ECLI:NL:RBOVE:2019:2190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
08.192861.17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling, wederspannigheid en vernieling met bijkomende maatregelen

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 58-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De man werd schuldig bevonden aan mishandeling van twee slachtoffers, wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolge, en vernieling. De rechtbank legde ook een contactverbod op voor twee jaar en een schadevergoeding van in totaal 3921,93 euro aan de slachtoffers. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 13 juni 2019, waar de officier van justitie mr. S. Leusink-van Dijk de vordering indiende. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en de bewijsmiddelen overtuigend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en besloot tot een voorwaardelijke straf om de verdachte te waarschuwen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.192861.17 (P)
Datum vonnis: 27 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en de (toegevoegde) raadsman mr. J. Ruarus, advocaat te Delden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld subsidiair [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer 2] (de partner van [slachtoffer 1] ) heeft mishandeld;
feit 3:zich bij zijn aanhouding heeft verzet, met lichamelijk letsel ten gevolge daarvan;
feit 4:een mediazuil in zijn cel heeft vernield;
feit 5:[slachtoffer 3] in de periode van 9 september 2017 tot en met 27 september 2017 heeft gestalkt;
feit 6:een ruit van de woning van [slachtoffer 4] heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken/gescheurde kaak, heeft toegebracht door deze meermalen, in elk
geval eenmaal met kracht in het gezicht en/althans tegen het hoofd te
stompen en/of te slaan en/of door deze meermalen in elk geval eenmaal te
schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen, in elk geval
eenmaal in het gezicht en/althans tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
2
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in het gezicht en/althans tegen
het hoofd te stompen en/of te slaan en/althans te treffen;
3
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een
ambtenaar, [slachtoffer 5] , hoofdagent van de politie Eenhuis Oost Nederland,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten
ter aanhouding op heterdaad en overbrenging ter geleiding voor een
hulpofficier van justitie,
door te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die waarin die
[slachtoffer 5] hem verdachte wilde brengen en/of door die [slachtoffer 5] in een hand te
bijten,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een bijtwond in de hand en/of een of meer
schaafwonden bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een zogenaamde mediazuil, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Oost
Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
5
hij op of omstreeks de periode van 9 september 2017 tot en met 27
september 2017, in de gemeente Oldenzaal, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 3] ,
door zich meermalen in de onmiddellijke omgeving van de woning van die
[slachtoffer 3] op te houden en/of door die [slachtoffer 3] meermalen op te wachten
en/of te volgen en/of een of meer snijbeweging(en) met zijn vingers langs
zijn keel te maken ten overstaan van die [slachtoffer 3] en/of een ruit van de
woning van die [slachtoffer 3] te vernielen met het oogmerk die [slachtoffer 3] , te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
6
hij op of omstreeks 27 september 2017,
in de gemeente Oldenzaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een aan [adres 2] aldaar
gelegen woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn tot schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde. De officier van justitie vordert dat verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1 primair en 5 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde is dat omdat onvoldoende blijkt van handelingen die de stelselmatigheid van de belaging onderbouwen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – daarbij verwijzend naar het standpunt van verdachte dat er op neerkomt dat zijn rechtsbijstand ongewenst is – in zijn verdediging terughoudend opgesteld. Hij wijst er wel op dat het dossier, de houding van verdachte ter zitting en de gang van zaken rond de wraking duidelijke reden geven tot twijfel over de vraag of, als de tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard, in welke mate verdachte daaraan “schuld” heeft. Naar de rechtbank begrijpt doelt de raadsman hierbij op de vraag rond de toerekenbaarheid.
Verdachte heeft het volgende naar voren gebracht.
In de eerste plaats is hij van mening dat het oordeel van de wrakingskamer van 28 december 2018 niet correct is, en dat eerst de reactie van de wrakingskamer op zijn klacht daarover, vervat in een brief van 12 juni 2019, moet worden afgewacht, voordat de rechtbank deze zaak inhoudelijk kan behandelen. De rechtbank komt daarom ook helemaal nog niet toe aan de beoordeling van deze zaak.
Verdachte ontkent de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 te hebben gepleegd. Verdachte heeft bij brief van 4 december 2018 verzocht om zes getuigen te horen, waaronder de advocaten die hem bij het verhoor bij de politie hebben bijgestaan, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , omdat er onwaarheden in de processen-verbaal zouden staan. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd de derde getuige geduid; hoofdagent [slachtoffer 5] . De overige namen en onderbouwing van de getuigen zijn onbekend gebleven. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verzocht om nader onderzoek te verrichten naar volgende punten: de verklaring van de forensisch arts, drs. A.A. van der Spaa, de 112-meldingen die op de avond van 27 september 2017 zijn binnengekomen, de camerabeelden die bij de woning van [slachtoffer 1] zijn gemaakt en de camerabeelden van de politie die niet zijn toegevoegd aan het dossier. Daarnaast wenst verdachte stukken aan het dossier toe te voegen, die zien op de aanslagen die op hem zijn gepland.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De kwestie van de brief van 12 juni 2019 aan de wrakingskamer
Tegen een uitspraak van de wrakingskamer staat geen gewoon rechtsmiddel open. De rechtbank beschouwt het oordeel van de wrakingskamer van 28 december 2018 daarom als een onherroepelijke beslissing. Dat er een brief van verdachte is, waarin hij, bijna een half jaar later over de samenstelling van de wrakingskamer klaagt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de brief ziet de rechtbank daarom geen beletsel om de zaak ter terechtzitting te behandelen en om erin te beslissen.
De onderzoekswensen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in redelijkheid niet in zijn verdediging is geschaad wanneer de door hem verzochte getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet worden gehoord. Daarnaast acht de rechtbank de overige onderzoekswensen niet noodzakelijk. Deze onderzoekswensen worden om die reden afgewezen.
De feiten 1 primair en 5
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 5 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer 1] op 27 september 2017 mishandeld, waardoor het slachtoffer een gebroken kaak heeft opgelopen. Echter blijkt uit de letselverklaring van de forensisch arts, drs. A.A. van der Spaa, dat het letsel geen behandeling behoeft en dat volledig herstel in twee maanden wordt verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan om die reden niet gesproken worden van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in de wet.
Ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank dat het dossier aanknopingspunten bevat voor het regelmatig opzoeken door verdachte van het slachtoffer, [slachtoffer 3] . Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 3] hier ook last van heeft. Echter kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van het door verdachte maken van een stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] in de periode van 9 september 2017 tot en met 27 september 2019.
De feiten 1 subsidiair, 4 en 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 subsidiair, 4 en 6 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een in de bijlage opgenomen opsomming van de bewijsmiddelen.
De feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3 heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Op 27 september 2017 heeft de politie cannabisplanten uit verdachte’s tuin verwijderd. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer 1] hierachter zat. Verdachte was er woedend over. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer 1] gefietst om verhaal te halen. Tijdens de mishandeling heeft [slachtoffer 1] heeft om hulp geroepen, waarna zijn partner, [slachtoffer 2] , en haar zoon [slachtoffer 1] te hulp is geschoten. [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd dat verdachte moest stoppen en is tussen verdachte en [slachtoffer 1] gaan staan. Volgens de aangifte van [slachtoffer 2] is zij op dat moment door verdachte in haar gezicht geslagen. Ook [slachtoffer 1] verklaart dat [slachtoffer 2] in de consternatie een klap heeft gekregen van verdachte. [slachtoffer 2] heeft aangegeven een blauwe plek aan de klap te hebben overgehouden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat [slachtoffer 2] of de politie deze blauwe plek zelf met make-up of fotoshop heeft gecreëerd, zoals door verdachte is aangevoerd. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en mede in acht genomen de gemoedstoestand van verdachte op dat moment, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in zijn woede ook [slachtoffer 2] heeft geslagen en haar aldus heeft mishandeld.
Feit 3
Verdachte is in de avond van 27 september 2017 door de politie aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij zich meewerkend heeft opgesteld, en dat de wond aan de hand van de verbalisant geen bijtwond maar een schaafwond was die is ontstaan door de wijze van optreden van de verbalisanten. Deze wijze van optreden komt er volgens verdachte op neer, dat zij hem met vijf man agressief hebben besprongen en dat de verbalisant zijn hand listig bij zijn, verdachte’s mond, heeft gebracht, waarbij de verbalisant zichzelf verwond heeft, waarna de verbalisant verzonnen heeft dat hij is gebeten door verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2017, waarin de camerabeelden van de aanhouding worden uitgelezen en uit de aangifte van verbalisant [slachtoffer 5] , blijkt de rechtbank echter dat verdachte zich heeft verzet bij de aanhouding. Daarbij heeft verbalisant [slachtoffer 5] een schaafwond en een kras op zijn arm opgelopen. Tevens heeft verdachte de verbalisant in zijn hand gebeten. De beelden van de aanhouding die de rechtbank op verzoek van verdachte zelf ter terechtzitting heeft vertoond geven naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning voor de lezing van verdachte maar ondersteunen wel het geverbaliseerde verzet en het daarbij bijten in de hand van [slachtoffer 5] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 subsidiair
hij op 27 september 2017, in de gemeente Oldenzaal, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen in het gezicht en tegen het lichaam te stompen of te slaan en te schoppen;
2
hij op 27 september 2017, in de gemeente Oldenzaal, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan;
3
hij op 27 september 2017, in de gemeente Oldenzaal, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 5] , hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding op heterdaad en overbrenging ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, door te rukken of te trekken in een andere richting dan die waarin die [slachtoffer 5] hem verdachte wilde brengen en door die [slachtoffer 5] in een hand te bijten, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een bijtwond in de hand en een schaafwond bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
4
hij op 27 september 2017, in de gemeente Oldenzaal, opzettelijk en wederrechtelijk een mediazuil, die aan de Politie Oost-Nederland toebehoorde, heeft vernield;
6
hij op 27 september 2017, in de gemeente Oldenzaal, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een aan [adres 2] gelegen woning, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 181, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en feit 2
telkens het misdrijf:
mishandeling;
feit 3
het misdrijf:
wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge;
feit 4 en feit 6
telkens het misdrijf:
vernieling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en vordert dat aan verdachte de maatregel van artikel 38v Sr, strekkende tot beperking van de vrijheid wordt opgelegd (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel), inhoudende een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , waarbij de hechtenis per overtreding op twee weken wordt vastgesteld. Daarbij dient de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te worden uitgesproken. Daarnaast vordert de officier van justitie dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Indien de rechtbank niet overgaat tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert de officier van justitie dat het contactverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgenomen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zoals hierboven weergegeven, een vraagteken gezet bij de toerekenbaarheid aan verdachte ten aanzien van de te bewezen te verklaren feiten. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee personen. Verdachte is bewust ’s avonds naar de woning van de slachtoffers gegaan om – volstrekt ten onrechte, nu de slachtoffers niets van doen hadden met het weghalen van de hennepplanten bij verdachte - verhaal te halen en heeft hen daar overspoeld met onverwacht agressief gedrag. Verdachte heeft hierdoor niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar heeft hen ook angst aangejaagd in hun eigen woning. Daarnaast heeft verdachte een ruit vernield, zich verzet bij zijn aanhouding en vervolgens een mediazuil in zijn cel vernield. Ook bij deze bewezen verklaarde feiten werden de slachtoffers min of meer verrast door het forse agressieve gedrag van verdachte, waarbij verdachte meende in zijn recht te staan omdat er in zijn beleving sprake was van misstanden. Dit agressieve gedrag moet steeds erg beangstigend voor de slachtoffers zijn geweest, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen. Verdachte heeft vage bekenden met woede en agressie tegemoet getreden, waarbij zowel deze personen als goederen het moesten ontgelden. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, welk gedrag forse impact heeft gehad op de slachtoffers. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op deze oriëntatiepunten is voor een mishandeling een geldboete van € 500,-- het uitgangspunt, voor wederspannigheid een taakstraf van 20 uur en voor vernieling met geringe schade eveneens een taakstraf van 20 uur het uitgangspunt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de oriëntatiepunten niet zonder meer toepasbaar omdat verdachte meerdere strafbare feiten heeft gepleegd en hij de slachtoffers zonder een objectief aanwijsbare reden heeft belaagd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 14 mei 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 december 2017, vergezeld van vele bijlages, en de Pro Justitia rapportage van 26 oktober 2018. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de rapportages, waardoor er geen passend advies kan worden gegeven. De GZ-psycholoog merkt in de Pro Justitia rapportage op dat er aanwijzingen naar voren komen voor psychotische kwetsbaarheid of een waan-stoornis; verdachte kent sterke achterdocht en wantrouwen. De reclassering acht een werkstraf niet passend vanwege het psychosociaal functioneren van verdachte.
De rechtbank herkent het voornoemde beeld dat over verdachte wordt geschetst op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting. Verdachte heeft niet meegewerkt aan onderzoek waardoor er geen inzicht is verkregen in zijn psychisch functioneren. Hoewel zich sinds 27 september 2017 geen incidenten meer hebben voorgedaan, is de rechtbank er niet gerust op dat verdachte niet opnieuw soortgelijke feiten zal plegen. Verdachte lijkt meer dan een willekeurige andere persoon onvoorspelbaar en agressief te kunnen reageren op gebeurtenissen waarbij wanen zijn gedrag mede lijken te sturen. Bij gebrek aan deskundig inzicht in zijn psyche is het voor de rechtbank niet doenlijk om een mate van toerekenbaarheid vast stellen. Voor een nader onderzoek naar zijn psychische gesteldheid door opname in het Pieter Baan Centrum ziet de rechtbank alles afwegende onvoldoende aanleiding. Het belang van verdachte en zeker ook de slachtoffers op afdoening binnen een redelijke termijn, nadat reeds veel vertraging is ontstaan, noopt gelet op de lange wachttijd voor een plaatsing in het PBC, tot terughoudendheid in het doen uitvoeren van nader onderzoek dat zeker tot aanzienlijke verdere vertraging in de afdoening zal leiden. De rechtbank komt tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen die leiden tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden een passende straf is. De proeftijd wordt vastgesteld op twee jaar om verdachte een duidelijke waarschuwing mee te geven dat hij niet nogmaals strafbare feiten pleegt. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte in staat is om zich hier ook tenminste in enige mate naar te richten.
De rechtbank is van oordeel dat tevens oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod, passend is, om zoveel als in haar geringe macht ligt te voorkomen dat verdachte nogmaals dergelijk gedrag vertoont naar de slachtoffers van de feiten 1, 2 en 6.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het inbeslaggenomen zakmes.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde zakmes aan verdachte dient te worden teruggegeven omdat het zakmes geen betrekking heeft op het bewezen verklaarde.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 750,-- wegens immateriële schade, onder verwijzing naar jurisprudentie in vergelijkbare zaken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] .
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 750,-- daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
De vordering van de benadeelde partij Politie Oost-Nederland
Politie Oost-Nederland heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.062,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Montage services € 116,25;
  • Onderaanneming € 1.423,26;
  • Werkvoorbereiding service € 165,00;
  • BTW 21% € 357,95.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdacht heeft aangevoerd dat deze kosten niet voor zijn rekening dienen te komen omdat de mediazuil niet hufterproof bleek te zijn, terwijl de politie kennelijk anders verwacht had. De gemaakte kosten moeten naar zijn mening onder de garantie vallen.
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Niet is gebleken van enige garantie vanuit de leverancier waar aanspraak op kan worden gemaakt. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.062,46, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.109,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- profiellijst voordeur € 208,73;
- glas voordeur € 900,74.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar hij heeft aangevoerd een tegenvordering richting [slachtoffer 3] in te dienen. Dit standpunt heeft verdachte niet nader onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.109,47, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38w en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair en feit 2: telkens mishandeling;
feit 3: wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge;
feit 4 en feit 6: telkens vernieling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur
van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren:
- zich niet in [adres 3] te Oldenzaal en [adres 2] te Oldenzaal zal bevinden en
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1957;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1968;
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 4] 1972;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 5] 1962;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- bepaalt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 3): van een bedrag van € 750,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie Oost-Nederland (feit 4): van een bedrag van € 2.062,46 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.062,46,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 6): van een bedrag van € 1.109,47 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.109,47,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 21 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op de beslaglijst vermelde zakmes aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.
Mr. F.C. Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017461259.Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
feit 1 subsidiair
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 september 2017, (pag. 37 en 38);
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
feit 2
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , met als bijlage een foto, d.d. 27 september 2017, (pag. 59 en 60);
Op 27 september 2017 omstreeks 20.00 uur hoorde ik mijn man vanuit de gang om hulp roepen. Ik rende de gang in en zag dat de man mijn partner meerdere malen hard tegen zijn hoofd sloeg en hem schopte. Ik ben vervolgens tussen mijn partner en de man gesprongen om mijn partner te helpen. Ik schreeuwde, terwijl ik dit deed, dat de man moest stoppen en mijn huis uit moest gaan. Dit heb ik meerdere malen geschreeuwd. Toen ik tussen de man en mijn partner sprong zag ik direct dat de man een slaande beweging met de gebalde vuist van zijn rechterhand in de richting van mijn gezicht maakte. Ik voelde dat de vuist mijn rechterwang hard raakte en voelde direct erge pijn aan mijn wang. Even later was ook goed te zien dat de wang blauw verkleurde;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 september 2017, (pag. 37 en 38);

[slachtoffer 2] kreeg in de consternatie ook een klap.

feit 3
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , met als bijlage een foto, d.d. 27 september 2017, voor zover zakelijk weergeven (pag. 67 en 68);

Op 27 september 2017 werd verdachte [verdachte] door mij en mijn collega’s in Oldenzaal aangehouden. Ten tijde van de aanhouding verzette de verdachte [verdachte] zich hevig. Ik werd door de verdachte hierbij in mijn hand gebeten. Ik voelde hierbij scherpe pijn in mijn rechterhand. Na de aanhouding zag ik meerdere tandafdrukken op mijn rechter handrug afkomstig van de verdachte [verdachte] . Tevens was er bloed zichtbaar. Tijdens de aanhouding heb ik mijn linkerelleboog bezeerd door het verzet van [verdachte] . Toen de verdachte een ruk met zijn linkerarm maakte kwam mijn rechter elleboog en arm tegen de grond. Hierbij heb ik een schaafwond en kras aan mijn linker elleboog en onder arm opgelopen. Ondanks dat de verdachte herhaaldelijk is gesommeerd om mee te werken aan zijn aanhouding koos hij zich te verzetten waarbij ik letsel heb opgelopen.

- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2017, voor zover zakelijk weergeven (pag. 83 en 84);
Op het moment dat hij aan een hand geboeid is en men de tweede hand wil boeien,
verzet [verdachte] zich. Hij trekt 1 hand terug en komt men op de grond terecht.
Vijf collega’s zijn vervolgens in alle rust bezig de verdachte [verdachte] te
controleren op de grond. Verdachte [verdachte] roept heel hard "STELLETJE SCHOOIERS". De politiebeambten zeggen tegen elkaar pak zijn rechterarm. Hierna roept 1 van de politiebeambten "Niet gaan bijten jongen." Er lijkt een rode verkleuring op de rechterhand van de politieambtenaar te zien. Een van de politiebeambten vraag aan de ander : Bijt hij jou??De rechterarm van de verdachte [verdachte] wordt op de rug geplaatst en hierna staakt de verdachte op een gegeven moment zijn verzet.
feit 4
  • het proces-verbaal van aangifte namens Politie Oost-Nederland d.d.
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
feit 6
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 27 september 2017 (pag. 86);
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 28 september 2017 (pag. 93 t/m 95);
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.