbank het volgende.
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit het opleggen van een (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van enige duur. Dit gegeven neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
In het voordeel van verdachte pleit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank gelet op hetgeen in het op 18 april 2019 op de griffie van de rechtbank ontvangen ongedateerde reclasseringsrapport over verdachte is gerapporteerd. Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte het bewezenverklaarde in februari 2015 heeft gepleegd en hij vervolgens zeer lange tijd heeft moeten wachten op de afdoening van zijn strafzaak.
De rechtbank houdt dan ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Als uitgangspunt geldt immers dat het strafgeding met een einduitspraak moet zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen, afgezien van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen. In dat verband stelt de rechtbank vast dat verdachte op
27 februari 2015 voor de eerste keer als verdachte is gehoord en dat op die datum de redelijke termijn is gaan lopen. Op 15 juli 2019 wijst de rechtbank vonnis. In dit geval bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn dus twee jaren en bijna vijf maanden. Een verklaring voor deze termijnoverschrijding, anders dan dat de zaak is blijven liggen, heeft de officier van justitie niet kunnen geven en is de rechtbank niet gebleken. Gelet op deze termijnoverschrijding is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer aan de orde is. Voorts speelt in de strafmaat mee dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte de maximale werkstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen. Aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden. Anders dan de reclassering schat de rechtbank de kans op herhaling niet zo laag in als de reclassering beschrijft, alleen al omdat het recidiverisico zich, anders dan de reclassering als uitgangspunt neemt, immers niet alleen tot [slachtoffer] beperkt. De rechtbank acht toezicht en interventies nodig. Verdachte heeft nog geen onbegeleide en volwaardige omgang met zijn zoontje en de omgang vindt nog plaats bij en in aanwezigheid van derden. In de nabije of verre toekomst zal dit wellicht veranderen - of verdachte wordt opnieuw vader - en voorkomen moet worden dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Hulp en steun van de reclassering is dan ook wenselijk en de rechtbank acht het nodig dat de reclassering verdachte gaat begeleiden. Verdachte dient zich daarbij te houden aan de afspraken met reclassering. Als de begeleiding verdere diagnostiek van verdachte inhoudt, dan dient verdachte zich daaraan eveneens te houden. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot zware mishandeling;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in (7514 DK) Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich zal houden aan te maken afspraken met de reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling en/of als dat inhoudt nader diagnostisch onderzoek (psychologisch en/of psychiatrisch). Verdachte zal zich daarbij houden aan de regels die hem in dat kader zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2015099080 van 28 oktober 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een brief van het UMCG aan huisarts [naam 2] van 26 februari 2015, blz. 92.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 februari 2015, blz. 33
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [moeder] van 5 maart 2015, blz. 56.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 4 maart 2015, blz. 13.
6.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, te weten een deskundigenrapport van dr. B.A.C. Bilo van 26 april 2016, blz. 102.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 februari 2015, blz. 33.
8.HR 14 februari 2006, LJN AU8055
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 6 juli 2015, blz. 28.