In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het Ariane 6 project, heeft Airbus Defence and Space Netherlands B.V. (hierna: Airbus) een kort geding aangespannen tegen PM Aerotec B.V. en PM B.V. (hierna gezamenlijk: PM c.s.) met als doel de afgifte van onderdelen die in beslag zijn genomen. Airbus, als belangrijke toeleverancier voor de Ariane 6 raket, vordert dat PM c.s. de onderdelen, die zich onder hen bevinden, afgeven. PM c.s. beroept zich op een retentierecht, maar Airbus stelt dat dit beroep onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
De procedure begon met een dagvaarding op 11 juni 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 juni 2019. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Airbus een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien de strikte leveringsafspraken en de mogelijke boetes bij niet-nakoming. PM c.s. heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld, waarin zij onder andere vraagt om opheffing van het conservatoire beslag dat op 28 mei 2019 is gelegd.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat PM c.s. niet kan worden toegestaan zich te beroepen op een retentierecht, omdat de omstandigheden van het geval dit niet rechtvaardigen. De rechter heeft de vordering van Airbus toegewezen en de vordering van PM c.s. in reconventie afgewezen. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van Airbus toegewezen, waarbij PM c.s. als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.