4.3De overwegingen van de rechtbank
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezen-verklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
Uitgaande van het voorgaande stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 13 oktober 2017, omstreeks 06.40 uur, vond te Enter in de gemeente Wierden op de provinciale weg N347 een verkeersongeval plaats waarbij een personenauto en een motorfiets waren betrokken. Als gevolg hiervan is de bestuurder van de motorfiets, [slachtoffer] (hierna ook: slachtoffer), overleden.
Verdachte reed als bestuurster van de personenauto over de N347, komende vanuit de richting Rijssen en gaande in de richting Goor. Het slachtoffer reed over de linker rijstrook op de N347, komende vanuit de richting Goor en gaande in de richting Rijssen. Verdachte wilde de oprit naar de A1 richting Hengelo (O) oprijden en reed over de meest linker rijstrook, bestemd voor het linksaf slaande verkeer, gaande richting A1. Op deze kruising/afslag is een driekleurige verkeerslichtinstallatie aanwezig. Deze verkeerslichtinstallatie was op dat moment buiten werking en knipperde gele verlichting. Op enig moment wilde verdachte linksaf de toerit naar de A1 richting Hengelo op rijden, waarbij zij de voor haar van rechts komende motorrijder geen vrije doorgang heeft verleend. Het slachtoffer kwam met de voorzijde van zijn motorfiets in aanrijding met de rechter(voor)zijde van de personenauto van verdachte. Als gevolg daarvan vloog het slachtoffer van zijn motorfiets over de personenauto van verdachte en belandde hij op het wegdek. Het slachtoffer is ter plaatse overleden aan de gevolgen van dit ongeval.
De plaats van het ongeval is gelegen buiten de bebouwde kom in de gemeente Wierden. De N347 is een voorrangsweg. Ter plaatse was een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur (km/h) toegestaan. Ter hoogte van de verkeerslichtinstallatie van de toerit naar de A1 richting Hengelo zijn haaientanden op het wegdek aangebracht. Ten tijde van de aanrijding was het donker. Er was straatverlichting. Zowel de personenauto van verdachte als de motorfiets van het slachtoffer verkeerde in voldoende verkeerstechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel konden leiden tot of van invloed konden zijn op het ontstaan van het ongeval. Het uitzicht door de voorruit en zijruiten van de personenauto van verdachte werd op generlei wijze belemmerd. Het slachtoffer droeg een goedgekeurde helm, waarvan het vizier schoon was. De verlichting van de motorfiets was ten tijde van het ongeval ontstoken.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard dat zij die ochtend onderweg was naar haar werk in Enschede. Ter hoogte van de kruising/afslag naar de toerit van de A1 richting Hengelo zag verdachte dat de verkeerslichten niet werkten en geel licht knipperden. Verdachte is ter plaatse bekend met de verkeerssituatie en was zich er van bewust dat op dat moment sprake was een bijzondere situatie aangezien op dat tijdstip de verkeerslichten normaal gesproken wel in werking zijn. Zij reed met een toegestane snelheid en heeft afgeremd om de bocht naar links naar de toerit van de A1 richting Hengelo te kunnen nemen. Uit de tegenovergestelde richting zag verdachte geen verkeer aan komen rijden. Het zicht werd niet belemmerd of gehinderd. Verdachte heeft vervolgens de bocht naar links genomen en schat de snelheid waarmee zij op dat moment reed op ongeveer 20 á 25 kilometer per uur. Verdachte heeft niet stilgestaan voor de haaientanden.
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) heeft bij de politie verklaard dat hij op 13 oktober 2017 omstreeks 06.40 uur over de N347 schuin achter een personenauto reed (de rechtbank begrijpt: de personenauto die verdachte bestuurde). Bij de oprit naar de A1 zag [getuige] dat de personenauto linksaf wilde slaan richting Enschede. [getuige] zag verder dat er een vrachtauto van de afrit af kwam, uit de richting van Deventer die rechtdoor de kruising over stak en linksaf sloeg richting Rijssen. Toen de vrachtwagen linksaf geslagen was zag [getuige] vanuit Goor een motorrijder aan komen rijden. [getuige] minderde vaart omdat de motorrijder er aan kwam en omdat de driekleurige verkeerslichtinstallatie op de kruising buiten werking was en oranje licht knipperde. [getuige] zag dat de personenauto schuin voor hem geen vaart minderde en linksaf sloeg om de toerit A1 richting Enschede op te gaan. [getuige] heeft de personenauto niet zien remmen. [getuige] zag dat de motorfiets tegen de rechterzijkant van de personenauto aan reed. [getuige] zag dat de motorrijder over het personengedeelte van de personenauto vloog en daarachter op de grond terecht kwam.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in het verkeer medeweggebruikers op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend.
Verdachte heeft de op haar rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden door geen voorrang te verlenen aan een van rechts komende motorrijder die zich op een voorrangsweg bevond. Bij de beoordeling van deze verkeersovertreding neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in ogenschouw.
Op het moment dat verdachte op de kruising/afslag afreed was de verkeerslichtinstallatie buiten werking; het gele licht knipperde. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en aldus ook met het gevaar dat zich bij het oversteken van deze voorrangskruising – waarbij de maximumsnelheid van het kruisende verkeer 70 km per uur bedraagt – kan voordoen. Het niet-werken van de verkeerslichten, waarvan verdachte zich bewust was, bracht mee dat sprake was van een gecompliceerde verkeerssituatie die van verdachte een hogere mate van alertheid vergde. Daarnaast was het op dat moment nog donker. Die alertheid heeft klaarblijkelijk ontbroken bij verdachte, mede gelet op de omstandigheid dat de motorrijder wel is gezien door een getuige, die schuin achter verdachte reed.
Verdachte heeft onvoldoende snelheid geminderd en onvoldoende afgeremd om, mocht dat nodig zijn, in staat te zijn op het laatste moment de auto tot stilstand te brengen voor eventueel naderend verkeer op de kruisende weg. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht.
Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank acht bewezen dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is overleden.