ECLI:NL:RBOVE:2019:2244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
08/056605-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van brandstichting door een psychisch gestoorde verdachte in zorginstelling

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige vrouw die op 7 maart 2019 brand heeft gesticht in haar kamer van zorginstelling Dimence in Zwolle. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de brandstichting in een psychose verkeerde, waardoor zij volledig ontoerekeningsvatbaar werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De verdachte werd daarom van alle rechtsvervolging ontslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op een psychiatrisch onderzoek dat aantoont dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis, wat haar gedragskeuzes beïnvloedde. De officier van justitie en de verdediging waren het erover eens dat de verdachte niet strafbaar was, gezien haar geestelijke toestand. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, maar heeft wel de noodzaak voor een behandeling in een vrijwillig kader erkend. De uitspraak benadrukt de rol van geestelijke gezondheid in strafzaken en de noodzaak voor passende zorg voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/056605-19 (P)
Datum vonnis: 4 juli 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Veenendaal en van wat door verdachte en de raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht in haar kamer van Dimence.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 07 maart 2019,
in de gemeente Zwolle
opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van Dimence (zorginstelling aan [adres 2]
te Zwolle),
door in die kamer open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid kleding en/of een
matras en/of een bed, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan die kleding en/of dat matras en/of dat bed geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die kamer en/of die
zorginstelling bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die
kamer en/of instelling bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit integrale vrijspraak, omdat het opzet van zijn cliënte op de brandstichting ontbreekt. De raadsman verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 7 maart 2019 in Zwolle brand heeft gesticht in haar kamer van Dimence, waardoor gevaar voor goederen is ontstaan. Het discussiepunt in deze zaak is of verdachte opzet had op het stichten van die brand.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat indien met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij verdachte het opzet wordt bestreden, vooropgesteld moet worden dat zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. [1] De Hoge Raad overweegt verder dat daarvan slechts bij hoge uitzondering sprake van zal zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verdachte op het moment van het incident leed aan een psychose die haar handelen beïnvloedde en waardoor zij ernstig beperkt werd in haar keuzevrijheid, niet gezegd kan worden dat daaruit afgeleid kan worden dat bij verdachte geen enkel inzicht aanwezig was in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte voorafgaand aan de brandstichting meermalen het ontruimingsplan heeft bestudeerd en op de gang heeft gekeken of daar mensen aanwezig waren. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte na de brandstichting het brandalarm heeft ingeschakeld en het personeel op de hoogte heeft gebracht van haar actie. Verder heeft verdachte tegenover het personeel verklaard dat zij de brand had gesticht omdat ze dacht dat de branddeuren open zouden gaan waardoor zij dan zou kunnen ontsnappen. De rechtbank acht daarom, anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op de door haar gepleegde brandstichting.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij merkt daarbij op dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat als gevolg van de door verdachte gestichte brand levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze ten laste gelegde onderdelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 7 maart 2019, in de gemeente Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van Dimence (zorginstelling aan [adres 2] te Zwolle), door in die kamer open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid kleding en een matras en een bed, ten gevolge waarvan die kleding en dat matras en dat bed gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die kamer en die zorginstelling bevindende goederen
te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het psychiatrisch onderzoek van 23 mei 2019, opgemaakt door drs. J.E. Julsing. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, ook wel geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Volgens de psychiater is daarnaast sprake van een matige stoornis in alcoholgebruik en een lichte stoornis in cannabisgebruik. De gedragsdeskundige rapporteert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en dat dit invloed had op haar gedragskeuzes en gedragingen. Ten tijde van haar psychose had verdachte paranoïde wanen en dacht zij in complotten. De psychiater ziet dan ook een causaal verband tussen de aanwezige psychose en de brandstichting en meent dat de psychose op dat moment allesoverheersend was en zorgde dat verdachte geen gedragsalternatieven tot haar beschikking had. Gelet daarop adviseert de psychiater verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Omdat verdachte in een vrijwillig kader meewerkt aan een behandeling, bestaat momenteel geen noodzaak tot een rechterlijke machtiging. De officier van justitie merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie bij een terugval alsnog een dergelijke aanvraag kan doen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat aan zijn cliënte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Omdat wat bewezen is verklaard niet aan verdachte kan worden toegerekend, biedt de wet geen mogelijkheid om tot strafoplegging te komen. Wel kan de rechtbank verdachte een maatregel opleggen, namelijk die van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of die van terbeschikkingstelling met of zonder dwangverpleging. Bij het bepalen van de maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brandstichting in haar kamer bij Dimence. Dat is op zichzelf een ernstig feit dat grote gevolgen kan hebben. Vastgesteld is dat verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van een psychose.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het (eerder aangehaalde) psychiatrisch onderzoek. De psychiater schrijft dat het recidiverisico als matig wordt ingeschat en verwacht dat het risico zal afnemen wanneer verdachte symptomatisch en functioneel is hersteld van haar psychose. Als beschermende factor merkt de psychiater aan dat verdachte een intelligente jonge vrouw is, die in het verleden en heden goed heeft gereageerd op antipsychotische medicatie. Zij is verder in staat tot empathie en is toekomstgericht. Voor het risicomanagement is met name van belang dat de psychose van verdachte volledig in remissie raakt en dat een nieuwe episode wordt voorkomen. Hiertoe is volgens de psychiater in de eerste plaats psycho-educatie en medicatiegebruik nodig, net als aandacht voor de stoornissen in middelengebruik. Verder zou verdachte, gelet op haar instabiele emoties, gebaat kunnen zijn bij emotieregulatietherapie. Geadviseerd wordt verdachte allereerst klinisch te behandelen totdat zij voldoende gestabiliseerd is en er stappen zijn gezet in haar resocialisatie. In dit kader is het van belang dat verdachte eerst voldoende structuur wordt geboden en dat daarna wordt gekeken naar passende woonruimte. Na deze klinische fase moet verdachte langdurige ambulante psychiatrische behandeling en begeleiding krijgen. In deze fase kan worden gemonitord of verdachte stabiel blijft en kan de behandeling waar nodig worden bijgestuurd. De psychiater adviseert de bovengenoemde interventies te laten plaatsvinden in een civielrechtelijk kader, door middel van een voorlopige rechterlijke machtiging die later omgezet kan worden in een voorwaardelijke machtiging. De reden dat de psychiater niet tot behandeling in een forensisch kader adviseert is dat hij verwacht dat dit onnodig is en mogelijk zelfs contraproductief kan werken, waardoor het risico op langere termijn juist zal toenemen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van
3 juni 2019. De reclassering conformeert zich aan het advies van het NIFP en adviseert dan ook de zaak civielrechtelijk, door middel van een rechterlijke machtiging, af te doen vanwege de problematiek van verdachte.
De officier van justitie heeft de rechtbank kort voor de zitting geïnformeerd dat haar is bericht dat er, gelet op de geestelijke gezondheid van verdachte, op dit moment geen aanleiding is voor een rechterlijke machtiging.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank overweegt tot slot dat verdachte zich ter terechtzitting positief heeft uitgelaten over haar motivatie voor een behandeling in een vrijwillig kader en dat zij daarbij oprecht overkwam op de rechtbank. Dit komt vooral omdat zij daartoe vanuit de P.I. al de nodige stappen heeft ondernomen. Verdachte heeft verder kenbaar gemaakt het nut en de noodzaak in te zien van haar medicatie. Ook is gebleken dat het contact met haar ouders is hersteld, wat de rechtbank eveneens als een beschermende factor aanmerkt. Verder heeft verdachte een helder beeld geschetst van hoe zij haar toekomst wil inrichten.
Alles is aanmerking nemend, heeft de rechtbank er vertrouwen in dat een vrijwillige behandeling positief zal worden afgerond. De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van goederen en personen daarmee voldoende kan worden gewaarborgd. Gelet daarop zal de rechtbank aan verdachte geen maatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
straf/maatregel
- verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. C.H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
Buiten staat
mr. C.H. Dijkstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019102540. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring (artikelen 59a en 63 Wetboek van Strafvordering) van 11 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) De verdachte verklaart het volgende. (…) Bij Dimence heb ik mijn eigen kleding in de fik gestoken. Ik heb direct daarna het brandalarm in werking gezet en heb geroepen “Er is brand". Ik was boos over de hele situatie. (…)

2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens Dimence van 8 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 10-12):
(…) Ik hoorde dat hij zei dat op donderdag 7 maart 2019 tussen 20:00 uur en 20:30 brand
was gesticht door patiënt genaamd [verdachte] . (…) Ik zag op de foto's dat er kleding op een matras lag wat in brand was gestoken en dat er een brandgat zat in een matras. (…) [verdachte] heeft afzonderlijk bij twee verschillende verpleegkundigen gevraagd hoe het
zat met het brandalarm. Ook had hij gehoord van [naam 2] dat [verdachte] de
plattegronden had bestudeerd over hoe de afdelingen in elkaar zaten. [verdachte] zou
ook gezegd hebben dat ze de afdelingen stigmatiserend vond en dat ze weg wilde. Ze
had aangegeven dat het de schuld van Dimence was. Dit omdat ze een deodorant bus en
een aansteker tot haar beschikking had hoewel ze wisten dat ze een pyromaan is. Haar
intentie zou zijn geweest dat wanneer ze brand zou stichten de deuren zouden open
springen en ze zou kunnen ontsnappen. Gisterenavond zou [verdachte] het brandalarm, wat zich op de gang bevind, hebben ingedrukt en hebben gezegd dat er brand was op haar kamer. [verdachte] zou tegen een verpleegkundige, [getuige] , hebben gezegd dat zij het brandalarm had ingeduwd. Zij en andere verpleegkundigen zijn hier toen naartoe gegaan en hebben gezien dat er brand was op de kamer van [verdachte] . (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 17 maart 2019, voor zover inhoudende (pagina’s 22-25):
(…) Om 20.00 uur was ik op kantoor toen ik op de afdeling het brandalarm hoorde afgaan. [verdachte] stond op dat moment, vanuit de separeer gezien, rechts achter in de gang bij de handbrandmelder. Zij had haar handtas in haar hand en haar jas aan. Toen ik haar vroeg waarom ze op de brandmelder heeft gedrukt gaf zij als antwoord: Ik moest alarm maken want er is brand op mijn kamer. Ik draaide mij om naar haar kamer, deze was 3 deuren verwijderd van de brandmelder, op dat moment zag ik een explosie op haar kamer. Dit was het moment dat ik realiseerde dat er een echte brand was. Ik ben op haar kamer gaan kijken en zag dat vuur op haar bed was. (…)
Om 21.00 uur heb ik [verdachte] samen met een collega in de separeer bezocht. Ik heb haar toen de
vraag gesteld waarom zij brand heeft gesticht. [verdachte] zei toen de volgende dingen tegen mij;
'ik heb brand gesticht omdat ik hier niet wilde zijn. Ook wilde ik jullie laten zien hoe
brandgevaarlijk ik ben. Jullie weten dat ik brandgevaarlijk door wat ik gedaan heb en toch geven jullie mij een aansteker en laten jullie mij alleen. Nu weten jullie in elk geval hoe gevaarlijk ik ben'. [verdachte] vervolgde haar betoog met het volgende: 'Ik heb brand gemaakt omdat ik dacht de branddeuren open zouden gaan. Ik had ook iemand aan zijn haren kunnen trekken en op zijn bek kunnen slaan en dan zijn sleutels kunnen pakken, maar dat wilde ik niet'. 'Ik wil hier niet zijn en hoor hier ook niet'.
Ik heb [verdachte] toen geconfronteerd met het feit dat zij meerdere levens in gevaar heeft gebracht met deze actie. Haar antwoord hierop was; 'Ik heb geen anderen in gevaar gebracht, ik heb namelijk eerst op de gang gekeken over er mensen waren en er waren geen mensen op de gang. Dus ik heb niemand in gevaar gebracht'. Toen ik aangaf dat de brand zich had kunnen verspreiden en dat er mensen op bed lagen zei ze: 'daarom heb ik de brandmelder ingedrukt, want dan werden jullie gealarmeerd'.
Ik heb dit met mijn collega's nabesproken. In deze nabespreking gaven mijn collega's aan dat zij gedurende de uren dat [verdachte] op de afdeling was meerdere keren bij het ontruimingsplattegrond is gezien. (…)
4. Het proces-verbaal van sporenonderzoek van 8 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 37-40):
(…) Op vrijdag 8 maart 2019 omstreeks 13.00 uur kregen wij het verzoek van de collega van
de tactische recherche [naam 3] om een onderzoek in te gaan stellen bij de
instelling van Dimence gevestigd aan [adres 2] te Zwolle in verband
met het feit dat aldaar een brandje was geweest op een slaapkamer van een patiënt. (…) Omdat de verdachte een brandje had gesticht op het matras, wat op het bed lag, was er wel een gemeengevaar voor goederen. (…)

Voetnoten

1.Vgl. onder meer HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2006:AR3226, HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775 en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9223.