ECLI:NL:RBOVE:2019:2294

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
08-770271-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en TBS voor poging tot doodslag na steekincident

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 25-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 16 september 2018 in Zwolle, waarbij de verdachte het slachtoffer in de buik stak na een woordenwisseling over het roken van een joint. Naast de gevangenisstraf heeft de rechtbank de man TBS met voorwaarden opgelegd en moet hij het slachtoffer een schadevergoeding van 3.350 euro betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 16 april 2019 heeft de verdachte bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een letselrapportage, het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat een tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk was voor zijn behandeling en om de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van 3.350 euro, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770271-18 (P)
Datum vonnis: 9 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
nu verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en is gesloten op de openbare terechtzitting van 16 april 2019.
Het onderzoek is bij tussenvonnis van 23 april 2019 heropend.
Het onderzoek is hervat op 9 juli 2019. Verdachte is op laatstgenoemde terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. G.J. Jansen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
en van hetgeen door verdachte en de raadsman op voornoemde zittingen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, of dit heeft geprobeerd, door hem in de buik te steken met een mes.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Primair
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de buik(streek), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Zwolle aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond in de buik en/of een perforatie van het buikvlies en/of dikke darm en/of een ontsierend litteken, heeft toegebracht, immers heeft verdachte met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig, (met kracht) in de
buikstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig, (met kracht) in de buik(streek), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij zij – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van 18 september 2018 (pagina 244-248);
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4° Sv, te weten een letselrapportage en letselinterpretatie van 16 november 2018 van GGD IJsselland, opgesteld door [naam 1] , forensisch arts (pagina 270-276).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 16 september 2018 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes met kracht in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en dat daarnaast aan verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. Een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel doet geen recht aan de ernst van het feit. Gelet op de bij verdachte bestaande problematiek kan bovendien niet het risico worden genomen dat verdachte niet zal meewerken aan een behandeling en zodoende onbehandeld terug zal keren in de maatschappij. Uit het verleden noch uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat bij verdachte sprake is van intrinsieke motivatie voor behandeling. Oplegging van een tbs-maatregel met de voorwaarden zoals de reclassering in het rapport van 13 juni 2019 heeft voorgesteld, kan zoveel mogelijk waarborgen dat verdachte zich aan de voorwaarden zal houden en daadwerkelijk behandeld zal worden voor zijn problematiek. Het biedt daarnaast een vangnet in het geval van onttrekking aan deze voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen worden teruggegeven aan de beslagene.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening wordt gehouden met de aanloop naar het incident waarin het slachtoffer ook een aandeel heeft gehad. De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte een verplichte klinische behandeling bij FPK Transfore ondergaat en de overige voorwaarden zoals de reclassering in het rapport van 1 april 2019 heeft geadviseerd. Hierbij kan een langere proeftijd van 3 tot 5 jaar worden opgelegd, zodat ook de voorwaarde van de verplichte klinische behandeling langer van toepassing is. Verdachte wil meewerken aan behandeling en zal hiervoor gemotiveerder zijn als deze wordt opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden, dan wanneer sprake is van een tbs-kader. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden is aanvaardbaar en de deskundigen hebben vertrouwen in het slagen van de behandeling. Gelet op de leeftijd van verdachte en het feit dat niet eerder een klinische behandeling is opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden, heeft de raadsman bepleit dat dit eerst nog wordt geprobeerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Daarbij is in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door op de openbare weg, na een woordenwisseling over het roken van een joint en een daaruit voortvloeiend conflict, een ander met een mes in de buik te steken. Door een forensisch arts is vastgesteld dat sprake was van een potentieel dodelijke steekwond. Dankzij medisch ingrijpen is het slachtoffer nog in leven. Wanneer het mes bovendien op een iets andere plek in de buik terecht was gekomen, dan was voor dergelijk ingrijpen nauwelijks tijd geweest en was het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk binnen zeer korte tijd ter plekke doodgebloed. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over deze mogelijk ernstige gevolgen van zijn handelen. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Er was sprake van ernstig letsel, met een blijvend groot ontsierend litteken. Het slachtoffer heeft nog altijd te maken met de psychische gevolgen van het incident. Gewelddadig handelen als hier aan de orde veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zoals bij de voorbijgangers op straat die met dit geweld werden geconfronteerd. Dit is een ernstig feit waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2019. Verdachte is reeds meermalen onherroepelijk veroordeeld wegens geweldsmisdrijven en hij was op het moment van het onderhavige strafbare feit pas net uit detentie.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse over de persoon van verdachte uitgebrachte rapportages.
In het advies van 11 januari 2019 concludeert psychiater [naam 2] dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken en met antisociale trekken heeft ontwikkeld. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Vanuit zijn basale wantrouwende houding naar andere mensen voelde verdachte zich ten tijde van het delict aangevallen. Angst en paniek liepen vervolgens over in agressie en zijn copingvaardigheden schoten tekort. De psychiater concludeert dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De psychiater acht tbs met voorwaarden nog niet aan de orde, omdat hij het recidiverisico inschat als matig en verdachte (ondanks diverse ambulante pogingen daartoe) niet eerder is behandeld voor zijn borderline problematiek.
In het advies van 7 januari 2019 concludeert GZ-psycholoog [naam 3] dat bij verdachte – naast een stoornis in gebruik, te weten cannabis – sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens [naam 3] is verdachte hierdoor beperkt in het vermogen om stabiele relaties, waaronder hulpverleningsrelaties, aan te gaan. Vanwege de diepgewortelde, hardnekkige problematiek is een langdurige intensieve behandelrelatie nodig om die problemen en daarmee het in hoge mate aanwezige recidiverisico aan te pakken. Ten tijde van het feit stond verdachte onder emotionele spanning. Als gevolg daarvan zullen vanwege de persoonlijkheidsstoornis zijn copingvaardigheden te kort zijn geschoten. Ook de psycholoog adviseert verdachte het bewezenverklaarde in minderde mate toe te rekenen.
Hoewel volgens de psycholoog tbs met voorwaarden kan worden overwogen, acht zij dat niet geïndiceerd, juist omdat verdachte nog jong is en nog niet alle mogelijkheden in een meer vrijblijvend kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel zijn benut. De psycholoog acht het mogelijk om een goede behandelrelatie op te bouwen in een klinische setting met voldoende bescherming. Zij verwacht wel dat verdachte enige weerstand zal moeten overwinnen, om tot een goede behandelrelatie te komen.
In het advies van 13 juni 2019 opgesteld door [naam 4] , reclasseringswerker, concludeert de reclassering, mede gelet op het als hoog ingeschatte recidiverisico, dat een klinische opname in een strak kader nodig is om tot een daadwerkelijk gedragsverandering bij verdachte te komen. Verdachte lijkt enkel onder door hem zelf gestelde voorwaarden een behandeling te willen ondergaan, waarbij hij een mogelijkheid om te ‘vluchten’ open wil houden. Zij achten de kans dat verdachte de behandeling zal staken en ervoor zal kiezen het voorwaardelijk opgelegde strafdeel uit te zitten, reëel. De reclassering adviseert daarom de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daarbij wordt opgemerkt dat een tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar is zonder medewerking en commitment van verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven daadwerkelijk gemotiveerd te zijn en te zullen meewerken, ook als een en ander plaatsvindt in het kader van een tbs-maatregel.
Ter terechtzitting hebben de psycholoog en de psychiater desgevraagd toegelicht dat een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden een effectieve behandeling vormt, die eerst moet worden geprobeerd voordat een tbs-maatregel in beeld komt. Zij hebben daarbij aangegeven dat bij een behandeling gericht op een borderline stoornis essentieel is dat de autonomie en verantwoordelijkheid (zoveel mogelijk) bij de patiënt zelf ligt. Dit past beter bij het kader van de bijzondere voorwaarden, omdat de verantwoordelijkheid van verdachte in dat geval niet van hem wordt overgenomen. Dat de motivatie van verdachte tijdens het behandelproces wisselend zal zijn, is een gegeven. Dit proces zal met vallen en opstaan gepaard gaan. Niettemin menen deze deskundigen dat verdachte deze kans moet worden geboden. Mocht verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden onttrekken, dan is de volgende stap oplegging van een tbs-maatregel. Er staat voor verdachte nu meer op het spel staat dan ten tijde van de eerdere – mislukte – reclasseringstoezichten. De deskundigen merken nog op dat de situatie waarin een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zal worden opgelegd, niet vergelijkbaar is met die eerdere ambulante hulpverleningstrajecten, omdat nu gelijktijdig een passende behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek zal plaatsvinden.
De rechtbank neemt de gronden waarop het advies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid rust over en concludeert dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de tekortschietende copingvaardigheden van verdachte als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis en stoornis in het gebruik van cannabis, hetgeen van invloed is geweest op zijn reactie tijdens het incident waarbij hij zich door het slachtoffer geprovoceerd voelde.
Gelet op de adviezen van de deskundigen is een intensieve behandeling met het oog op het terugdringen van de recidivekans in een gedwongen kader noodzakelijk. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
De rechtbank komt ten aanzien van dat kader tot de conclusie dat de maatregel van tbs met voorwaarden het passende kader is voor de noodzakelijke behandeling van verdachte.
Uit de rapportages van de deskundigen en de daarop gegeven toelichting blijkt onvoldoende waarom in dit geval behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden passender zou zijn dan behandeling in het kader van tbs met voorwaarden. In beide varianten heeft een gebrek aan motivatie en medewerking van verdachte consequenties en in beide gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor het slagen van behandeling en voor het meewerken aan zijn behandeling bij verdachte.
Vooropgesteld wordt dat de wet niet vereist dat eerst een minder ingrijpende sanctie wordt opgelegd of een minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd voordat een tbs-maatregel kan worden opgelegd. De deskundigen hebben benadrukt dat sprake zal zijn van een wisselende intrinsieke motivatie van verdachte gedurende het behandelproces en ook dat met dit proces de nodige tijd gemoeid zal zijn. Daarbij heeft de rechtbank geconstateerd dat het recidiverisico wisselend – door de psychiater als matig, maar door de reclassering en de psycholoog als hoog – wordt ingeschat. Vanuit het oogpunt van de bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het kader van tbs met voorwaarden – waarbij de tbs met dwangverpleging als vangnet aanwezig is – voor deze verdachte het meest passend. Het risico dat verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij acht de rechtbank onaanvaardbaar. Dit risico wordt ondervangen door het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Uit de rapportages van twee gedragsdeskundigen blijkt dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het bewezenverklaarde is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bovendien eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de door Tactus Verslavingszorg opgestelde voorwaarden. Gelet op het voorgaande is aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden voldaan.
Ten slotte acht de rechtbank, teneinde recht te doen aan de ernst van het feit en uit het oogpunt van vergelding, naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst vermelde tas met kleding, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [plaats] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen wegens geleden materiële en immateriële schade. Daarnaast heeft [slachtoffer] vergoeding van proceskosten gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,- voor immateriële schade en een bedrag van € 888,- voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, voor zover deze ziet op materiële schade, omdat de op het voegingsformulier opgevoerde schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 3.000,-.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank constateert dat een discrepantie bestaat tussen de door de benadeelde partij opgevoerde kosten op het voegingsformulier en de opgevoerde kosten in het daarbij gevoegde ‘overzicht van kosten’.
Dat neemt niet weg dat gelet op de bewezenverklaring en de inhoud van het dossier voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit schade heeft geleden aan zijn kleding. De (exacte) omvang hiervan staat niet vast. De rechtbank zal gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Zij is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 350,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij zich voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting op 8 april 2019 heeft gevoegd in het strafproces middels het daartoe vastgesteld formulier. Op dit formulier heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij immateriële schade heeft geleden. In een bijlage bij dit formulier heeft de benadeelde partij die immateriële schade nader toegelicht en vermeld welk bedrag hij hiervoor vordert, te weten € 7.500,-. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de in artikel 51g Sv gestelde eisen voor voeging. Uit het formulier met bijlagen blijkt afdoende wat de inhoud van de vordering is en op welke gronden deze berust. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook voor toewijzing vatbaar. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en de gevolgen hiervan, onder meer in de vorm van een ziekenhuisopname en een blijvend litteken op de buik. Omdat de omvang van de opgevoerde schade namens verdachte niet nader is onderbouwd en de omvang door de verdediging voor het meerdere van een bedrag van € 3.000,- is betwist, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot dat bedrag, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan deze in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De proceskosten worden op nihil begroot. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat de door hem opgevoerde proceskosten in het kader van de huidige procedure zijn gemaakt.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 38 en 38a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 [achttien] maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij als
voorwaarden:
dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen;
dat verdachte zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- dat verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- dat verdachte zich aan de voorwaarden en aanwijzingen houdt die hem gesteld zijn door of namens de reclassering;
- dat verdachte de reclassering een actuele foto geeft waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- dat verdachte medewerking verleent aan huisbezoeken;
- dat verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- dat verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
- dat verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht. Verdachte geeft toestemming aan de reclassering om contact op te nemen met relevante personen en/of instanties, door indien door de reclassering gewenst daarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar te ondertekenen;
- dat verdachte telefonisch bereikbaar is voor de reclassering;
3. dat verdachte zijn medewerking verleent aan een time-out in een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. dat verdachte niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaat, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. dat verdachte zich laat opnemen in forensisch psychiatrische kliniek (fpk) Transfore in Balkbrug, of soortgelijke instelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Tot dat die plaatsing mogelijk is, laat verdachte zich opnemen in een overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Deze opname start aansluitend op de detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiesteling en plaatsing;
6. dat verdachte zich laat behandelen door forensische polikliniek JusTact of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. dat verdachte verblijft in een RIBW of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op het klinische traject. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
9. dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urine- en ademonderzoek (blaastest);
10. dat verdachte inzage geeft in zijn financiën. Indien noodzakelijk werkt verdachte mee aan budgetbeheer of bewindvoering, zolang de reclassering het noodzakelijk acht;
11. dat verdachte zich constructief en open opstelt in het contact met de medewerker van de reclassering en geeft inzicht in zijn psychosociaal functioneren;
12. dat verdachte zich conformeert aan de afspraken die worden gemaakt met de reclassering met betrekking tot zijn dagprogramma en dagbesteding.
- draagt de reclassering op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
-
bepaaltdat de
tenuitvoerleggingvan de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.

schadevergoeding

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]: van een bedrag van
€ 3.350,- [drieduizend driehonderdenvijftig euro](te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018)
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.350,- [drieduizend driehonderdenvijftig euro],te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 43 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[slachtoffer], voor het overige
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst onder 1 vermelde tas met kleding aan de rechthebbende;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
Buiten staat
Mr. J. Mulder is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland met nummer PL0600-2018491378. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.