Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [plaats] ,
STICHTING AGNIETENCOLLEGE/DE BOOG,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Toen de journalist contact opnam met [A] , was het geen optie om in het geheel geen reactie te geven. De school heeft namelijk op sommige momenten de krant nodig om positieve onderwerpen naar buiten te brengen. Dan kan je niet op een ander moment, als het je als school even minder goed uitkomt, zeggen dat je geen commentaar wenst te geven. Binnen de school is daarom het uitgangspunt om wel te reageren en om dat zodanig te doen dat niemand daaraan schade lijdt. [A] heeft daarom op de vragen van de journalist die de naam van [eiser] al kende, geprobeerd om [eiser] zo min mogelijk te schaden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de stichting daarmee gemotiveerd betwist dat het voor haar een optie was om tegenover de journalist te zwijgen over de situatie. Bovendien is niet gebleken dat het artikel niet geplaatst zou zijn, als de stichting de journalist niet te woord had gestaan, zoals [eiser] heeft betoogd. Het feit dat de stichting de journalist te woord heeft gestaan, is daarom niet aan te merken als een toerekenbaar tekortschieten, dan wel een onrechtmatig handelen jegens [eiser] . Dit argument ontvalt daarmee aan de onderbouwing van de vordering van [eiser] .
Van ontslag is dus geen sprake. We gaan gewoon niet met elkaar verder” en “
Er was gewoon geen match tussen het CCC en [eiser]”. Ter gelegenheid van de comparitie in deze procedure en in zijn verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [A] erkend dat hij deze uitspraken heeft gedaan in het telefoongesprek dat de journalist met hem voerde. De stichting erkent dat [A] daarmee niet de (harde) waarheid tegenover de journalist heeft genoemd. Die waarheid betrof immers dat [eiser] ontslag op staande voet had gekregen. Volgens de stichting was de journalist niet op de hoogte van het ontslag op staande voet en heeft [A] het ontslag op staande voet niet genoemd, om daarmee te voorkomen dat een voor [eiser] nadelig feit in de openbaarheid kwam. [A] heeft in de manier waarop hij het einde van het dienstverband met [eiser] ter sprake heeft gebracht, neutrale bewoordingen gebruikt om [eiser] daarmee niet te beschadigen. De stichting voert daarom als verweer dat zij, in de persoon van [A] , weldegelijk rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser] . Aangezien het ontslag op staande voet niet rechtstreeks betrekking had op de door [eiser] opgestelde toets voor Havo-4 en het jaarcontract van [eiser] ook zonder een ontslag op staande voet niet verlengd zou worden, was het volgens de stichting op dat moment voldoende om te zeggen dat de school niet met [eiser] verder zou gaan. Ten aanzien hiervan heeft [eiser] echter gesteld dat hetgeen nu in het artikel terecht is gekomen over het einde van zijn dienstverband voor hem juist schadelijker is dan wanneer het ontslag op staande voet in het artikel was genoemd. Volgens [eiser] volgt nu uit het artikel dat hij is geschorst en dat zullen buitenstaanders die dit lezen, interpreteren als het bestaan van een ernstige situatie met betrekking tot zijn persoon. Hem is ook gebleken dat mensen hem daarover vragen hebben gesteld. De kantonrechter kan [eiser] in deze redenering niet volgen. In het artikel staat nu over de laatste periode van het dienstverband geschreven dat [eiser] is ‘vrijgesteld van werkzaamheden’ tot het einde van zijn jaarcontract’. Het woord ‘schorsen’ komt daarin niet voor. In de gebezigde bewoordingen uit de citaten van [A] komen geen verwijten aan het adres van [eiser] naar voren. Wanneer de stichting had gekozen om het ontslag op staande voet met zoveel woorden te benoemen, dan was onmiddellijk duidelijk geworden dat de stichting aan het adres van [eiser] een ernstig verwijt had gemaakt. Met andere woorden, door de woordkeus in het artikel zijn de scherpe kanten van het ontslag achterwege gelaten. Dat valt naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een bescherming van de belangen van [eiser] . Niet valt in te zien dat de stichting, bij monde van [A] , [eiser] met deze handelwijze moedwillig zou hebben benadeeld. Aldus ontvalt ook dit argument aan de vordering van [eiser] .
De docent die een toets maakt, legt deze voor aan de andere vakdocenten van die jaarlaag. Pas als er onderling consensus is bereikt over de toets, wordt deze naar de drukker gestuurd. Op dat laatste punt is het bij [eiser] misgegaan. Volgens de collega’s paste de toets niet bij de lesstof. Er was dus nog geen consensus over de inhoud en de zwaarte van de toets. [eiser] heeft dat niet verder afgewacht. In dat opzicht is er dus onvoldoende overleg gepleegd met de collega docenten.