Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de bij brief van 12 juni 2019 overgelegde producties van de zijde van de RNHB,
- de mondelinge behandeling op 13 juni 2019, waar [eiser ] , bijgestaan door zijn advocaat, en RNHB, vertegenwoordigd door de heer [A] , bijgestaan door haar advocaat zijn verschenen.
2.De feiten
€ 15.000,-- ineens door [eiser ] en door een alleen door [B] aangegane hypothecaire geldlening bij de rechtsvoorgangster van RNHB, waarbij een recht van (eerste) hypotheek ten behoeve van de rechtsvoorgangster van RNHB is gevestigd op het pand.
3 december 2018, 6 december 2018 en 31 januari 2019 heeft [B] RNHB - kort en zakelijk weergegeven - medegedeeld dat zij niet akkoord gaat met het voorstel (en de voorwaarden) en dat zij wil dat het pand zo snel mogelijk wordt verkocht dan wel geveild.
10 maart 2019 een bedrag van € 62.028,29 aan RNHB voldoen.
€ 59.608,19 aan haar te voldoen. RNHB heeft tevens aan [B] medegedeeld dat als zij niet aan deze verplichting voldoet RNHB op grond van artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid heeft om het pand te executeren.
26 april 2019 is van de zijde van [eiser ] medegedeeld dat hij bereid en bij machte is om de hypotheekachterstand, die naar zijn weten ruim € 7.000,-- bedraagt, ineens af te lossen en om de lopende hypothecaire verplichtingen te (blijven) voldoen. Daarnaast kan [eiser ] wellicht nog een extra gedeelte betalen. Bij mailbericht van 1 mei 2019 heeft RNHB de advocaat van [eiser ] medegedeeld dat zij onder de door de advocaat van [eiser ] genoemde voorwaarden niet bereid is om de executieveiling in te trekken.