4.3De kantonrechter oordeelt dat op basis van wat partijen hebben aangevoerd in dit kort geding moet worden aangenomen dat [gedaagde 1] de werkgever van [eiser] is.
Zo vraagt mr. Boogaard op 21 mei 2019 in een e-mail met het onderwerp: [gedaagde 1] / [eiser] (produktie 10 bij het verzoekschrift) om informatie.
In de inleidende alinea’s wordt twee keer gesproken over ‘ [gedaagden] ’, en daarmee wordt kennelijk gerefereerd aan het [gedaagden] concern als geheel:
‘de situatie bij [gedaagden] ’en
‘de gebeurtenissen bij [gedaagden] ’.
Vervolgens bevat het bericht 12 vragen en daarbij wordt de werkgever van [eiser] consequent [gedaagde 1] genoemd en wordt specifiek informatie gevraagd over zaken betreffende [gedaagde 1] wordt 10 keer genoemd en in de vragen wordt de werkgever geen enkele keer [gedaagden] of [gedaagde 2] genoemd. Voorbeelden zijn:
2. Door u is aan mij tijdens ons telefoongesprek medegedeeld dat u precies op de hoogte bent van de administratie van [gedaagde 1] (…);
3. Op de loonstrook staat als uw woonadres nog vermeld (…). Voor zover mij bekend bent u inmiddels verhuisd naar (…). Graag verneem ik of dit juist is. In dat geval zal immers het woonadres in de financiële en personeelsadministratie van [gedaagde 1] aangepast moeten worden.
7. Zijn in de maand mei 2019 door u dan wel in uw opdracht e-mail accounts uit de administratie van [gedaagde 1] verwijderd? Zo ja, welke en wat is daarvan de reden?
Op 22 mei 2019 stuurt mr. Boogaard een e-mail over de ziekmelding:
Heden is door u aan [gedaagde 1] gemeld dat de huisarts u heeft geadviseerd de arbeid voor twee uur per dag te hervatten. (…)
Dat de wijziging van werkgeverschap per 1 januari 2012 louter administratief financieel van aard was, is niet aannemelijk geworden nu [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij ook werkzaamheden voor [gedaagde 1] verrichtte.
Dat sprake is geweest van een stilzwijgende wijziging is evenmin aannemelijk, gezien de stukken die [eiser] heeft overgelegd (de interne e-mail, de loonstroken en jaaropgaven) en de wijze waarop mr. Boogaard zelf met [eiser] heeft gecorrespondeerd.
Dat de e-mail van 20 januari 2012, die als produktie 38 bij het verzoekschrift is gevoegd, moet worden beschouwd als akte ex artikel 6:159 BW, is niet gemotiveerd betwist.
De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat – op basis van wat thans voorligt – met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de e-mail van 27 mei 2019, waarin [eiser] namens [gedaagden] op staande voet wordt ontslagen, is gegeven door een rechtspersoon die niet de werkgever van [eiser] is. Aan die brief komt daarom – nog los van de vraag of het ontslag om inhoudelijke redenen stand zou kunnen houden – geen werking toe en de arbeidsovereenkomst is dus niet beëindigd. [gedaagde 1] zal daarom worden veroordeeld om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn functie weer uit te oefenen. De vordering om daaraan een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag zal jegens [gedaagde 1] worden toegewezen, tot een maximum van € 100.000,00.