ECLI:NL:RBOVE:2019:1908

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
08/215403-18 en 08/760198-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting, veroordeling voor diefstal en mishandeling met maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd verdacht van brandstichting, diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank sprak de man vrij van de beschuldiging van brandstichting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de brand had gesticht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als dader aan te merken, ondanks zijn aanwezigheid in de buurt van de brand op het tijdstip van het ontstaan ervan. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar genoeg waren om tot een veroordeling te komen.

Wat betreft de diefstal en de mishandeling, erkende de verdachte de diefstal van oordopjes en hoofdtelefoons uit een winkel en de mishandeling van een beveiliger. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gezien zijn ernstige psychische problemen, waaronder schizofrenie. Hierdoor kon hem geen verwijt worden gemaakt voor zijn daden. De rechtbank legde de maatregel op tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om de verdachte te beschermen en hem de nodige behandeling te bieden.

De rechtbank benadrukte de noodzaak van een langdurige behandeling, gezien het recidivegevaar en de ernst van de psychische aandoeningen van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de brandstichting, die de basis vormde voor hun claims.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/215403-18 en 08/760198-18 (P)
Datum vonnis: 4 juni 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende te Vught, afdeling PPC.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Rasing en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 oktober 2018 een diefstal met geweld, dan wel een diefstal en een (afzonderlijke) mishandeling heeft gepleegd in de [winkel] en dat hij in de nacht van 31 oktober 2018 brand heeft gesticht, waarbij levensgevaar voor anderen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte,
in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18, na wijziging van de tenlastelegging van 21 mei 2019, dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Deventer twee stel oordopjes (House of Marley uplift 2.0) en/of drie, althans een of meer stel hoofdtelefoons (House of Marley Smile Jamai), althans geluidsapparatuur in elk geval enig(e) (winkel)goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (beveiliger bij de [winkel] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen
en/of
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Deventer, een persoon (genaamd [slachtoffer 1] ) heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen;
in de dagvaarding met parketnummer 08-760198-18, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 21 mei 2019, dat:
hij op een of meerdere tijdstippen of omstreeks 31 oktober 2018, te Deventer, in ieder geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere kranten en/of papieren, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (in) het pand gelegen aan [adres 1] ) en/of het pand gelegen aan [adres 2] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde panden en de zich daarin bevindende goederen en/of inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] , in elk geval levensgevaar voor een of meer anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte een diefstal en een (afzonderlijke) mishandeling van een beveiliger van de [winkel] heeft gepleegd, en dat hij brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting de ten laste gelegde diefstal en het geweld tegen de beveiliger van de [winkel] bekend. De raadsvrouw heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte het geweld heeft uitgeoefend met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, zodat verdachte van diefstal met geweld moet worden vrijgesproken.
Ook met betrekking tot cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het opzet niet kan worden bewezen, omdat verdachte ten tijde van het feit geen inzicht had in zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte ten aanzien van dit feit ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De raadsvrouw heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden verklaard. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of verdachte dit feit kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Overweging in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18
Verdachte heeft ter terechtzitting de ten laste gelegde diefstal en het geweld tegen de beveiliger van de [winkel] (genaamd [slachtoffer 1] ) bekend. Het dossier bevat daarnaast voldoende steunbewijs om deze feiten vast te stellen. Diefstal kan worden bewezenverklaard. De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld. Verdachte heeft verklaard dat hij het geweld heeft toegepast omdat hij vond dat hij onheus bejegend werd door de beveiliger. Gelet op de psychische toestand van verdachte ten tijde van het feit, valt niet uit te sluiten dat de geweldshandelingen voortkwamen uit zijn waanstoornis. Daarbij acht de rechtbank met name redengevend dat verdachte, die door de beveiliger werd aangepakt nadat hij hem op diefstal had betrapt, deze seksuele bedoelingen toedichtte, hetgeen lijkt te zijn gebaseerd op irreëel waandenken van de verdachte. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat verdachte het door hem aangewende geweld heeft gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken of de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor zover hem diefstal met geweld ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde mishandeling is door de raadsvrouw de vraag aan de orde gesteld of kan worden bewezen dat verdachte opzet had, gelet op zijn psychische toestand. Volgens vaste jurisprudentie staat de aanwezigheid van een psychische stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij een verdachte ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedraging ontbreekt. Hoewel verdachte volgens de hierna te bespreken deskundigenrapporten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat een zo verregaande conclusie ten aanzien van de mishandeling niet kan worden getrokken. De rechtbank acht, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de beveiliger opzettelijk meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen en heeft getrapt.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal en de cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , mede namens [winkel] te
Deventer, p.11-13;
2. Een proces-verbaal van bevindingen, p.22;
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 mei 2019, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.
Overweging in de dagvaarding met parketnummer 08/760198-18
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 31 oktober 2018 tussen 2:31 uur en 2:38 uur brand is ontstaan bij [adres 1] te Deventer, ten gevolge waarvan meerdere personen in levensgevaar zijn komen te verkeren en omvangrijke schade is veroorzaakt. Op grond van onderzoek naar het ontstaan van deze brand kan een technische oorzaak worden uitgesloten. Ook is naar aanleiding van een getuigenverklaring onderzocht of vuurwerk een mogelijke oorzaak kan zijn geweest. Hoewel dit niet geheel kan worden uitgesloten, zijn daarvoor onvoldoende aanwijzingen gevonden. Het is dan ook aannemelijk dat de brand door een persoon of door meerdere personen is gesticht.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte op 30 oktober 2018 is aangehouden door de politie en dat hij vervolgens op het politiebureau in Apeldoorn is vastgehouden en diezelfde dag om 22:15 uur is heengezonden. Als gevolg daarvan was hij te laat om zich aan te melden voor de nachtopvang in Deventer, waar hij in die tijd doorgaans 's nachts verbleef. Verdachte bevond zich zodoende in de nacht van 31 oktober 2018 op straat in het centrum van Deventer. Hij is door verbalisanten herkend op camerabeelden van 31 oktober 2018 om 2:28 uur. Te zien is dat verdachte op dat tijdstip in de richting van [adres 1] loopt. Verdachte heeft ook zelf ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 31 oktober 2018 in de buurt van [adres 1] is geweest.
De rechtbank constateert dat het dossier geen verklaringen bevat van getuigen die hebben gezien dat de brand werd gesticht en dat er evenmin technisch bewijs voorhanden is op grond waarvan verdachte als dader zou kunnen worden aangemerkt.
De meest directe aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting vormen de verklaringen van getuige [getuige 1] , die op 13 november 2018 en 9 mei 2019 bij de politie en op 21 mei 2019 ter terechtzitting is gehoord. Kort samengevat komen die verklaringen erop neer dat [getuige 1] in de ochtend van 31 oktober 2018, een aantal uren na het ontstaan van de brand, met verdachte heeft gesproken en dat verdachte toen uitlatingen heeft gedaan waaruit [getuige 1] betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting heeft afgeleid. De rechtbank constateert echter dat de verklaring die [getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd op voor de beoordeling van de tenlastelegging wezenlijke punten tegenstrijdigheden bevat ten opzichte van zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Getuige weet niet meer of hij degene is die tegen verdachte is begonnen over verdachtes mogelijke betrokkenheid bij de brand of dat verdachte hierover het gesprek met getuige aanging. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij tijdens dat gesprek geen brandlucht rook bij verdachte. Ter terechtzitting verklaarde getuige dat verdachte wel naar brand rook. Verder heeft [getuige 1] , waar hij in eerste instantie daarover zweeg, verklaard dat verdachte geen schoenen zou hebben gedragen omdat deze door de brand kapot gegaan zouden zijn. Ter terechtzitting weet hij niet meer of verdachte op blote voeten of op sokken was. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij één paar schoenen heeft dat hij nu nog steeds draagt en dat dit het paar is dat ook op de camerabeelden waarop verdachte staat te zien is, hetgeen qua kleur en uitvoering van de schoenen lijkt te kloppen. Daarnaast heeft het er de schijn van dat de getuige voor een belangrijk deel zelf invulling heeft gegeven aan en conclusies heeft getrokken uit de inhoud van het gesprek dat hij met verdachte heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] zodanig worden getwijfeld dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Daarnaast is er de verklaring van getuige [getuige 2] met betrekking tot het zien van een persoon in [adres 1] kort voor het tijdstip van de brand. In het door de getuige gegeven signalement zou verdachte mogelijk te passen zijn – maar de aanduiding van de kleding, met name de jas, matcht niet met de kleding die verdachte die avond droeg. Getuige beschrijft een blauwe, half lange gewatteerde jas over de heupen, terwijl verdachte een groen vest droeg boven de heupen. Tot slot blijkt uit het onderzoek niet van een (foto)confrontatie van de getuige met de verdachte. Een en ander maakt dat ook met deze getuigenverklaring met behoedzaamheid moet worden omgegaan. Nu verdere directe aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte ontbreken, komt de rechtbank tot de slotsom dat op grond van het dossier niet meer kan worden vastgesteld dan dat er op 31 oktober 2018 tussen 2:31 uur en 2:38 uur brand is gesticht bij [adres 1] in Deventer en dat verdachte omstreeks dat tijdstip daar in de buurt is geweest. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer voldoende voor de vaststelling dat (het niet anders kan zijn dan dat) verdachte de brand heeft gesticht. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat op grond van de stukken in het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat - naast verdachte en een van de getuigen - nog een andere persoon of andere personen ter plaatse aanwezig zijn geweest ten tijde van het ontstaan van de brand.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht en zal hem daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18 dat:
hij op 30 oktober 2018 te Deventer twee stel oordopjes (House of Marley uplift 2.0) en drie, stel hoofdtelefoons (House of Marley Smile Jamai), die aan een ander toebehoorden, te weten aan [winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en
hij op 30 oktober 2018 te Deventer, een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te stompen en door die [slachtoffer 1] eenmaal tegen het hoofd te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder voornoemd parketnummer meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18:
de misdrijven: diefstal en mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft medewerking verleend aan uitgebreid onderzoek naar zijn persoon. Dat heeft geresulteerd in een rapportage van het NIFP van 14 mei 2019. GZ-psycholoog
W. Gaertner en psychiater M.D. van Ekeren komen daarin tot vrijwel dezelfde diagnostiek en tot grotendeels gelijkluidende adviezen omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidivegevaar.
Uit het rapport komt, samengevat, naar voren dat verdachte een nu 23-jarige man is van gemiddeld tot bovengemiddeld intelligent niveau, die vanaf 2-jarige leeftijd binnen de hulpverlening bekend is. Er deden zich vanaf die leeftijd al gedragsproblemen voor en op
3-jarige leeftijd is betrokkene voor het eerst gediagnosticeerd met een stoornis binnen het autisme spectrum.
Op 7-jarige leeftijd is betrokkene voor het eerst binnen de hulpverlening opgenomen geweest en op 13-jarige leeftijd is hij uit huis geplaatst. Opnames binnen diverse instellingen volgden, waarbij telkens sprake was van gedragsproblemen, die zich uitten in verbale en/of fysieke agressie. In zijn puberteit nam verdachtes cannabisgebruik een aanvang en vanaf zijn zestiende jaar kwam hij geregeld in contact met politie en justitie wegens geweldsdelicten. In juni 2014 is hij met een voorwaardelijke PIJ opgenomen in Eindhoven, waarna hij een jaar later is doorgestroomd naar een begeleide woonvorm. Vanaf dat moment nam de cannabisverslaving toe, waren er geregeld conflicten binnen de beschermde woonvorm en hebben zich - in retrospectief gezien - de eerste bij schizofrenie passende psychotische symptomen voorgedaan. Verdachte werd wegens verwardheid in respectievelijk de zomer van 2017, december 2017 en april 2018 met een IBS opgenomen. Vanaf februari 2018 verliet betrokkene de beschermde woonvorm en heeft hij hoofdzakelijk op straat gezworven en in de nachtopvang geslapen.
In het huidig onderzoek komt betrokkene naar voren als een man bij wie sprake is van ernstige, reeds langdurig bestaande psychotische ontregeling, die op dit moment nog nauwelijks op de antipsychotische dwangmedicatie reageert. Hoewel bij eerder onderzoek de diagnose ADHD en autismespectrumstoornis zijn gesteld, overheerst nu de schizofrenie. Er is onder meer sprake van verschillende soorten hallucinaties, van wanen over het hebben van telepathische gaven en van zogenoemde beïnvloedings- en betrekkingsideeën. Onderliggend is sprake van somberheid en suïcidaliteit, maar vooral van angst, hetgeen zich vaak uit in (forse) agitatie met agressie-incidenten.
In de maanden voorafgaande aan de ten laste gelegde feiten is de realiteitstoetsing van verdachte op grond van bovenstaande pathologie dusdanig ernstig verstoord geraakt, dat het functioneren op alle levensgebieden volledig bepaald is geraakt door zijn psychotische stoornis en is betrokkene geleidelijk aan meer en meer buiten de werkelijkheid geraakt. Geleidelijk aan zijn er op basis van de ernstige psychotische stoornis forse oordeels- en kritiekstoornissen ontstaan, waarbij hij al langere tijd - waarschijnlijk al vanaf de zomer van 2017 - floride psychotisch is. Dat is ook nu, ondanks de hoge dosering antipsychotica, nog steeds het geval, en het zal dus ten tijde van het ten laste gelegde zeker niet minder, maar waarschijnlijk juist ernstiger zijn geweest.
Wat betreft de diefstal met geweld van de oordoppen speelt hier bij aanvang van het ten laste gelegde weliswaar een meer instrumentele inzet - zo lijkt betrokkene te kiezen voor kleine gemakkelijk te stelen voorwerpen, waarvan hij meent dat deze gemakkelijk te verkopen zijn en neemt hij toch bijvoorbeeld aluminiumfolie mee in de rugtas - maar kleurt verdachte de bejegening van de beveiliger - van wie hij meent dat deze seksuele bedoelingen heeft - al snel psychotisch in, waardoor ook hier bij het gebruik van het geweld de psychotische stoornis met forse oordeels - en kritiekstoornissen volledig doorwerkt. Beide gedragsdeskundigen adviseren daarom wat betreft de ten laste gelegde feiten verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de adviezen van de gedragsdeskundigen in zoverre over en oordeelt daarom dat verdachte niet strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd dient te krijgen en subsidiair, indien de rechtbank van brandstichting zou vrijspreken, dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis moet worden geplaatst.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd. Over een eventuele maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verdachte naar voren gebracht dat hij een opname van een jaar, in verhouding tot de ernst van de feiten, niet passend zou vinden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van brandstichting en veroordeelt hem voor diefstal en voor mishandeling, bestaande uit het slaan en schoppen tegen het hoofd van een beveiliger in de [winkel] . Van deze strafbare feiten kan verdachte echter geen verwijt worden gemaakt, gelet op de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zoals die hiervoor is beschreven die maken dat hij ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor die feiten. Voor het opleggen van een straf is daarom geen plaats.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2019 als minderjarige veroordeeld voor mishandelingen in 2012 en heeft in 2014 een
PIJ-maatregel opgelegd gekregen voor een poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld.
Op basis van het hiervoor reeds aangehaalde persoonlijkheidsonderzoek en de geschiedenis van betrokkene, zijn de gedragsdeskundigen van oordeel dat sprake is van ernstige pathologie en een zorgwekkende situatie. Kenmerkend voor verdachtes schizofrenie zijn aspecten als de falende realiteitstoetsing, het ontbrekende ziektebesef, de forse oordeels- en kritiekstoornissen, die zich volstrekt ontoegankelijk tonen voor correctie van buitenaf en die tot op heden onvoldoende reageren op anti-psychotische medicatie. Ook binnen de gestructureerde setting van een PPC waarbij medicamenteuze behandeling gegarandeerd wordt met dwangmedicatie, wordt nog altijd een zorgelijk toestandsbeeld gezien. Betrokkene heeft nog altijd nauwelijks tot geen controle over zijn eigen handelen, hij kan de gevolgen van zijn handelen niet overzien en wordt nog altijd gestuurd door psychotische symptomen. De deskundigen spreken dan ook van een hoog recidiverisico, zeker wanneer verdachte uit zorg zou geraken.
De rechtbank deelt deze inschatting met betrekking tot het recidivegevaar gelet op de inhoud van de rapporten. Gezien het beeld van de verdachte zoals dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, een sombere adolescent met soms onnavolgbare ideeën over zichzelf, de wereld om zich heen en zijn toekomstperspectief, worden de conclusies van de deskundigen daarmee bevestigd. Gelet daarop, en op de strafrechtelijke geschiedenis van verdachte, de thans bewezenverklaarde diefstal en mishandeling, de ondanks medicatie nog altijd voortdurende psychotische toestand van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar voor anderen vormt wanneer hij niet behandeld wordt. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat verdachte behandeling opgelegd krijgt en dat hij tegen zichzelf en de samenleving tegen verdachte wordt beschermd.
De gedragsdeskundigen hebben in hun rapport geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Zij achten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ontoereikend, omdat dit de behandelaars slechts een jaar de tijd biedt om betrokkene adequaat ingesteld te krijgen op medicatie en resocialisatie vorm te geven. Bij een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient de behandeling vervolgd te worden met een maatregel binnen de wet BOPZ, waarop er een risico bestaat dat betrokkene te snel uit het kader van de gedwongen behandeling kan komen en de kans op terugval groot is. Een garantie op een langere behandeltermijn is noodzakelijk en vergroot de kans op succesvolle behandeling en een succesvol traject van resocialisatie, aldus de deskundigen. Gezien de al vele jaren bij verdachte bestaande verhoogde kans op impulsdoorbraken en fysieke agressie wordt ook een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht.
De rechtbank kan zich in het licht van de chronisch psychiatrische aandoening van verdachte met in het algemeen een langdurig en moeizaam behandelverloop, en de als hoog ingeschatte kans op recidive verenigen met de zorgen die uit het advies van de gedragsdeskundigen prangend naar voren komen. De rechtbank heeft evenwel ook de proportionaliteit van een op te leggen sanctie ten opzichte van de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in haar afweging te betrekken. Verdachte heeft een winkeldiefstal gepleegd en heeft daarna een beveiliger van de [winkel] mishandeld. Hoewel verdachte daarmee de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, is de rechtbank van oordeel dat deze feiten - ook in onderling verband bezien - niet het opleggen van de meest verstrekkende maatregel van ter beschikkingstelling met een bevel tot verpleging rechtvaardigen. De rechtbank acht daarom - als enige resterende alternatief - plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar de meest passende maatregel en zal deze dan ook opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]hebben zich, ieder afzonderlijk, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen die zij hebben geleden ten gevolge van de brand in [adres 1] te Deventer, in de nacht van 31 oktober 2018.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, uitgaande van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichting, op het standpunt gesteld dat de vorderingen toewijsbaar zijn.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, in lijn met de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde brandstichting, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen hebben telkens betrekking op de onder parketnummer 08/760198-18 ten laste gelegde brandstichting. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 37 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het in de dagvaarding met parketnummer
08/760198-18 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer
08-215403-18 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
in de dagvaarding met parketnummer 08-215403-18:
de misdrijven: diefstal en mishandeling.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en
mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
Buiten staat
Mr. Leentjes en mr. Schimmel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2018490456. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.