ECLI:NL:RBOVE:2019:213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
7199569 \ CV EXPL 18-4811
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie in arbeidsrelatie na publicatie van artikel

In deze zaak vorderde eiser, een voormalig docent, schadevergoeding van de stichting waar hij werkzaam was, na een artikel in de krant waarin hij negatief werd belicht. Eiser stelde dat de stichting onrechtmatig had gehandeld door de krant te woord te staan en onjuiste informatie te verstrekken, wat leidde tot schade aan zijn reputatie en werkgelegenheid. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en dat de stichting niet onrechtmatig had gehandeld. De rechter concludeerde dat de stichting voldoende rekening had gehouden met de belangen van eiser en dat de uitlatingen in het artikel niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7199569 \ CV EXPL 18-4811
Vonnis van 22 januari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.J. van der Vaart,
tegen
de stichting
STICHTING AGNIETENCOLLEGE/DE BOOG,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen de stichting,
gemachtigde: mr. F.W. Aartsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 oktober 2018 waarbij een comparitie na antwoord is bepaald;
- bij brief van 27 november 2018 heeft de stichting een nadere productie (nr.9) in het geding gebracht;
- het proces-verbaal van de comparitie van 5 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren 16 september 1955, is op 1 augustus 2015 in dienst getreden bij de stichting in de functie van [docent] . Op 10 juni 2016 heeft de stichting [eiser] op staande voet ontslagen.
2.2.
Op 6 juli 2016 verschijnt er in de Stentor een artikel getiteld “CCC rekent [docent] fouten aan”. In dit artikel is onder meer geschreven:
(…)
Dit voorjaar was er opnieuw ophef over een proefwerk, ditmaal bij havo 4. Het proefwerk was door [eiser] in elkaar gezet. Volgens directeur [A] van het CCC paste de toets niet bij de lesstof. Ook had [eiser] , tegen de afspraken in, het proefwerk niet eerst voorgelegd aan collega’s binnen de vakgroep. Besloten werd dat de leerlingen het proefwerk opnieuw moesten maken.
Na dit tweede incident werd [eiser] ‘vrijgesteld van lesgeven’ tot het einde van zijn jaarcontract. “Van ontslag is dus geen sprake. We gaan gewoon niet met elkaar verder”, zegt [A] . “Er was geen match tussen het CCC en [eiser] ”.
(…)
2.3.
Bij beschikking van de kantonrechter van 28 oktober 2016 (Rechtbank Overijssel) heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en zijn de verzoeken van [eiser] (onder andere om toekenning van een billijke vergoeding en schadevergoeding) afgewezen. [eiser] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
2.4.
Bij brief van 12 april 2017 heeft [eiser] de stichting aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade, in deze brief begroot op € 350.000,=.
2.5.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikking van 19 april 2017 de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd.
2.6.
Bij brief van 14 juni 2017 heeft de stichting, in reactie op de brief van 12 april 2017 van [eiser] , de aansprakelijkheid afgewezen.
2.7.
Op 29 januari 2018 heeft op verzoek van [eiser] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgehad, waarin als getuigen zijn gehoord: [eiser] , de journalist [B] , de voormalig [collega docenten C en D] en de voormalig directeur van de school [A] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) verklaring voor recht dat de uitlatingen door de stichting in het artikel onrechtmatig c.q. beledigend zijn ex artikel 6:162 jo 7:611 BW dan wel wanprestatie ex artikel 6:74 BW oplevert;
(II) veroordeling van de stichting om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 350.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, over € 350.000,= vanaf 6 juli 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
(III) veroordeling van de stichting om aan [eiser] de overige schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(IV) veroordeling van de stichting tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.525,= te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 6 juli 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
(V) veroordeling van de stichting tot rectificatie ex artikel 6:167 BW en binnen twee dagen na uitspraak van het vonnis tot verwijdering van de verwijzingen naar het artikel op het internet, en het verwijderd houden van de verwijzingen naar het artikel, een en ander onder een last van dwangsom ter hoogte van € 500,= per dag dat de stichting zich niet houdt aan de veroordeling, met een maximum van € 50.000,=;
(VI) veroordeling van de stichting tot publicatie van het vonnis door de Stichting op de website van de stichting;
(VII) veroordeling van de stichting in de kosten en de nakosten van de procedure, alsmede i de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis dan wel na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Kort samengevat legt [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij door de onwaarheden in de uitspraken van [A] , die zijn opgetekend in het artikel in de Stentor van 6 juli 2016, moedwillig door de stichting is geschaad. [eiser] stelt dat de stichting met dit handelen jegens hem is tekort geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en zich daarmee niet als een goed werkgever heeft gedragen dan wel dat de stichting daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De uitwerking van het artikel is dat hij nergens meer aan een volwaardige baan kan komen, zodat er als het ware sprake is van een ‘berufsverbot’. Volgens [eiser] zijn in verband daarmee schadevergoeding en rectificatie op zijn plaats, zoals door hem gevorderd.
3.3.
De stichting heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Voor zover van belang zal het verweer hierna worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal in deze procedure staat de tekst uit het artikel dat op 6 juli 2016 is verschenen in de Stentor getiteld “CCC rekent [docent] fouten aan”. De passages uit dit artikel waarin volgens [eiser] onwaarheden zijn vermeld zijn hiervoor onder 2.2. van dit vonnis weergegeven. [eiser] stelt dat sprake is van de volgende drie onwaarheden. De door [eiser] opgestelde toets voor de leerlingen van Havo-4 paste niet bij de lesstof (1), de toets is door hem niet eerst voorgelegd aan collega’s binnen de vakgroep (2) en er wordt geschreven dat van ontslag geen sprake is (3). Verder stelt [eiser] dat toenmalig directeur [A] tegenover de journalist van de krant zijn mond had moeten houden en had hij de naam van [eiser] niet mogen noemen. Deze verwijten aan het adres van de stichting maken volgens [eiser] dat er sprake is van een toerekenbaar tekortkomen dan wel van onrechtmatig handelen jegens hem.
4.2.
Ten aanzien van deze verwijten van [eiser] aan het adres van de stichting overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3.
Om met het laatste te beginnen, de stelling van [eiser] dat de stichting de naam van [eiser] tegenover de journalist heeft genoemd, is door [eiser] niet nader onderbouwd. Daar staat tegenover dat de stichting uitdrukkelijk heeft betwist dat de naam van [eiser] door de stichting naar voren is gebracht. De Stichting voert aan dat de journalist, kennelijk op basis van een anonieme bron, al op de hoogte was van de problemen met de [toets] in Havo-4 en dat de journalist al van plan was om een artikel te schrijven. In dat kader heeft de journalist gebeld met de school en heeft zij gesproken met de toenmalig directeur, [A] . Ter comparitie heeft [A] over dat telefoongesprek verklaard dat de journalist op dat moment de naam van [eiser] al kende. De naam van [eiser] is dus niet door toedoen van de stichting in de openbaarheid gekomen. Ter onderbouwing van dit verweer verwijst de stichting verder naar hetgeen daarover door [A] en de journalist, [B] , is verklaard in het voorlopig getuigenverhoor. Uit de verklaring van [B] blijkt dat zij van een bron die anoniem wil blijven, informatie had verkregen. Uit de verklaring van [A] volgt onder meer dat [eiser] destijds een bericht in Magister had geplaatst aan zijn leerlingen. Het kan zijn dat de inhoud van dat bericht bij [B] terecht is gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de stichting daarmee genoegzaam weersproken dat de naam van [eiser] door toedoen van de stichting in de krant is gekomen. Van een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatig handelen van de stichting jegens [eiser] is op dit punt dus geen sprake.
4.4.
Voorts heeft de stichting verweer gevoerd tegen de stelling van [eiser] dat de stichting in het geheel niet met de journalist in gesprek had moeten gaan. Ter comparitie heeft de stichting daarover verklaard:
Toen de journalist contact opnam met [A] , was het geen optie om in het geheel geen reactie te geven. De school heeft namelijk op sommige momenten de krant nodig om positieve onderwerpen naar buiten te brengen. Dan kan je niet op een ander moment, als het je als school even minder goed uitkomt, zeggen dat je geen commentaar wenst te geven. Binnen de school is daarom het uitgangspunt om wel te reageren en om dat zodanig te doen dat niemand daaraan schade lijdt. [A] heeft daarom op de vragen van de journalist die de naam van [eiser] al kende, geprobeerd om [eiser] zo min mogelijk te schaden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de stichting daarmee gemotiveerd betwist dat het voor haar een optie was om tegenover de journalist te zwijgen over de situatie. Bovendien is niet gebleken dat het artikel niet geplaatst zou zijn, als de stichting de journalist niet te woord had gestaan, zoals [eiser] heeft betoogd. Het feit dat de stichting de journalist te woord heeft gestaan, is daarom niet aan te merken als een toerekenbaar tekortschieten, dan wel een onrechtmatig handelen jegens [eiser] . Dit argument ontvalt daarmee aan de onderbouwing van de vordering van [eiser] .
4.5.
Ter beoordeling ligt verder voor of de inhoud van het artikel aanleiding is om te oordelen dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatig handelen aan de zijde van de stichting.
4.6.
In het gewraakte artikel zijn twee zinnen opgenomen die hebben te gelden als een letterlijk citaat van hetgeen [A] desgevraagd tegenover de journalist heeft verklaard. Dat zijn de zinnen tussen dubbele aanhalingstekens: “
Van ontslag is dus geen sprake. We gaan gewoon niet met elkaar verder” en “
Er was gewoon geen match tussen het CCC en [eiser]”. Ter gelegenheid van de comparitie in deze procedure en in zijn verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [A] erkend dat hij deze uitspraken heeft gedaan in het telefoongesprek dat de journalist met hem voerde. De stichting erkent dat [A] daarmee niet de (harde) waarheid tegenover de journalist heeft genoemd. Die waarheid betrof immers dat [eiser] ontslag op staande voet had gekregen. Volgens de stichting was de journalist niet op de hoogte van het ontslag op staande voet en heeft [A] het ontslag op staande voet niet genoemd, om daarmee te voorkomen dat een voor [eiser] nadelig feit in de openbaarheid kwam. [A] heeft in de manier waarop hij het einde van het dienstverband met [eiser] ter sprake heeft gebracht, neutrale bewoordingen gebruikt om [eiser] daarmee niet te beschadigen. De stichting voert daarom als verweer dat zij, in de persoon van [A] , weldegelijk rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser] . Aangezien het ontslag op staande voet niet rechtstreeks betrekking had op de door [eiser] opgestelde toets voor Havo-4 en het jaarcontract van [eiser] ook zonder een ontslag op staande voet niet verlengd zou worden, was het volgens de stichting op dat moment voldoende om te zeggen dat de school niet met [eiser] verder zou gaan. Ten aanzien hiervan heeft [eiser] echter gesteld dat hetgeen nu in het artikel terecht is gekomen over het einde van zijn dienstverband voor hem juist schadelijker is dan wanneer het ontslag op staande voet in het artikel was genoemd. Volgens [eiser] volgt nu uit het artikel dat hij is geschorst en dat zullen buitenstaanders die dit lezen, interpreteren als het bestaan van een ernstige situatie met betrekking tot zijn persoon. Hem is ook gebleken dat mensen hem daarover vragen hebben gesteld. De kantonrechter kan [eiser] in deze redenering niet volgen. In het artikel staat nu over de laatste periode van het dienstverband geschreven dat [eiser] is ‘vrijgesteld van werkzaamheden’ tot het einde van zijn jaarcontract’. Het woord ‘schorsen’ komt daarin niet voor. In de gebezigde bewoordingen uit de citaten van [A] komen geen verwijten aan het adres van [eiser] naar voren. Wanneer de stichting had gekozen om het ontslag op staande voet met zoveel woorden te benoemen, dan was onmiddellijk duidelijk geworden dat de stichting aan het adres van [eiser] een ernstig verwijt had gemaakt. Met andere woorden, door de woordkeus in het artikel zijn de scherpe kanten van het ontslag achterwege gelaten. Dat valt naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een bescherming van de belangen van [eiser] . Niet valt in te zien dat de stichting, bij monde van [A] , [eiser] met deze handelwijze moedwillig zou hebben benadeeld. Aldus ontvalt ook dit argument aan de vordering van [eiser] .
4.7.
De andere onwaarheden uit het krantenartikel waar [eiser] op wijst, bestaan niet uit letterlijke citaten van [A] , maar bestaat uit een weergave door de journalist van hetgeen [A] in het telefoongesprek aan haar heeft verteld. In het artikel staat dat de toets niet paste bij de lesstof en dat het proefwerk niet eerst is voorgelegd aan collega’s binnen de vakgroep. Volgens [eiser] is dat onjuist, omdat hij zijn concept weldegelijk eerst heeft rondgestuurd aan zijn collega’s. Bovendien is [eiser] van mening dat de toets weldegelijk bij de lesstof paste en is door de stichting niet deugdelijk onderzocht of dat het geval was. De kantonrechter overweegt het volgende. Ter comparitie heeft de stichting de volgende toelichting gegeven:
De docent die een toets maakt, legt deze voor aan de andere vakdocenten van die jaarlaag. Pas als er onderling consensus is bereikt over de toets, wordt deze naar de drukker gestuurd. Op dat laatste punt is het bij [eiser] misgegaan. Volgens de collega’s paste de toets niet bij de lesstof. Er was dus nog geen consensus over de inhoud en de zwaarte van de toets. [eiser] heeft dat niet verder afgewacht. In dat opzicht is er dus onvoldoende overleg gepleegd met de collega docenten.
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het, gelet op deze toelichting ter comparitie, om een nuanceverschil in de weergave van wat er gebeurd was. Weliswaar heeft [eiser] zijn toets rondgestuurd aan de collega’s, maar hij heeft de toets al naar de drukker gestuurd, nog voor daarover consensus was bereikt. Ook al was (en is) [eiser] ervan overtuigd dat de door hem geconcipieerde toets volledig voldeed aan de lesstof, gaat het er in deze procedure niet om een verder onderzoek op dat punt uit te (laten) voeren. Het gaat er wel om dat er in de situatie van destijds overeenstemming had behoren te zijn binnen de vakgroep over de inhoud van de toets die aan de leerlingen werd voorgelegd. Uit hetgeen ter comparitie en in de verschillende getuigenverklaringen daarover is verklaard, volgt dat die overeenstemming er niet was en dat [eiser] ook wist dat in elk geval één van de andere docenten ernstige bedenkingen had over het niveau van de toets. [eiser] heeft de kritiek echter naast zich neer gelegd en heeft de toets naar de drukker gestuurd. In dat opzicht is de strekking van het artikel niet in strijd met de waarheid. Van verwijtbaar en onrechtmatig handelen van de stichting door de berichtgeving die in de krant terecht is gekomen, is daarom geen sprake.
4.8.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de kantonrechter niet tot het oordeel is gekomen dat er aan de zijde van de stichting sprake is geweest van een toerekenbaar tekortkomen dan wel onrechtmatig handelen jegens [eiser] . Dat betekent dat er geen grond bestaat om tot toewijzing van de vorderingen van [eiser] te komen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om [eiser] nog toe te laten tot een nadere onderbouwing van de hoogte van de door hem gevorderde schadevergoeding. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.9.
Als in het ongelijk gestelde partij dient [eiser] te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting begroot op € 1.922,= voor salaris gemachtigde (2 punten à € 961,= per punt volgens liquidatietarief geldend per 1 januari 2019). Daarnaast is voor nakosten toewijsbaar een bedrag van € 100,=. De wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten en de nakosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting respectievelijk begroot op € 1.922,= en € 100,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten (ex artikel 6:119 BW) vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019. (AP))