ECLI:NL:RBOVE:2019:2355

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
08/108657-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor hennepteelt, diefstal van stroom en verboden wapenbezit

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 33-jarige man uit Hengelo, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 in een woning aan de [adres 1] te Hengelo 200 hennepplanten heeft bewerkt of aanwezig heeft gehad. Daarnaast heeft hij in een andere woning aan de [adres 2] te Hengelo 313 hennepplanten geteeld. De verdachte heeft ook elektriciteit van Enexis gestolen en had verschillende verboden wapens in zijn bezit, waaronder een stroomstootwapen en een pistool met munitie. Tijdens de rechtszitting op 27 juni 2019 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar, alsook een taakstraf van 140 uur. Tevens is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van ruim 4.500 euro aan de energiemaatschappij te betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/108657-17 (P)
Datum vonnis: 11 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. P.S. Wibbelink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 27 juni 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen in een woning aan de [adres 1] te Hengelo, 200 hennepplanten heeft bewerkt of aanwezig heeft gehad;
feit 2:in een woning aan de [adres 2] te Hengelo 313 hennepplanten heeft geteeld;
feit 3:stroom van Enexis heeft gestolen;
feit 4:een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
feit 5: een pistool met munitie voorhanden heeft gehad;
feit 6: een vlindermes en een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning aan de [adres 1] , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 200 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2016 tot en met 18 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 313 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 313 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
3
hij in of omstreeks de periode van december 2015 tot en met 22 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) een wapen en/of munitie van categorie III, te weten een pistool en/of munitie, te weten een aantal 9mm knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), een wapen van categorie I onder 1, te weten een vlindermes en/of een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het onder feit 6 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vlindermes en dat de ten laste gelegde feiten overigens wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gezien de bekennende verklaring van verdachte, eveneens op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen, met uitzondering van het onder feit 6 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vlindermes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Ten aanzien van feit 1:
  • het proces verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2016, dossierpagina 010;
  • het proces-verbaal van doorzoeking van 21 juli 2016, dossierpagina 017;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2016, dossierpagina 054.
Ten aanzien van feit 2:
  • het proces verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aantreffen hennepplantage van 11 april 2017, dossierpagina’s 081 en 082.
Ten aanzien van feit 3:
  • het proces verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte namens Enexis, dossierpagina 116.
Ten aanzien van feit 4:
  • het proces-verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 062.
Ten aanzien van feit 5:
  • het proces-verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 068-069.
Ten aanzien van feit 6:
  • het proces-verbaal van terechtzitting van 27 juni 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 066.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij in de periode van 19 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [adres 1] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 200 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij in de periode van 9 mei 2016 tot en met 18 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan de [adres 2] , ongeveer 313 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 313 hennepplanten;
3
hij in de periode van december 2015 tot en met 22 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom, toebehorende aan Enexis, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
4
hij op 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
5
hij op 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) een wapen en munitie van categorie III, te weten een pistool en munitie, te weten een aantal 9mm knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
6
hij op 20 juli 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 3
het misdrijf:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 6
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van één jaar op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank, gezien de gevolgen die de strafbare feiten voor het privéleven van verdachte reeds hebben gehad, volstaat met het opleggen van een taakstraf, zonder daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben, telen en bewerken van een grote hoeveelheid hennepplanten in verschillende panden. Hennepteelt is verboden. Bij langdurig gebruik kan hennep leiden tot gezondheidsschade en ontwrichting van het maatschappelijke en sociale leven. De productie van en handel in hennep gaan bovendien vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat hennepteelt in woningen dikwijls overlast en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van stroom en hij heeft diverse verboden wapens met bijbehorende munitie, te weten een stroomstootwapen, een gasdrukpistool met munitie en een ploertendoder voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens draagt bij aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en veroorzaakt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Ook is artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank zoekt bij het bepalen van de strafmaat aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het telen van 500-1000 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat op verschillende locaties een totale hoeveelheid hennepplanten is geteeld die aan de onderkant van deze bandbreedte valt. Hennepteelt gaat vaak gepaard met diefstal van stroom, zoals ook in dit geval. Voor dat delict bestaat geen afzonderlijk oriëntatiepunt. Voor het bezit van de onderhavige verboden wapens geeft het LOVS geldboetes als oriëntatiepunt voor straftoemeting.
Alles overwegende en rekening houdend met het tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. De rechtbank acht een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank, om verdachte er van te weerhouden dat hij zich opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig maakt, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen en hieraan een proeftijd van één jaar verbinden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Enexis B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.591,58 (vierduizend vijfhonderdéénennegentig euro en achtenvijftig eurocenten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- netwerkkosten elektriciteit € 264,35;
- verbruik elektriciteit € 3.101,95;
- vooronderzoek + dossieraanleg € 58,48;
- dossierverwerking + aangifte € 116,99;
- opmaken factuur € 78,00;
- afhandelingskosten € 116,99;
- elektriciteitsmeter 1 fase € 19,77;
- uurtarief inspecteur (4 uren) € 304,00;
- buitengerechtelijke kosten € 531,05.
Daarnaast vordert de benadeelde partij om verdachte te veroordelen tot betaling van de proceskosten van € 400,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade geheel toegewezen kan worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard nu niet blijkt dat mr. Vaarkamp door de benadeelde partij is gemachtigd. De raadsvrouw heeft subsidiair betoogd dat de vordering tot een lager bedrag toegewezen moet worden, omdat uitgegaan moet worden van minder voorgaande oogsten dan de benadeelde partij heeft opgevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Mr. Vaarkamp heeft ter terechtzitting verklaard door de benadeelde partij gemachtigd te zijn. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen en wijst ten overvloede op het bepaalde in artikel 51c Sv.
De vordering heeft betrekking op het onder feit 3 tenlastegelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. Met betrekking tot het aantal eerdere oogsten overweegt de rechtbank dat met het aantreffen van ongeveer 935 wortelvoetjes in combinatie met de ongeveer 313 aangetroffen potten, in het licht van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat er drie oogsten geweest zijn, voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van drie eerdere oogsten. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop verdachte geacht moet worden met de betaling in verzuim te zijn geraakt.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 3 bewezenverklaarde is toegebracht. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is er geen rechtsregel die zich verzet tegen het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bij een rechtspersoon als benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, het misdrijf:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 3, het misdrijf:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 4, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5, het misdrijf
: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 6, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarde navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van 7
0 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Enexis B.V.(feit 3) van een bedrag van € 4.591,58 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2016);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 400,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.591,58,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 55 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J.H. Olthof en mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017195171. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.