4.3Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het impliciet primair tenlastegelegde: laster
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat aan verdachte impliciet primair is tenlastegelegd, nu op grond van onderhavig dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de door haar geuite beschuldigingen onwaarheden betroffen.
De rechtbank zal verdachte daarom van het impliciet primair tenlastegelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het impliciet subsidiair tenlastegelegde: smaad
Voor bewezenverklaring van smaad in de zin van artikel 261 lid 1 Sr moet sprake zijn van het opzettelijk aanranden van iemands eer of goede naam, door een beschuldiging van een – min of meer – concreet omschreven misdrijf of een zodanig omschreven feit dat strijdig is met de positieve moraal, welk feit geschikt moet zijn om iemands integriteit aan te tasten. De beschuldiging moet zijn gedaan met het oogmerk van belediging en met het kennelijke doel om aan die beschuldiging ruchtbaarheid te geven.
Volgens aangever [slachtoffer] , zijnde de ex-partner van verdachte, heeft verdachte hem tegenover meerdere personen, zijnde meerdere gezinsvoogden, de juf van de basisschool, medewerkers van [instelling] , een vriendin van verdachte en de Raad voor de Kinderbescherming, beschuldigd van seksueel misbruik van hun zoons. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte deze beschuldigingen op de basisschool van de kinderen heeft rond gebazuind.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt onderhavig dossier onvoldoende steun voor de verklaring van aangever voor zover deze verklaring ziet op het door verdachte rondbazuinen van de beschuldiging van seksueel misbruik.
Op basis van het dossier kan slechts worden vastgesteld dat verdachte deze beschuldiging heeft geuit tegenover de bij dit gezin betrokken gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Overijssel, de leerkracht van een van de kinderen en de directeur van de basisschool waar de kinderen van verdachte en [slachtoffer] onderwijs genieten.
Bij de beoordeling of er sprake is van smaad moet worden gekeken naar het doel waarmee de beschuldiging is geuit. Vereist is de aanwezigheid van het doel om ruchtbaarheid te
geven aan het schenden van de eer en/of goede naam van [slachtoffer] . Onder ruchtbaarheid geven als bedoeld in artikel 261 Sr moet volgens de Hoge Raad worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met een zodanig publiek wordt een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
De rechtbank is van oordeel dat van een gezinsvoogd, die een geheimhoudingsplicht heeft en van medewerkers dan wel een directeur van een basisschool, vanuit hun functies mag worden verwacht dat zij vertrouwelijk omgaan met persoonlijke informatie en deze niet naar buiten brengen.
Uit het dossier blijkt overigens niet dat de door verdachte geuite beschuldigingen van misbruik bij andere personen dan bij de hiervoor genoemde gezinsvoogd, leerkracht en directeur van de basisschool terecht zijn gekomen. Deze specifieke personen vormen naar het oordeel van de rechtbank niet een bredere kring van willekeurige derden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte haar beschuldigingen heeft geuit tegenover de gezinsvoogd, leerkracht en basisschooldirecteur onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van het kennelijke doel om aan die feiten ruchtbaarheid te geven.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook niet is bewezen wat aan verdachte impliciet subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar hiervan eveneens zal vrijspreken.