ECLI:NL:RBOVE:2019:2203

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 33
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet en de beoordeling van de hulpvraag en benodigde ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een jong meisje met het Cornelia de Lange syndroom, en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. Eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet, maar deze aanvraag was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de hulpvraag van eiseres niet juist heeft vastgesteld en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de problematiek en de benodigde aard en omvang van de hulp. De ouders van eiseres waren het niet eens met de afwijzing en stelden dat de geboden hulp door een onafhankelijke cliëntondersteuner essentieel was voor de ontwikkeling van hun dochter. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende kennis had vergaard over de relevante feiten en belangen, wat leidde tot een onterecht besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de hulpverlening te verlengen tot 31 december 2019. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/33

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordigers: [naam 1] en [naam 2] (ouders),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder,

gemachtigde: I. ter Avest.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlenging van een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet afgewezen.
Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019.
Namens eiseres zijn [naam 1] en [naam 2] (haar wettelijk vertegenwoordigers) verschenen, bijgestaan door [naam 3] van “Dichtbij, gewoon geluk” (hierna: Dichtbij). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door B. Kulpe, bijgestaan door S. Hollak namens MEE-IJsseloevers (hierna: MEE).

Overwegingen

1. [eiseres] geboren op [geboortedatum] , is geboren met het Cornelia de Lange syndroom.
Op 14 december 2017 heeft verweerder op grond van de Jeugdwet in de vorm van een individuele voorziening (ondersteuning zelfstandig leven 1) jeugdhulp verstrekt aan de ouders van [eiseres] . Deze voorziening bestaat uit zorg in natura voor begeleiding thuis voor 1 uur per week gedurende de periode 9 oktober 2017 tot 9 april 2018. Deze begeleiding wordt geleverd door Dichtbij, in de persoon van mevrouw [naam 3] Op 27 maart 2018 hebben de ouders van [eiseres] per e-mail een ‘Meldformulier Jeugd gemeente Hellendoorn” aan de jeugdconsulent gezonden en op 10 april 2018 in aanvulling op de melding een “Begeleidingsplan [eiseres] ” van 7 april 2018 dat is opgesteld door mevrouw [naam 3] (hierna: begeleidingsplan). Op 1 mei 2018 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden met mevrouw [naam 3] de ouders van [eiseres] en de jeugdconsulent.
De ouders van [eiseres] hebben op 5 mei 2018 (ontvangen op 9 mei 2018) een aanvraag voor een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet voor haar ingediend met ingang van 9 april 2018, waarin is vermeld dat ze onafhankelijke cliëntondersteuning/begeleiding willen aanvragen, zoals besproken tijdens het gesprek op 1 mei 2018 en dit wensen te ontvangen van Dichtbij.
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
2. Uit het bestreden besluit blijkt dat de aanvraag om jeugdhulp voor een individuele voorziening is geweigerd omdat de ouders van [eiseres] gebruik kunnen maken van een passende en geschikte algemene voorziening in de vorm van onafhankelijke
cliëntondersteuning (van bijvoorbeeld MEE). Verweerder verwijst in dit verband naar een e-mail van MEE van 3 mei 2018, waarin MEE, naar aanleiding van een vraag van de jeugdconsulent van 1 mei 2018 over het hulpaanbod van MEE, bericht dat MEE een rol kan spelen in de hulpverlening. Cliëntondersteuning is volgens verweerder een algemene voorziening.
3. Ouders zijn het namens [eiseres] niet eens met het bestreden besluit. Zij willen graag de door mevrouw [naam 3] geboden hulp en begeleiding voortzetten, omdat zij past binnen het gezin en ouders in haar en de door haar geboden begeleiding vertrouwen hebben. Ouders wijzen daarbij op negatieve ervaringen met MEE.
4. Van toepassing is de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2015 (hierna: de Verordening) en het Besluit jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2015. Blijkens artikel 5 van de Verordening verzamelt het college, na een melding van een hulpvraag, alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie. Artikel 6 bepaalt dat een gesprek onderdeel uitmaakt van het onderzoek. Blijkens het tweede lid van dit artikel onderzoekt het college onder meer de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag, alsmede het gewenste resultaat van de vraag om jeugdhulp. Op grond van het zevende lid van dit artikel verstrekt het college de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Artikel 7, eerste lid bepaalt dat een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk bij het college kan worden ingediend en het tweede lid bepaalt dat dit pas kan nadat het onderzoek, als bedoeld in artikel 6, is uitgevoerd. Blijkens artikel 8 van de Verordening kunnen cliënten slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening.
5. Voor de beoordeling van het beroep volgt de rechtbank de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRVB) van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) waarin deze, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.”
6. De rechtbank zal, gelet op het onder 5 in de uitspraak van de CRVB weergegeven beoordelingskader en de Verordening allereerst beoordelen of verweerder de hulpvraag van [eiseres] juist heeft vastgesteld. Blijkens artikel 1, eerste lid, sub e, van de Verordening wordt onder hulpvraag verstaan: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet, waarbij op grond van sub i onder wet de Jeugdwet wordt verstaan.
6.1.
Blijkens de melding verzoeken [eiseres] en haar ouders om jeugdhulp voor “ondersteuning bij zelfstandig leven, waaronder school en begeleiding thuis, graag verlenging; ook taalondersteuning.” In het onder 1 genoemde begeleidingsplan is, onder meer, vermeld:
“ [eiseres] is geboren met het Cornelia de Lange Syndroom, kenmerkend voor Cornelia de Lange Syndroom zijn een combinatie van klein zijn, bepaalde gelaatstrekken en afwijkingen aan de ledematen, mn de armen, handen en vingers. Een ontwikkelingsachterstand met een verstandelijke beperking, spraak/taal en zintuiglijke beperkingen, met gevolgen voor haar algehele ontwikkeling, zoals spraak/taal, motorische ontwikkeling als op het gebied van sociaal emotionele ontwikkeling. Bijkomende aandoeningen: reflux ziekte cardiovasculaire-en urogentiale aanlegstoornissen. Praktisch gezien geeft dit extra aandacht en zorg bij het aanleren en uitvoeren van activiteiten en communiceren in het dagelijks leven op school en thuis. Door de aanwezige stoornissen en beperkingen vraagt [eiseres] veel extra persoonlijke verzorging en meer dan gebruikelijke begeleiding en toezicht zowel op school als thuis. Ze is heel veel minder zelfredzaamheid in communicatie, ADL, sociale redzaamheid mobiliteit enz. dan leeftijdsgenootjes van bijna 5 jaar.”Op basis hiervan heeft [eiseres] bij aanvraag van 5 mei 2018 verlenging van de hulp in natura in de vorm van inzet door mevrouw [naam 3] van Dichtbij gevraagd.
6.2.
Verweerder heeft de hulpvraag blijkens het door verweerder overgenomen advies van de bezwarencommissie als volgt vastgesteld: “dat bezwaarden onafhankelijke cliëntondersteuning/begeleiding wensen die bestaat uit:
het ondersteunen van hen bij het onderzoeken welke vorm van onderwijs passend is voor hun dochter;
het ondersteunen van hen bij gesprekken met school en zorgprofessionals;
het geven van tips en adviezen aan hen over hoe zij de ontwikkeling van hun dochter het beste kunnen stimuleren.”
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door de hulpvraag te formuleren in de vorm van een voorziening (onafhankelijke cliëntondersteuning) en door vervolgens drie concrete activiteiten te onderscheiden zonder daarbij rekening te houden met de specifieke problematiek van [eiseres] de hulpvraag niet juist vastgesteld. Weliswaar is de vraag om jeugdhulp van de ouders van [eiseres] gericht op een voorziening, maar blijkens de uitspraak van de CRVB ziet de vaststelling van de hulpvraag niet op een voorziening. De bepaling van een voorziening is immers blijkens deze uitspraak pas aan het eind van het onderzoek aan de orde.
De beperking tot de drie concrete activiteiten doet ook geen recht aan de omstandigheid dat het syndroom permanent is en ook voor [eiseres] permanent een vraag om jeugdhulp zal creëren. Verweerder lijkt dat ook te onderkennen door in het primaire besluit onder meer te overwegen dat een wijziging in de leefsituatie van het gezin of de ontwikkeling van [eiseres] aanleiding kan zijn voor een nieuwe beoordeling en dit ter zitting te herhalen. Juist met het oog daarop dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank de hulpvraag niet te beperkt vast te stellen, maar op een zodanige manier dat voldoende kan worden aangesloten bij de ontwikkelingsfase van [eiseres] waardoor een meer structurele hulp in een stabiele lijn tot stand komt.
De vraag om jeugdhulp van de ouders is blijkens de melding gericht op voortzetting van de bestaande hulp (in natura). Verder is blijkens het begeleidingsplan de vraag om jeugdhulp van (de ouders van) [eiseres] ook gericht op het aanleren en uitvoeren van activiteiten en communiceren in het dagelijks leven op school en thuis. Daarnaast vraagt [eiseres] volgens het begeleidingsplan veel extra persoonlijke verzorging en meer dan gebruikelijke begeleiding en toezicht zowel op school als thuis en is ze weinig zelfredzaam. Uit het onderzoek van verweerder blijkt niet waarom deze vragen om jeugdhulp geen onderdeel hebben uitgemaakt van de door verweerder vastgestelde hulpvraag. Verweerder heeft daar ook niet (kenbaar) een onderzoek naar gedaan.
7. Uit het onderzoek van verweerder blijkt verder niet of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Weliswaar staat vast dat sprake is van het Cornelia de Lange syndroom, maar verweerder heeft niet vastgesteld welke problemen en beperkingen of welke gedragsproblemen het syndroom voor [eiseres] heeft op kortere en langere termijn. Ook is onduidelijk welke specifieke deskundigheid in dit kader is ingezet.
8. Na vaststelling van hulpvraag en problematiek dient verweerder volgens het beoordelingskader van de CRVB vast te stellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het onderzoek van verweerder evenmin wat de (totaal) benodigde hulp naar aard en omvang is. Zo is niet in het onderzoek opgenomen dat [eiseres] ook aanspraak maakt op een voorziening op grond van de Jeugdwet in de vorm van begeleiding op school. Door niet integraal te onderzoeken en kenbaar vast te leggen welke hulp naar aard en omvang in zijn totaliteit nodig is, ontstaat een te verbrokkeld beeld van de problematiek en vraag om jeugdhulp van [eiseres] waardoor niet goed bepaald kan worden op welke wijze kan worden gewerkt aan de doelen van de Jeugdwet.
9. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en
van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Verweerder heeft geen aandacht besteed aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Vervolgens heeft verweerder evenmin onderzocht welke hulpvraag resteert waarvoor een voorziening moet worden getroffen. De verwijzing naar de algemene voorziening is, gelet op de onjuiste vaststelling van de hulpvraag, de problematiek en de aard en omvang van de benodigde hulp, onvoldoende. Het besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2:3 van de Jeugdwet, nu verweerder onvoldoende kennis heeft vergaard over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen.
De rechtbank zal thans beoordelen of het geschil finaal beslecht kan worden.
10. Tussen het moment van deze uitspraak en de datum waarop de laatste indicatie afliep (9 april 2018) is een tijdsverloop van bijna 1,5 jaar gelegen. Verweerder heeft niet op juiste wijze onderzocht wat de hulpvraag, problematiek en de benodigde aard en omvang van de hulp in die periode in zijn totaliteit en de toereikendheid van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en het sociale netwerk was. Tijdsverloop betekent dat het, gegeven de ontwikkeling van kinderen, moeilijk wordt alsnog objectief onderzoek te doen over de voorbije periode naar de hulpvraag, problematiek en noodzaak, aard en omvang van de jeugdhulp en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Verweerder heeft dat desgevraagd ter zitting ook erkend.
Tijdsverloop als gevolg van een onvoldoende onderzoek in eerste instantie waardoor een goed onderzoek niet meer goed mogelijk is, dient naar het oordeel van de rechtbank niet ten nadele van eiseres te strekken. De rechtbank is, gelet hierop, dan ook van oordeel dat moet worden aangesloten bij de hulp waarvan eiseres vindt dat die nodig was ten tijde in geding. Dat betekent dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien door te bepalen dat de hulp ingaande 9 april 2018 in de vorm van Ondersteuning zelfstandig leven 1 wordt verlengd, conform de laatste indicatie tot en met 31 december 2019.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de onder 10 beschreven wijze.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 20,83 aan reiskosten en € 43,80 aan verletkosten, in totaal derhalve € 64,63.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 64,83
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.