ECLI:NL:RBOVE:2019:2272

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
08-760083-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit na explosie in Enschede

In deze zaak zijn twee mannen van 25 en 47 jaar veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 9 en 5 maanden voor verboden wapenbezit in een woning in Enschede. De woning was eerder het doelwit van een aanslag met een vermoedelijke handgranaat op 22 december 2016. Tijdens een doorzoeking op 17 mei 2017 vond de politie verschillende wapens en munitie. Een 54-jarige man en een 28-jarige vrouw zijn vrijgesproken. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij de wapens voorhanden had. De in beslag genomen wapens werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760083-17 (P)
Datum vonnis: 8 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 3],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 september 2017, 21 december 2017, 19 november 2018, 11 en 24 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. L. Grooters en mr. C.Y. Huang van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw
mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of alleen op 17 mei 2017 in Enschede twee pistolen en een revolver met patronen, voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, op of omstreeks 17 mei 2017 te Enschede, gemeente Enschede, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een pistool (merk Glock, type 19),
- een pistool (merk CZ, model 75) en/of
- een revolver (merk Smith & Wesson, type hammerless) en/of
munitie van categorie III, te weten
- 13 ( scherpe) patronen (merk S&B, type volmantel, kaliber 9mm),
- 13 ( scherpe) patronen (diverse merken, type volmantel, kaliber 9mm) en/of
- 5 ( scherpe) patronen (merk NNY, type semi-wadcutter, kaliber .38 special),
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie misbruik heeft gemaakt van de haar toekomende wettelijke bevoegdheden (detournement de pouvoir) in het voorbereidend onderzoek. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking en inbeslagneming van 3 mei 2017 (hierna: pv aanvraag doorzoeking) opgegeven reden heeft aangewend voor een ander doel dan het verzamelen van bewijsmateriaal in verband met een eerdere explosie.
Dat er sprake was van een ander doel blijkt volgens de verdediging reeds uit de inhoud van het pv aanvraag doorzoeking. In het pv aanvraag doorzoeking staat immers ook vermeld dat de politie een inschatting wil kunnen maken van de risico’s die de bewoners, omwonenden en politiemensen in de toekomst lopen en dat men wilde zoeken naar in de woning aanwezige wapens, nu de woning wordt bewoond en bezocht door diverse prominente Satudarah leden. Dat het vergaren van informatie over de eerdere aanslag niet het doel van de doorzoeking was blijkt volgens de verdediging ook uit het feit dat de doorzoeking pas vijf maanden na de aanslag heeft plaatsgevonden. Daarnaast duiden de inzet van onder andere het Advanced Search Team van Defensie (hierna: AST), de Dienst Speciale Interventie (hierna: DSI), de aanwezigheid van vele politiemensen en de aanwezigheid van een financieel expert erop dat niet werd gezocht naar camerabeelden en telefoons in verband met de eerdere aanslag, maar juist naar andere goederen. Tot slot wordt dit bevestigd doordat in het proces-verbaal aanhouding van verdachte vermeld staat dat verdachte met toestemming van de officier van justitie buiten heterdaad werd aangehouden en dat het pand ter aanhouding werd binnengetreden en doorzocht. Het later opgestelde aanvullende proces-verbaal maakt dit niet anders, aldus de verdediging.
Het binnentreden en de doorzoeking van de woning zijn hiermee onrechtmatig en verdachte is hierdoor geschaad in zijn recht op bescherming van het huisrecht. Daar komt bij dat de wijze van binnentreden door de politie niet voldoet aan de maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit en de woning heeft door de wijze van binnentreden onnodig veel schade opgelopen.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte op het dak is aangehouden, terwijl er van een redelijk vermoeden van schuld geen sprake was en verdachte dus onrechtmatig is aangehouden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat genoegzaam is gebleken dat verdachte is aangehouden nog voordat de politie een speelgoedwapen heeft gezien. Gesteld dat de politie het speelgoedwapen wel eerst heeft gezien, was de aanhouding van verdachte onrechtmatig, omdat duidelijk moet zijn geweest dat het om plastic speelgoed ging en er ook om die reden geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van verboden wapenbezit, aldus de verdediging.
Dit alles dient in de visie van de verdediging te leiden tot de conclusie dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces te kort is gedaan. Het strafvorderlijk belang om de juiste strafvorderlijke procedures te volgen en deze ook op juiste gronden in te zetten is in belangrijke mate geschonden. Er is sprake van onherstelbare vormverzuimen, waardoor verdachte ingrijpend nadeel heeft ondervonden.
3.2.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Zij hebben bestreden dat de woning met een andere reden is doorzocht dan is genoemd in het pv aanvraag doorzoeking. De grondslag van de doorzoeking is helder geformuleerd en de rechter-commissaris heeft op basis van het pv aanvraag doorzoeking toestemming gegeven voor de doorzoeking. Dat in het proces-verbaal van aanhouding van verdachte staat vermeld dat hij buiten heterdaad is aangehouden en de woning ter aanhouding werd doorzocht berust op een misslag. Deze misslag is hersteld in het aanvullend proces-verbaal van 22 januari 2018.
De officieren van justitie hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de bijzondere middelen waarmee het binnentreden en de doorzoeking gepaard ging, werd gerechtvaardigd door de specifieke achtergrond van deze zaak en ter waarborging van de veiligheid van het politiepersoneel. In de woning is immers in december 2016 een handgranaat naar binnen gegooid, er bestond een ernstige dreiging dat zich opnieuw een soortgelijk incident zou kunnen voordoen, de woning is gelegen in een woonwijk, de woning werd bewoond door prominente Satudarah leden, medeverdachte [verdachte 2] weigerde verdere medewerking aan het onderzoek door de politie naar de aanslag en in de woning waren mogelijk wapens aanwezig. De wijze van binnentreden voldeed gelet hierop aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de officieren van justitie.
De aanhouding van verdachte was bovendien rechtmatig, omdat verdachte is aangehouden nadat een wapen is aangetroffen. Dat dit wapen later een speelgoedwapen bleek te zijn maakt dit niet anders. Bovendien gaat het ondanks het feit dat het hier gaat om een wapen met een CE markering, nog immer om een verboden wapen in de zin van de wet. Mede gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het wapen werd aangetroffen, ontstond er een redelijk vermoeden van verboden wapenbezit.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de nacht van 22 december 2016 is in de woning aan de [adres] in Enschede (hierna: de woning) een explosief tot ontploffing gebracht. De officier van justitie is naar aanleiding hiervan een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Bruno. Op 10 mei 2017 heeft de officier van justitie in het onderzoek Bruno tegen een N.N. verdachte een vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming (artikel 110 Sv), gedateerd op 9 mei 2017, ingediend met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Enschede. De rechter-commissaris heeft de vordering op 11 mei 2017 toegewezen.
Op 17 mei 2017 vond omstreeks 05:00 uur de doorzoeking in de woning plaats. De woning werd binnengetreden door leden van de DSI. De voordeur van de woning werd geforceerd door middel van explosieven. Hierdoor werd de voordeur totaal ontzet en in de buitenmuur is een forse scheur ontstaan. Aan de gepantserde en brandwerende tussendeur van de hal naar de eerste verdieping van de woning is forse schade ontstaan door het gebruik van een shotgun. Op het dak van de woning, dat via een klimrek en een dakluik vanaf de tweede verdieping bereikbaar is, werden verdachte en medeverdachte [verdachte 1] door leden van de DSI aangetroffen en aangehouden op grond van verdenking van verboden wapenbezit. Op het dak werden vervolgens een pistool en een revolver aangetroffen. In de woning werden verder aangetroffen medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 4] . Na de vondst van een vuurwapen in de woning op de begane grond zijn zij aangehouden op verdenking van verboden wapenbezit. In een kast op de tweede verdieping is een nepwapen aangetroffen.
Juridisch kader
De rechtbank dient vast te stellen of er sprake is van een vormverzuim. Indien binnen de door artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. [1]
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het gestelde vormverzuim bij het binnentreden en de doorzoeking van de woning overweegt de rechtbank als volgt. De officier van justitie heeft de noodzaak van de doorzoeking in het pv aanvraag doorzoeking van de woning gemotiveerd door te wijzen op (kort samengevat) de aard van de aanslag (het gebruik van vermoedelijk een handgranaat), de aanwezigheid en frequent bezoek van prominente Satudarah leden in de woning en de omstandigheid dat de bij de aanwezigen bekende informatie met betrekking tot de aanleiding van de aanslag en de aanslag zelf niet willen delen met de politie. De officier van justitie heeft gelet hierop verzocht de woning te mogen doorzoeken ter inbeslagneming van voorwerpen die betrekking kunnen hebben op het gepleegde misdrijf, te weten gegevensdragers, mobiele telefoons/communicatiemiddelen en mogelijk in de woning aanwezige wapens. Dit laatste gelet op het tapgesprek van 17 januari 2017 met de melder van de aanslag met de handgranaat, [naam] , waarin wordt gezegd dat er sprake is van een oorlog. De rechtbank is niet gebleken van het bestaan van andere feiten en omstandigheden dan die feiten en omstandigheden die reeds in het pv aanvraag doorzoeking vermeld staan en de grondslag zijn van de vordering tot doorzoeking en inbeslagneming die bij de rechter-commissaris is ingediend. Die vordering is door de rechter-commissaris is toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de officier van justitie de aanvraag doorzoeking met een ander doel heeft gedaan dan de in het pv aanvraag doorzoeking vermelde doelen. Van een vormverzuim is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Ten aanzien van de wijze van binnentreden overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de woning is binnengetreden door het Aanhouding- en Ondersteuningsteam Noord en Oost (verder: AOT) van de DSI en dat de toegang tot de woning werd verkregen door het gebruik van explosieven en een shotgun.
Aangezien de inzet van het AOT een beslissing is die verstrekkende gevolgen kan hebben, is deze procedure omkleed met een aantal waarborgen. Deze waarborgen zijn opgenomen in de Circulaire Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE) (verder: de Circulaire). Deze Circulaire ziet op Aanhoudings- en ondersteuningseenheden zoals het AOT van de DSI.
Uit de Circulaire blijkt het volgende.
Ingevolgde artikel 8, eerste lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (hierna: Bbrp) heeft een AOE uitsluitend tot taak op te treden indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen.
Gelet op de situaties waarin wordt opgetreden en de wijze waarop een AOE opereert, zal veelal sprake zijn van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inzet kan dan ook worden beschouwd als het toepassen van een zwaar geweldmiddel, waarvoor toestemming van het bevoegd gezag nodig is. In beginsel kan de hoofdofficier van justitie, onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt deze toestemming verlenen. Over de inzet van de AOE-KLPD beslist de (landelijk) hoofdofficier van justitie. De hoofdofficier
van justitie draagt zorg voor vervanging voor het geval dat hij zelf niet in staat is op een verzoek tot inzet te beslissen. Hij kan daartoe de plaatsvervangend of fungerend hoofdofficier van justitie aanwijzen of een officier van justitie in de rang van officier eerste klasse van zijn parket. Wie de toestemming heeft verleend, zal tot uitdrukking dienen te komen in de registratie die door het parket wordt gevoerd.
Uit het dossier blijkt niet dat de hoofdofficier van justitie toestemming voor de inzet van het AOT van de DSI heeft verleend, dan wel dat die toestemming is verleend door een door de hoofdofficier van justitie aangewezen daartoe bevoegde vervanger. In de processen verbaal van aanhouding van verdachte en medeverdachte [verdachte 1] wordt melding gemaakt van het feit dat de leider van het onderzoek door of namens de officier van justitie mr. Klunder op grond van artikel 55a Sv mondeling gemachtigd is om genoemd pand binnen te treden en ter aanhouding te doorzoeken. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid of mr. Klunder degene is die de toestemming zou hebben gegeven voor de inzet van het AOT en of mr. Klunder (landelijke) hoofdofficier van justitie is dan wel of mr. Klunder als plaatsvervangend of fungerend hoofdofficier van justitie is aangewezen.
Daarenboven is niet gebleken op grond van welke feiten en omstandigheden is gemeend dat de inzet van het AOT van de DSI gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft uit de stukken onvoldoende kunnen afleiden dat is getoetst of redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigden. De enkele vermelding in het pv aanvraag doorzoeking dat de woning wordt doorzocht op mogelijk in de woning aanwezige wapens, is hiervoor onvoldoende.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de inzet van het AOT heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 8 Bbrp en de Circulaire. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank overweegt dat het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in de bescherming van het huisrecht. Het huisrecht strekt tot bescherming van het ongestoorde woongenot van iemands woning. De rechtbank is gebleken dat de wijze van binnentreden grote indruk heeft gemaakt op verdachte. Zonder af te willen doen aan de impact van de wijze waarop is binnengetreden in de woning aan de [adres] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet is geschaad in de belangen die het voorschrift beogen te beschermen. Verdachte was immers niet de bewoner van de woning, maar was slechts te gast in de woning. Verdachtes huisrecht is dan ook niet geschonden. Dat verdachte daarnaast door de wijze van binnentreden zou zijn geschaad in het recht op bescherming van zijn privacy is onvoldoende onderbouwd en gebleken.
De rechtbank zal derhalve geen rechtsgevolg aan het geconstateerde verzuim verbinden.
Ten aanzien van de gestelde onrechtmatige aanhouding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende blijkt dat er jegens verdachte op het moment van zijn aanhouding een redelijk vermoeden van schuld ter zake verboden wapenbezit bestond. De aanhouding was derhalve onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te leiden. Hiervoor is immers alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. [2] Het enkele feit dat verdachte onrechtmatig is aangehouden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de gevolgtrekking leiden dat van een zodanig ernstige inbreuk op beginselen van een goede procesorde sprake is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs
4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde revolver en het pistool van het merk Glock met de bijbehorende munitie tezamen en in vereniging met medeverdachte [verdachte 1] voorhanden heeft gehad. De officieren van justitie hebben daarvoor aangevoerd dat de wapens zijn aangetroffen in de nabije omgeving van waar verdachte en medeverdachte [verdachte 1] zich op het dak bevonden en dat zij langs de vindplaats van de wapens zijn gekomen tijdens hun vlucht, alsmede dat verdachte en medeverdachte [verdachte 1] op de tweede verdieping van de woning verbleven en het dak alleen kon worden bereikt via een dakluik op die tweede etage. Verdachte en medeverdachte [verdachte 1] waren bovendien in kogelwerende vesten gehuld, hetgeen indiceert dat zij van een mogelijke beschieting uitgingen. Zij hebben bovendien geen redengevende verklaring voor de aanwezigheid van de wapens gegeven. Van het voorhanden hebben van het pistool van het merk CZ hebben de officieren van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank de verdediging niet volgt ten aanzien van de sanctie tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dienen de onherstelbare vormverzuimen te leiden tot bewijsuitsluiting. Daarnaast heeft de raadsvrouw vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsvrouw heeft daarvoor aangevoerd dat medeverdachte [verdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met een andere man het dak op is gegaan om de boel in de gaten te houden nadat er verdachte bewegingen rondom de woning waren gezien. Toen de politie de straat in kwam heeft de andere man met een touw het dak van de woning verlaten en vermoedelijk het pistool (de Glock) op het dak verstopt. Medeverdachte [verdachte 1] heeft bekend dat hij de revolver bij zich had op het dak. Zowel verdachte als medeverdachte [verdachte 1] hebben verklaard dat verdachte pas op het dak kwam toen de woning door de politie werd betreden en dat verdachte niet wist of heeft gezien dat medeverdachte [verdachte 1] een revolver bij zich had. Voor bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de wapens is derhalve geen bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor bewijsuitsluiting, gelet op het onder 3.2.3 genoemde onherstelbare vormverzuim, slechts plaats is indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bovendien kan bewijsmateriaal alleen worden uitgesloten indien het als rechtsreeks resultaat van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan, is verkregen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. De wapens zijn immers als gevolg van de rechtmatige doorzoeking aangetroffen op het dak en niet als gevolg van de onrechtmatige aanhouding van verdachte. De rechtbank zal het verkregen bewijsmateriaal derhalve niet buiten beschouwing laten.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip voorhanden hebben een drietal, niet cumulatieve, factoren veronderstelt:
1. De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader.
Daarbij geldt dat de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet en ook niet van belang is waar het wapen zich bevindt. Wel is van belang dat de dader over het wapen kan beschikken. Deze beschikking hoeft niet onmiddellijk te zijn;
2. Een (machts)relatie tussen de dader en het wapen.
Daarbij geldt dat het enkel onder zich hebben nog niet zonder meer ‘voorhanden hebben’ oplevert, alsmede dat er een zekere relatie dient te bestaan tussen het wapen en de dader in de zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere machtsuitoefening mogelijk moet zijn en dat het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid (beschikkingsmacht), waarvan ook sprake kan zijn als men geen zeggenschap heeft over het wapen, maar wel over de plaats waar het zich bevindt;
3. Bewustheid van de dader met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen.
Daarbij geldt dat bij de dader een meerdere of mindere mate van bewustheid dient te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen en dat een verweer, inhoudende een ontkenning van de bewustheid, onderbouwd en van een niet al te hoog sprookjesgehalte zal moeten zijn.
De rechtbank is met de officieren van justitie en de verdediging van oordeel dat het voorhanden hebben van het ten laste gelegde pistool van het merk CZ met munitie niet wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de Glock en de revolver in de nabijheid van verdachte zijn aangetroffen op het dak vragen oproepen. Het dossier bevat echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van voorhanden hebben van deze wapens met munitie te komen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat (ook) anderen toegang tot de tweede verdieping en daarmee het dak hadden. Dat dit niet alleen een theoretische mogelijkheid is blijkt uit de verklaring van medeverdachte [verdachte 1] die verklaart dat hij kort voor de inval met een ander op het dak aanwezig was. Mede gelet hierop en gelet op de ontkenning van verdachte is de wetenschap of bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de wapens op het dak niet wettig en overtuigend bewezen, ook niet in de zin van medeplegen.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde wapens vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer gelet op artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht. De goederen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal derhalve de in beslag genomen wapens onttrekken aan het verkeer, nu de op de beslaglijst vermelde wapens verboden wapens betreffen.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

de inbeslaggenomen voorwerpen

- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen wapens.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2019.
Mr. Breukink en mr. Wilmink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004 ECLI:NL:HR:2004:AM2533.
2.HR 19 december 1995, Zwolsman.