ECLI:NL:RBOVE:2019:2249

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
08/952770-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en bedreiging van buren met een varkenssnuit en dreigende berichten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man uit Genemuiden, die werd beschuldigd van stalking en bedreiging van zijn buren, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar, een taakstraf van 160 uur en een schadevergoeding van 3.000 euro aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging door herhaaldelijk langs de woning van de slachtoffers te lopen, naar binnen te kijken en te spugen tegen hun ramen. Daarnaast had hij hen bedreigd door poststukken te sturen met dreigende teksten en afbeeldingen, waaronder een varkenssnuit. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachte zodanig ernstig dat deze een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers vormden. De rechtbank verklaarde de dagvaarding voor een deel nietig, maar oordeelde dat de overige tenlasteleggingen voldoende duidelijk waren. De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar de rechtbank vond voldoende bewijs voor de stalking en bedreiging. De rechtbank hield rekening met de impact van de gedragingen op de slachtoffers, die zich onveilig voelden in hun eigen huis en zelfs verhuisd waren om aan de verdachte te ontsnappen. De rechtbank legde een contactverbod op voor de duur van de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/952770-17 (P)
Datum vonnis: 18 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Weimar en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. P.J.G. van der Donck, advocaat te Maarn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:belaging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen te bellen, brieven en poststukken te sturen, de ruiten, ramen en gevel te besmeuren, meermalen langs te lopen en naar binnen te kijken en glas/voorwerpen in de tuin/op het platte dak te gooien;
feit 2:bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven, zware mishandeling en brandstichting, door het sturen van meerdere sms- en WhatsApp-berichten met dreigende teksten en afbeeldingen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 januari 2016 tot 05 maart 2018 in de gemeente Genemuiden, althans in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en/of die van [slachtoffer 2] , door meermalen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te bellen en/of brieven, poststukken toe te sturen met ondermeer de teksten: "je doosje was weer zo mega dat je zonder nylons aan op je spleet op huis aan reed" en/of
gefeliciteerd met uw prijs, condoomproefpakket, voor elke lul wat wils", op of
omstreeks 25 oktober 2017 een poststuk gericht aan: "voor die dikke spekhoer"
met als inhoud "een varkenssnuit" en/of de ruiten, ramen en/of de gevel van de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te besmeuren met eieren, spuug en/of vloeistof, althans te besmeuren en/of te vervuilen en/of één of meermalen langs die woning te lopen en/of naar binnen te kijken en/of glas en/of andere voorwerpen in de tuin of op het platte dak van die woning te gooien, telkens met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 januari 2016 tot 05 maart 2018 in de gemeente Genemuiden, althans in Nederland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met brandstichting door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] één of meermalen dreigend SMS berichten, Whatsapp berichten te zenden of te sturen met de teksten: "of hij een goede uitvaartverzekering, een brand verzekering heeft" en/of voorzien van symbolen van een pistool en/of één of meer rouwkaarten met een kogel en een huls en/of met de tekst: "drie verjaardagen, drie crematies, de kankerhoer rij ik dood" toe te sturen en/of op of omstreeks 08 augustus 2017 een poststuk te sturen met lucifers en krantenknipsels met een afbeelding van een woningbrand en/of op of omstreeks 19 september 2017 een verhuiskaart met een afbeelding van een half afgebrand huis, althans telkens met de woorden, teksten en/of afbeeldingen van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1
3.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding partieel nietig is ten aanzien van de woorden ‘onder meer’ in feit 1. Uit die omschrijving is voor de verdediging onvoldoende duidelijk op welke andere brieven/poststukken de tenlastelegging ziet. De tenlastelegging voldoet in zoverre niet aan de eisen die door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) worden gesteld, aldus de raadsman.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging in samenhang met het dossier – waarin alle voorvallen met datum en proces-verbaalnummer worden opgesomd – moet worden bezien, en dat op grond daarvan voor iedereen, dus ook voor de verdediging, voldoende duidelijk is, om welke brieven/poststukken het hier gaat. Het verweer dient daarom volgens de officier van justitie te worden verworpen.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt onder 1 – voor zover hier relevant – verweten dat hij onder meer de drie in de tenlastelegging genoemde brieven/poststukken naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestuurd. De rechtbank heeft zich beraden of de tenlastelegging wat betreft de woorden ‘onder meer’ voldoet aan de in artikel 261 Sv gestelde eis van opgave van de feiten. De tenlastelegging dient immers voldoende duidelijk te zijn, zodat de verdediging het gemaakte verwijt kan begrijpen om zich er adequaat tegen te kunnen verdedigen.
Evenals de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van de woorden ‘onder meer’ niet voldoende duidelijk is, aangezien deze zinsnede onvoldoende bepaald is. Het is, gezien de grote hoeveelheid brieven/poststukken die blijkens de inhoud van het dossier aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verzonden, niet duidelijk op welke andere brieven/poststukken deze woorden betrekking hebben. De rechtbank zal de tenlastelegging nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op de woorden ‘onder meer’ en verklaart de dagvaarding voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 verweten handelingen heeft gepleegd. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 4 juni 2019 ontkend dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, met uitzondering van het lopen langs het huis van aangevers, het daar naar binnen kijken en spugen tegen het raam.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
De aangiften ten aanzien van feit 1 en feit 2
De heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft op 15 januari 2016 aangifte gedaan van bedreiging. [2] Vervolgens heeft [slachtoffer 1] op 3 juli 2017 aangifte gedaan en een klacht ingediend met betrekking tot stalking en bedreiging gericht tegen hem en zijn echtgenote [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en hun gezin. [3] Ook [slachtoffer 2] heeft op 25 januari 2019 aangifte gedaan en een klacht ingediend. [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zijn buurman (verdachte) op 15 januari 2016 bij verstek is veroordeeld voor belediging van [slachtoffer 1] en zijn gezin.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en zijn echtgenote blijkt dat zij in de tenlastegelegde periode op diverse manieren zijn lastig gevallen.
Zo heeft [slachtoffer 1] op 15 januari 2016 meerdere sms- en WhatsApp-berichten ontvangen met dreigende teksten en afbeeldingen verstuurd door telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [5] Ook daarna, in de periode vanaf 15 januari 2016 tot 15 december 2016 werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] veelvuldig door dat telefoonnummer lastiggevallen op hun huistelefoon en [slachtoffer 1] op zijn zakelijke mobiele telefoon. Vanaf 15 december 2016 tot 15 juni 2017 werden zij 50 keer gebeld door het telefoonnummer nummer [telefoonnummer 2] . In eerste instantie nam [slachtoffer 1] de telefoon wel op, dan klonk er aan de andere kant van de lijn gehijg. Later heeft hij de telefoon niet meer opgenomen. [6]
Daarnaast hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode vanaf 15 december 2016 tot 21 juni 2017 in totaal 13 brieven en poststukken ontvangen en in de periode van 8 augustus 2017 tot 26 januari 2018 nog 7 stuks, waaronder de navolgende poststukken.
Op 8 augustus 2017 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een poststuk ontvangen, gericht aan
‘de spekhoer’. Het poststuk bevatte een krantenknipsel over een woningbrand en zeven lucifers, twee halve lucifers en een afgebrande lucifer. [7]
Op 19 september 2017 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een brief ontvangen die was bezorgd bij de broer van [slachtoffer 1] , maar was gericht aan Fam. [slachtoffer 1] . De brief bevatte een verhuiskaart met daarop een huisje dat half verbrand was. [8]
Op 25 oktober 2017 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een pakketje ontvangen, gericht aan
‘Voor die dikke spekhoer’. [9] Bij nader onderzoek bleek dit pakketje een varkenssnuit te bevatten. [10]
Voorts heeft [slachtoffer 1] verklaard dat op 11 maart 2016 de ramen van de uitbouw van het huis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren besmeurd met vet, dat op 13 maart 2016 eieren tegen het raam van de uitbouw zijn gegooid en op 30 december 2016 een vloeistof richting de gevel is gegooid. Ook lagen er regelmatig bierflesjes en glasscherven in de tuin en op het platte dak.
Ten slotte hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte meerdere keren per week over het voetpad langs het keukenraam loopt. Ze hebben verklaard dat hij op die momenten naar binnen heeft gekeken, rare gezichten heeft getrokken en op het raam heeft gespuugd. [slachtoffer 1] heeft hier opnames van gemaakt en de stills hiervan zijn toegevoegd aan het dossier. [11]
De rechtbank bespreekt de diverse vormen van stalking waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte hebben gedaan hieronder een voor een.

Ten aanzien van het onderzoek historische gegevens van de telefoonnummers
De politie heeft (technisch) onderzoek gedaan naar de telefoonnummers [telefoonnummer 1] [12] en [telefoonnummer 2] [13] . Beide nummers bleken te zijn gebruikt door een prepaidtelefoon, waarvan geen gebruikersgegevens aanwezig waren bij de provider. Tot een persoon herleidbare gegevens zijn niet gebleken.
Het enkele feit dat de telefoons zendmasten in Genemuiden hebben aangestraald, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte degene is geweest die de telefoonnummers heeft gebruikt. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bellen en het sturen van sms- en WhatsAppberichten.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat door de officier van justitie en de raadsman van verdachte ter terechtzitting veel aandacht is besteed aan telefoonnummer [telefoonnummer 3] , dat mogelijk bij verdachte in gebruik zou zijn geweest. Wat daarvan ook zij, uit de stukken in het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de hier aan de orde zijnde periode door dat telefoonnummer zijn gebeld. Dat telefoonnummer speelt in deze zaak dan ook geen rol.

Poststukken en DNA-onderzoek
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben diverse poststukken ontvangen. Een deel daarvan hebben zij aan de politie overgedragen voor nader forensisch onderzoek. Gebleken is dat niet alle overgedragen stukken zijn onderzocht.
Voor zover hier relevant, hebben verbalisanten veiliggesteld, in beslag genomen en overgedragen aan de technische recherche de enveloppe met inhoud (door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontvangen op 8 augustus 2017, hierna: poststuk 1) [14] , de verhuiskaart met inhoud (ontvangen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 19 september 2017, hierna: poststuk 2) [15] en het pakketje met inhoud (ontvangen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 25 oktober 2017, hierna: poststuk 3) [16] . Ten aanzien van deze poststukken is nader onderzoek gelast. . [17]
De verpakking van poststuk 3 bleek een hergebruikt doosje te zijn van het bedrijf [telecombedrijf] . Uit nader onderzoek door de politie is gebleken dat [telecombedrijf] op 13 juni 2017 een dergelijk doosje, bevattende een telefoonhoesje, heeft afgeleverd op de [adres] te Genemuiden voor de dochter van verdachte. [18]
Uit het onderzoek van het TMFI is gebleken dat het DNA-hoofdprofiel gevonden op de lucifers uit poststuk 1 (sin-nummer: AAKA5060NL#02) en het DNA-hoofdprofiel gevonden op de varkenssnuit uit poststuk 3 (sin-nummer AAKQ1653NL#01) afkomstig zijn van een onbekende man A. Diezelfde onbekende man A is niet uitgesloten als donor voor het DNA-mengprofiel op de achterzijde van de postzegel uit poststuk 2 (sin-nummer: AAKN0033NL#02). [19]
Het NFI heeft het DNA van de onbekende man A vergeleken met het DNA van verdachte en rapporteert dat de kans kleiner is dan één op één miljard dat het DNA-profiel van de onbekende man A van een andere persoon afkomstig is dan van verdachte. [20]
Het TMFI heeft vervolgens het DNA-mengprofiel uit poststuk 2 vergeleken met het DNA-profiel van verdachte. De resultaten van dat onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering van het spoor bevat DNA van de verdachte en een onbekende, niet verwante man) waar is dan wanneer hypothese 2 juist is (de bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende, niet verwante personen).
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat op drie poststukken die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ontvangen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen.
Verklaring verdachte ten aanzien van het aantreffen van DNA
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij geen poststukken aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestuurd. Voor het feit dat zijn DNA op (de inhoud van ) drie poststukken is aangetroffen heeft verdachte de volgende verklaring. Verdachte veronderstelt – omdat hij regelmatig op het raam van aangevers heeft gespuugd – dat aangevers zijn spuug van het raam hebben gehaald en dit op de betreffende poststukken en de varkenssnuit hebben aangebracht.
De rechtbank stelt de verklaring van verdachte dat aangevers zelf het spuug van verdachte op de poststukken hebben aangebracht als ongeloofwaardig terzijde. Deze verklaring is door verdachte pas ter terechtzitting voor het eerst gegeven, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Uit het feit dat op de achterzijde van een postzegel én op in de enveloppen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestuurde voorwerpen DNA van verdachte is aangetroffen, leidt de rechtbank af dat verdachte degene is geweest die de drie genoemde poststukken heeft verstuurd.

Het besmeuren van de woning en het gooien van voorwerpen in de tuin
De stukken in het dossier bieden geen aanknopingspunt voor de stelling dat verdachte degene was die de ramen met eieren of vet heeft besmeurd, noch dat hij voorwerpen in de tuin of op het platte dak van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gegooid. Aangevers noch anderen hebben een dergelijk handelen door verdachte waargenomen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.

Het langslopen, naar binnen kijken en bespugen van de ramen
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 juni 2019 bekend dat hij gedurende een periode van ruim twee jaren meerdere keren per week langs het huis van aangevers is gelopen, waarbij hij dan naar binnen keek en regelmatig, meerdere malen per week, tegen het raam spuugde.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt samenvattend tot het oordeel dat verdachte in de periode van 15 januari 2016 tot 5 maart 2018 meerdere keren per week langs het huis van aangevers is gelopen, naar binnen heeft gekeken en op het raam heeft gespuugd. Daarnaast heeft hij op 25 oktober 2017 een poststuk naar aangevers gestuurd met als inhoud een varkenssnuit. De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van aangevers – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van de twee poststukken van 8 augustus 2017 en 19 september 2017, die verdachte heeft gestuurd aan aangevers, mede in combinatie met de stalking, van dien aard, dat bij aangevers de redelijke vrees is ontstaan dat de misdrijven waarmee werd gedreigd werkelijkheid zouden worden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 15 januari 2016 tot 5 maart 2018 in de gemeente Genemuiden, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een poststuk toe te sturen op 25 oktober 2017 gericht aan: "voor die dikke spekhoer" met als inhoud "een varkenssnuit" en de ramen van de woning van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te besmeuren met spuug en meermalen langs die woning te lopen en naar binnen te kijken, telkens met het oogmerk die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
2
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2017 tot 5 maart 2018 in de gemeente Genemuiden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op 8 augustus 2017 een poststuk te sturen met lucifers en krantenknipsels met een afbeelding van een woningbrand en op 19 september 2017 een verhuiskaart met een afbeelding van een half afgebrand huis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285b en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
belaging, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en brandstichting,
meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren (met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden op te leggen, met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij oplegging van een contactverbod voor het gezin van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , als bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf bij een bewezenverklaring.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stalken en bedreigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn buren, door hen poststukken te sturen met een varkenssnuit en met bedreigende teksten. De bedreigingen gingen ver en waren dermate concreet, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bang waren dat ze werkelijkheid zouden worden. Daarnaast is verdachte gedurende een periode van ruim twee jaar meerdere keren per week langs het huis van aangevers gelopen, heeft hij naar binnen gekeken, rare gezichten getrokken en tegen het raam gespuugd. De impact daarvan is groot geweest voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij voelden zich niet langer veilig in hun eigen huis, leefden met de gordijnen dicht en de deuren op slot. Omdat verdachte hun buurman was, hadden ze altijd de angst hem tegen te komen zodra ze de deur uitgingen. Zelfs toen aangevers verhuisd waren, omdat ze niet meer bij verdachte in de straat wilden wonen, gingen de bedreigingen door. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft met zijn gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl ook hun inwonende minderjarige kinderen daarmee herhaaldelijk zijn geconfronteerd. Slachtoffers van stalking en bedreiging kunnen doorgaans nog lang gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid ondervinden.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte van 24 april 2019 is hij op 15 januari 2016
veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, ook gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat verdachte klaarblijkelijk niet heeft geleerd van zijn eerdere fouten en hij zich niet heeft laten weerhouden door een eerdere veroordeling, maakt dat de rechtbank hem zijn gedragingen nog zwaarder aanrekent.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de belaging en de ernst van de bedreigingen, een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest én een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden is. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij minder handelingen bewezen acht dan de officier van justitie. De voorwaardelijke straf moet verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de hardnekkigheid en frequentie van de stalking in combinatie met de bedreigingen, en de persoon van verdachte, volgt de rechtbank de officier van justitie in haar eis tot oplegging van een bijzondere voorwaarde voor de periode van 3 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de andere leden van hun gezin.
De rechtbank ziet geen aanleiding de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde te bevelen, nu uit het dossier volgt dat de stalking en de bedreigingen na 8 maart 2018 gestopt zijn. Aldus is er op dit moment geen sprake van een situatie dat er ernstig rekening gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangevers en is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden om de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 22.394,16 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- camera’s € 3.334,16
- gederfde inkomsten door aangiftes en onderzoek € 1.750,00
- gederfde inkomsten door bezoek fysiotherapie € 2.310,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,00 gevorderd.
Daarnaast wordt een bedrag van € 1.187,20 gevorderd aan kosten voor juridische bijstand.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij in haar vordering betreffende de kosten voor (het installeren van) de camera’s niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien deze schade geen rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a juncto 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) betreft. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij in haar vordering wat betreft de posten van gederfde inkomsten eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze posten onvoldoende onderbouwd zijn. De officier van justitie heeft gevorderd, gelet op bedragen die zijn toegekend in vergelijkbare gevallen, de vordering van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00. Zij heeft tenslotte verzocht de vordering van de kosten voor juridische bijstand toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de vordering niet voldoende onderbouwd is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten, voor zover zij betrekking hebben op de gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd, nu niet is gebleken dat benadeelde daadwerkelijk werk heeft moeten afzeggen in verband met deze zaak, en evenmin is gebleken dat de kosten voor fysiotherapie een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dat laatste geldt ook voor wat betreft de kosten van de camera’s. De rechtbank zal in zoverre de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, hetgeen ook gebleken is uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 2] ter terechtzitting heeft voorgelezen. Zij heeft daarin de gevolgen van de tenlastegelegde feiten waaronder de gevoelens van angst, pijn en verdriet die zij en haar echtgenoot ervaren hebben, treffend verwoord.
De rechtbank acht, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 voor elk van de benadeelden redelijk en billijk. De rechtbank zal, naar maatstaven van algemene aard bij deze intensieve, langdurige en vervelende stalking, gepaard gaande met bedreigingen, mede gezien de grote impact die genoemde feiten op benadeelden hebben gehad, het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 3.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 15 januari 2016. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten slotte niet ontvankelijk in haar vordering voor wat betreft de kosten voor juridische bijstand. Ook deze ontbeert een deugdelijke onderbouwing.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 2 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding inzake het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover deze betrekking heeft op de woorden ‘onder meer’ in de 5e regel van de tenlastelegging, partieel nietig;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
belaging, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en brandstichting,
meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
6(
zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] of iemand anders uit hun gezin, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2016.
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.000,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2016 ten behoeve van de benadeelden, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2018484365. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 15 januari 2016, pag. 36 tot en met 41.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] met bijlagen, d.d. 3 juli 2017, pag. 61 tot en met 90.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , d.d. 25 januari 2019, (PL0600-2019037939), ongenummerd.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 15 januari 2016, pag. 36 tot en met 41.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , d.d. 3 juli 2017, pag. 62 en 64.
7.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 24 november 2017, pag. 126.
8.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 2 oktober 2017, pag. 123 tot en met 124.
9.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 15 augustus 2017, pag. 119 tot en met 121.
10.Geschrift, zijnde deskundigenrapportage, forensisch DNA-onderzoek, d.d. 26 april 2018, pag. 223.
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , d.d. 3 juli 2017, pag. 65 en bijlage 14 tot en met 16.
12.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 oktober 2017, pag. 56.
13.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 6 oktober 2017, pag. 56.
14.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 15 augustus 2017, pag. 119 tot en met 121.
15.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 2 oktober 2017, pag. 123 en 124.
16.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 24 november 2017, pag. 126 en 127.
17.Procesverbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige d.d. 9 november 2017, pag. 220 en 221.
18.Procesverbaal van bevindingen, d.d. 7 mei 2018, pag. 148 en 149.
19.Geschrift, zijnde deskundigenrapportage, forensisch DNA-onderzoek, d.d. 26 april 2018, pag. 222 tot en met 229.
20.Geschrift, zijnde een DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde door het NFI d.d. 26 april 2018, pag. 230 tot en met 232.