4.3Het oordeel van de rechtbank
Overweging in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18
Verdachte heeft ter terechtzitting de ten laste gelegde diefstal en het geweld tegen de beveiliger van de [winkel] (genaamd [slachtoffer 1] ) bekend. Het dossier bevat daarnaast voldoende steunbewijs om deze feiten vast te stellen. Diefstal kan worden bewezenverklaard. De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld. Verdachte heeft verklaard dat hij het geweld heeft toegepast omdat hij vond dat hij onheus bejegend werd door de beveiliger. Gelet op de psychische toestand van verdachte ten tijde van het feit, valt niet uit te sluiten dat de geweldshandelingen voortkwamen uit zijn waanstoornis. Daarbij acht de rechtbank met name redengevend dat verdachte, die door de beveiliger werd aangepakt nadat hij hem op diefstal had betrapt, deze seksuele bedoelingen toedichtte, hetgeen lijkt te zijn gebaseerd op irreëel waandenken van de verdachte. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat verdachte het door hem aangewende geweld heeft gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken of de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor zover hem diefstal met geweld ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde mishandeling is door de raadsvrouw de vraag aan de orde gesteld of kan worden bewezen dat verdachte opzet had, gelet op zijn psychische toestand. Volgens vaste jurisprudentie staat de aanwezigheid van een psychische stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij een verdachte ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedraging ontbreekt. Hoewel verdachte volgens de hierna te bespreken deskundigenrapporten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat een zo verregaande conclusie ten aanzien van de mishandeling niet kan worden getrokken. De rechtbank acht, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de beveiliger opzettelijk meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen en heeft getrapt.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal en de cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , mede namens [winkel] te
Deventer, p.11-13;
2. Een proces-verbaal van bevindingen, p.22;
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 mei 2019, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.
Overweging in de dagvaarding met parketnummer 08/760198-18
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 31 oktober 2018 tussen 2:31 uur en 2:38 uur brand is ontstaan bij [adres 1] te Deventer, ten gevolge waarvan meerdere personen in levensgevaar zijn komen te verkeren en omvangrijke schade is veroorzaakt. Op grond van onderzoek naar het ontstaan van deze brand kan een technische oorzaak worden uitgesloten. Ook is naar aanleiding van een getuigenverklaring onderzocht of vuurwerk een mogelijke oorzaak kan zijn geweest. Hoewel dit niet geheel kan worden uitgesloten, zijn daarvoor onvoldoende aanwijzingen gevonden. Het is dan ook aannemelijk dat de brand door een persoon of door meerdere personen is gesticht.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte op 30 oktober 2018 is aangehouden door de politie en dat hij vervolgens op het politiebureau in Apeldoorn is vastgehouden en diezelfde dag om 22:15 uur is heengezonden. Als gevolg daarvan was hij te laat om zich aan te melden voor de nachtopvang in Deventer, waar hij in die tijd doorgaans 's nachts verbleef. Verdachte bevond zich zodoende in de nacht van 31 oktober 2018 op straat in het centrum van Deventer. Hij is door verbalisanten herkend op camerabeelden van 31 oktober 2018 om 2:28 uur. Te zien is dat verdachte op dat tijdstip in de richting van [adres 1] loopt. Verdachte heeft ook zelf ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 31 oktober 2018 in de buurt van [adres 1] is geweest.
De rechtbank constateert dat het dossier geen verklaringen bevat van getuigen die hebben gezien dat de brand werd gesticht en dat er evenmin technisch bewijs voorhanden is op grond waarvan verdachte als dader zou kunnen worden aangemerkt.
De meest directe aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting vormen de verklaringen van getuige [getuige 1] , die op 13 november 2018 en 9 mei 2019 bij de politie en op 21 mei 2019 ter terechtzitting is gehoord. Kort samengevat komen die verklaringen erop neer dat [getuige 1] in de ochtend van 31 oktober 2018, een aantal uren na het ontstaan van de brand, met verdachte heeft gesproken en dat verdachte toen uitlatingen heeft gedaan waaruit [getuige 1] betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting heeft afgeleid. De rechtbank constateert echter dat de verklaring die [getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd op voor de beoordeling van de tenlastelegging wezenlijke punten tegenstrijdigheden bevat ten opzichte van zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Getuige weet niet meer of hij degene is die tegen verdachte is begonnen over verdachtes mogelijke betrokkenheid bij de brand of dat verdachte hierover het gesprek met getuige aanging. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij tijdens dat gesprek geen brandlucht rook bij verdachte. Ter terechtzitting verklaarde getuige dat verdachte wel naar brand rook. Verder heeft [getuige 1] , waar hij in eerste instantie daarover zweeg, verklaard dat verdachte geen schoenen zou hebben gedragen omdat deze door de brand kapot gegaan zouden zijn. Ter terechtzitting weet hij niet meer of verdachte op blote voeten of op sokken was. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij één paar schoenen heeft dat hij nu nog steeds draagt en dat dit het paar is dat ook op de camerabeelden waarop verdachte staat te zien is, hetgeen qua kleur en uitvoering van de schoenen lijkt te kloppen. Daarnaast heeft het er de schijn van dat de getuige voor een belangrijk deel zelf invulling heeft gegeven aan en conclusies heeft getrokken uit de inhoud van het gesprek dat hij met verdachte heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] zodanig worden getwijfeld dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Daarnaast is er de verklaring van getuige [getuige 2] met betrekking tot het zien van een persoon in [adres 1] kort voor het tijdstip van de brand. In het door de getuige gegeven signalement zou verdachte mogelijk te passen zijn – maar de aanduiding van de kleding, met name de jas, matcht niet met de kleding die verdachte die avond droeg. Getuige beschrijft een blauwe, half lange gewatteerde jas over de heupen, terwijl verdachte een groen vest droeg boven de heupen. Tot slot blijkt uit het onderzoek niet van een (foto)confrontatie van de getuige met de verdachte. Een en ander maakt dat ook met deze getuigenverklaring met behoedzaamheid moet worden omgegaan. Nu verdere directe aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte ontbreken, komt de rechtbank tot de slotsom dat op grond van het dossier niet meer kan worden vastgesteld dan dat er op 31 oktober 2018 tussen 2:31 uur en 2:38 uur brand is gesticht bij [adres 1] in Deventer en dat verdachte omstreeks dat tijdstip daar in de buurt is geweest. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer voldoende voor de vaststelling dat (het niet anders kan zijn dan dat) verdachte de brand heeft gesticht. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat op grond van de stukken in het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat - naast verdachte en een van de getuigen - nog een andere persoon of andere personen ter plaatse aanwezig zijn geweest ten tijde van het ontstaan van de brand.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht en zal hem daarvan vrijspreken.