ECLI:NL:RBOVE:2019:2395

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
233402 KGRK 19-312
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. R.M. van Vuure

Op 11 juli 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. R.M. van Vuure afgewezen. Het verzoeker, dat op 4 juni 2019 was ingediend, was gebaseerd op de vermeende schijn van partijdigheid van mr. Van Vuure, die in het verleden deel had uitgemaakt van een meervoudige kamer met een rechter die betrokken was bij een andere procedure tegen verzoeker. Tijdens de openbare behandeling op 2 juli 2019 was verzoeker aanwezig, terwijl mr. Van Vuure zich had afgemeld. De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, was ook aanwezig en stelde dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van objectieve vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de klachten van verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden bevatten die de vrees voor partijdigheid van mr. Van Vuure objectief gerechtvaardigd zouden maken. Het enkele feit dat mr. Van Vuure in het verleden met een andere rechter had samengewerkt, was volgens de wrakingskamer onvoldoende om te concluderen dat hij vooringenomen zou zijn. Bovendien werd opgemerkt dat de rechter met wie mr. Van Vuure had samengewerkt geen procesdeelnemer was in de lopende strafprocedure tegen verzoeker.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen en wees het verzoek tot wraking af. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 233402 KGRK 19-312
Beslissing van 11 juli 2019
in de zaak van
[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] en
[verzoeker 4],
laatstgenoemde wonende [adres] ,
hierna tezamen: verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 4 juni 2019 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. R.M. van Vuure, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder parketnummer 08/996033.
1.2.
Mr. Van Vuure heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 2 juli 2019 in het openbaar behandeld. Verzoeker is verschenen. Tevens is verschenen mr. A.E.M. Doedens, officier van justitie. Mr. Van Vuure heeft vooraf laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft, in het kader van een tegen hem lopende strafrechtelijke procedure, een klaagschrift ingediend als bedoeld in artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering. De behandeling van dit klaagschrift door de raadkamer van deze rechtbank stond gepland op 7 juni 2019, van welke raadkamer onder meer mr. Van Vuure deel zou uitmaken.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Volgens verzoeker bestaat ten aanzien van mr. Van Vuure de schijn van partijdigheid, nu mr. Van Vuure in het verleden deel heeft uitgemaakt van een meervoudige kamer met [naam] , terwijl [naam] een rol speelt in de procedure tegen verzoeker.

4.Het standpunt van mr. Van Vuure

4.1.
Kort samengevat levert de omstandigheid dat verzoeker een conflict heeft met een collega met wie mr. Van Vuure ooit deel heeft uitgemaakt van een meervoudige strafkamer volgens mr. Van Vuure geen grond op voor wraking.

5.Het standpunt van de officier van justitie

5.1.
Volgens de officier van justitie kan hetgeen verzoeker aanvoert niet worden gezien als feiten of omstandigheden waaruit de objectieve vrees van partijdigheid kan worden afgeleid in de klaagschriftprocedure van verzoeker.

6.De beoordeling

6.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
6.2.
De klachten van verzoeker bevatten geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van mr. Van Vuure of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het enkele feit dat mr. Van Vuure in de uitoefening van zijn ambt in het verleden zitting heeft gehad met een rechter ( [naam] ) met wie verzoeker kennelijk in (een) civiele procedure(s) verwikkeld is, acht de wrakingskamer in dat licht bezien onvoldoende. Er zijn in het verzoek verder geen concrete bezwaren aangevoerd die betrekking hebben op mr. Van Vuure.
6.3.
Ter zitting heeft verzoeker, in aanvulling op zijn verzoek, gewezen op een aantal situaties die grond voor wraking kunnen opleveren. Het betreft onder meer de situatie waarin sprake is van persoonlijke relaties met “procesdeelnemers” die betrekking hebben op de voormalige werksfeer van de rechter. Volgens verzoeker doet die situatie zich hier voor. De wrakingskamer volgt verzoeker hierin niet. [naam] is geen procesdeelnemer in de tegen verzoeker lopende strafrechtelijke procedure. Reeds om die reden treft dit betoog van verzoeker geen doel.
6.4.
Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. T.R. Hidma, M.H.S. Lebens-de Mug en
E. Venekatte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.D. Moeke en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.