ECLI:NL:RBOVE:2019:2363

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
08-952681-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een 41-jarige man die veroordeeld was voor het kweken van hennep in Nijverdal. De rechtbank oordeelde dat de man € 100.000 aan illegaal verdiend geld moest betalen aan de Staat. Dit bedrag was gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij, waarvan de rechtbank aannam dat de veroordeelde voordeel had genoten. De officier van justitie had aanvankelijk een veel hoger bedrag van € 4.907.078,00 gevorderd, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 100.000,00 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennepkwekerij.

De procedure omvatte openbare terechtzittingen op 9 november 2017 en 20 mei 2019, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsheren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij eerdere hennepkwekerijen. De rechtbank heeft ook de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er tien oogsten waren geweest, wat leidde tot de vaststelling van het bedrag van € 100.000,00.

De rechtbank heeft de wettelijke basis voor de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952681-15
Datum vonnis: 1 juli 2019
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 4.907.078,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 9 november 2017 en 20 mei 2019. De veroordeelde, bijgestaan door respectievelijk zijn raadslieden mr. P.M. Breukink en mr. E.J.M.J. Damen, beiden advocaat te Arnhem, en zijn raadsman mr R. Speijdel, advocaat in Enschede, zijn op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 20 mei 2019 heeft de officier van justitie mr. J. Blanco haar vordering gehandhaafd, zij het dat de officier van justitie zich met betrekking tot het vaststellen van de verdeelsleutel tussen de veroordeelde en eventuele mededaders refereert aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het voordeel uit de hennepkwekerij aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de vordering primair moet worden afgewezen, omdat niet gebleken is van enige betrokkenheid van veroordeelde bij de hennepkwekerijen. Subsidiair is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een periode vanaf 1 mei 2013, wat onjuist is aangezien de aanknopingspunten daarvoor ontbreken: nu veroordeelde verklaarde dat hij rond eind maart 2015 de plantage ontdekte, moet van dat tijdstip te worden uitgegaan. Dat klemt te meer nu de politie geen bruikbare aanwijzingen heeft dat er eerder een hennepplantage was. Voorts moeten er, gelet op de omvang van de plantage, meer personen bij de kwekerij betrokken zijn geweest. Meer subsidiair kan uit de stukken niet blijken dat er sprake was van meerdere oogsten en volgt uit de door de raadsman gepresenteerde berekening dat de totale opbrengst € 340.455,41 bedraagt.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 3 juni 2019 onder meer veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2 primairhet misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ze maanden, met aftrek van het voorarrest. Tevens is bepaald dat veroordeelde € 55.117,87 schadevergoeding (hoofdelijk) aan Enexis BV moet betalen en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, het in de onderhavige zaak door de Politie Oost-Nederland op 19 januari 2016 opgemaakte “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij” met de daarbij gevoegde bijlagen en de door de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde ter zitting ingenomen standpunten.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering de onder genoemd parketnummer door de rechtbank Overijssel, zittingslocatie Almelo, bij vonnis van 3 juni 2019 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde hiervoor genoemd strafbare feiten.
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de teelt van hennep. Zij ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
Bij de berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijke voordeel neemt de rechtbank de berekende opbrengsten en kosten die zijn genoemd in het “Rapport berekening wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij” als uitgangspunt, tenzij hieronder anders weergegeven.
Juridisch kader toerekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt met betrekking tot de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende voorop.
In het geval er verscheidene daders zijn kan de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds vaststellen. In zo’n geval moet de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit er toe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. [1]
In het vonnis van deze rechtbank van 3 juni 2019 heeft de rechtbank met betrekking tot de hennepkwekerij in Nijverdal gemotiveerd uiteengezet dat er, gelet op de omvang van de kwekerij en het feit dat in de bewezenverklaarde periode diverse personen regelmatig door veroordeelde werden binnengelaten, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen veroordeelde en onbekend gebleven mededaders, waarmee wederrechtelijk voordeel is behaald. De rechtbank zal het totaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom slechts voor een gedeelte aan veroordeelde toerekenen.
Voorts houdt de rechtbank geen rekening met de aan veroordeelde bij genoemd vonnis opgelegde verplichting om in verband met illegaal afgenomen elektriciteit een schadevergoeding van € 55.117,87 te betalen. Dit bedrag is immers nog niet betaald.
De rechtbank sluit aan bij het in het genoemde rapport geconstateerde aantal van tien oogsten. In afwijking op genoemd rapport acht de rechtbank het aannemelijk dat er kosten zijn gemaakt voor het knippen van de henneptoppen, dit gelet op het aantal oogsten en de aangetroffen hennepplanten.
De rechtbank acht het redelijk en billijk om het van veroordeelde te ontnemen bedrag te stellen op € 10.000,00 per oogst, zijnde in totaal € 100.000,00.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 100.000,00. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 100.000,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 100.000,00;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 100.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.

Voetnoten

1.Hoge Raad d.d. 9 december 2008, LJN BG1667.