ECLI:NL:RBOVE:2019:2358

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
08/108703-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Duitsland voor betrokkenheid bij hennepkwekerij in Hengelo

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 41-jarige man uit Duitsland, die werd verdacht van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 200 hennepplanten in een woning aan de [adres 1] te Hengelo. De zaak kwam aan het licht na een melding van een sterke wietlucht in de woning, waarna de politie ter plaatse ging en de verdachte en medeverdachten aantrof. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij het aanwezig hebben van de hennepplanten, maar achtte niet bewezen dat de verdachte ook betrokken was bij de teelt of bewerking van de planten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de medeverdachten en het bewijs dat de planten eerder waren gekweekt in een andere woning. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon van de verdachte, die niet eerder voor de Opiumwet was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/108703-17 (P)
Datum vonnis: 11 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 27 juni 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen in een woning aan de [adres 1] te Hengelo (O), 200 hennepplanten heeft bewerkt of aanwezig heeft gehad, dan wel dat hij medeplichtig is geweest daaraan door toppen van die hennepplanten te knippen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning aan de [adres 1] , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 200 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden, subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met elkaar, althans een van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een woning aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 200 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 in de gemeente Hengelo (O), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door het knippen van (de top/toppen uit /van) eerdergenoemde hennepplant(en).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op woensdag 20 juli 2016 krijgt de politie een melding dat er in de woning aan de [adres 1] te Hengelo (O) meerdere personen bezig zijn met het oogsten van een hennepkwekerij. De melder zou een sterke wietlucht ruiken. [2] Ter plekke ruiken verbalisanten eveneens een sterke hennepgeur rond de woning en bellen aan bij de voordeur. Medeverdachte [medeverdachte 1] gaat via de achterdeur naar buiten en wordt door verbalisanten aangesproken.
In de woning zijn op dat moment verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . [3] Als verbalisanten de woning binnentreden, zien zij op de zolder een lijn hangen met daaraan delen van hennepplanten.
Bij doorzoeking van de woning worden 200 gedroogde hennepplanten aangetroffen. [4] [5]
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat hij samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de planten heeft afgesneden en dat zij deze samen op de zolder van woning aan de [adres 1] hebben gehangen. [6] De aangetroffen gedroogde hennepplanten hadden zij eerder in een woning aan de [adres 2] gesneden en per auto meegenomen naar de woning aan de [adres 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart bij de politie dat de twee mannen die ook door de politie waren aangehouden zijn ‘knippers’ waren en dat deze mannen hem geholpen hadden met het knippen van hennep in de woning aan de [adres 2] . Na het knippen hadden ze de hennep meegenomen naar de [adres 1] omdat [medeverdachte 2] bang was voor rippers. [7]
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in die woning aan de [adres 1] met anderen de hennepplanten heeft geteeld of bewerkt. Uit het dossier volgt dat de planten zijn geteeld aan de [adres 2] . Onduidelijk is of op de [adres 1] al bewerkingshandelingen hadden plaatsgevonden op het moment dat de politie ter plaatse is gegaan.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wel wettig en overtuigend bewezen dat in ieder geval sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij het opzettelijk aanwezig hebben van 200 hennepplanten in de woning aan de [adres 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [adres 1] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 56 uren subsidiair 28 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de rechtbank volstaat met het opleggen van een taakstraf voor de duur van maximaal 30 uren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 200 hennepplanten. Hennepteelt is verboden. Bij langdurig gebruik kan hennep leiden tot gezondheidsschade en ontwrichting van het maatschappelijke en sociale leven. De productie van en handel in hennep gaan bovendien vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat hennepteelt in woningen dikwijls overlast en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank zoekt bij het bepalen van de strafmaat aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het telen van 100-500 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Gelet op deze oriëntatiepunten acht de rechtbank een hogere straf dan door de officier van justitie geëist op z’n plaats, waarbij de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
Alles overwegende vindt de rechtbank een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J.H. Olthof en mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017195171. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2016, dossierpagina 009.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2016, dossierpagina 010.
4.Het proces-verbaal van doorzoeking van 21 juli 2016, dossierpagina 017.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2016, dossierpagina 054.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , dossierpagina 257.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 236.