In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een 41-jarige man die veroordeeld was voor het kweken van hennep in Nijverdal. De rechtbank oordeelde dat de man € 100.000 aan illegaal verdiend geld moest betalen aan de Staat. Dit bedrag was gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij, waarvan de rechtbank aannam dat de veroordeelde voordeel had genoten. De officier van justitie had aanvankelijk een veel hoger bedrag van € 4.907.078,00 gevorderd, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 100.000,00 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennepkwekerij.
De procedure omvatte openbare terechtzittingen op 9 november 2017 en 20 mei 2019, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsheren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij eerdere hennepkwekerijen. De rechtbank heeft ook de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er tien oogsten waren geweest, wat leidde tot de vaststelling van het bedrag van € 100.000,00.
De rechtbank heeft de wettelijke basis voor de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in Almelo.