ECLI:NL:RBOVE:2019:185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
Awb 18/2386 en 19/15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwstop en preventieve last onder dwangsom voor revalidatiecentrum in Deventer

Op 23 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Klimmendaal en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een omgevingsvergunning voor een revalidatiecentrum. Verzoekster, Stichting Klimmendaal, had een aanvraag ingediend voor het in gebruik nemen van twee verdiepingen van een kantoorpand te Deventer, maar deze aanvraag was door verweerder geweigerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Verweerder had ook een bouwstop opgelegd en een preventieve last onder dwangsom ingesteld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond en dat de opgelegde maatregelen onevenredig zijn in verhouding tot de belangen van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de meeste werkzaamheden al waren afgerond en dat er geen concreet gevaar voor overtreding was. Daarom heeft de voorzieningenrechter de besluiten van verweerder geschorst en verweerder opgedragen de door verzoekster betaalde griffierechten en proceskosten te vergoeden. De uitspraak biedt ruimte voor verdere gesprekken tussen partijen over een mogelijke tijdelijke vergunning voor het gebruik van het pand.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de huisvesting van zorginstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/2386 en 19/15
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
Stichting Klimmendaal, te Arnhem, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,
gemachtigden: A.M.M. Hutten-Bekemeier en M.G.M. Wolbrink-Meijerink.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (besluit I) heeft verweerder de door verzoekster ingediende aanvraag vooraangevraagde omgevingsvergunning (regulier) voor het in gebruik nemen van twee verdiepingen (vierde en vijfde verdieping) van een kantoorpand ten behoeve van een revalidatiecentrum op het perceel Hunneperkade 80 (verder: het pand) te Deventer, geweigerd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het plan niet voldoet aan de regels van het geldende bestemmingsplan en verweerder niet is bereid medewerking te verlenen aan een afwijking daarvan. Namens verzoekster is tegen dit besluit op 19 januari 2019 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 19 december 2018 (besluit II) heeft verweerder verzoekster gelast om per direct alle werkzaamheden die betrekking hebben op de vierde en vijfde verdieping van het pand te staken en gestaakt te houden. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 18/2386.
Bij besluit van dezelfde datum (besluit III) heeft verweerder aan verzoekster een preventieve last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding per dag of een gedeelte daarvan met een maximum van € 100.000,-. Verzoekster heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 19/15.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 januari 2019 heeft de gemachtigde van verzoekster nog een aantal nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Verzoeker is verschenen bij haar gemachtigde en mr. E.J. Rutters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft tegen besluit II aangevoerd aan dat geen omgevingsvergunning nodig is aangezien het verbouwingswerkzaamheden betreft die inpandig worden uitgevoerd en vallen onder de uitzondering van artikel 3 lid 8 van bijlage II van het Besluit omgevings-recht en in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan. Verzoekster heeft daarom voor deze bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning aangevraagd. Verzoekster heeft wel een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekster was namelijk voornemens het pand per 7 januari 2019 in gebruik te nemen als revalidatiecentrum. Deze vergunning is geweigerd bij besluit van 18 december 2018 maar dit regardeert de verbouwing niet. De verbouwing zoals deze is uitgevoerd, komt namelijk neer op het verbouwen van een “open” kantoorruimte naar gesloten kamers/werkruimten. Verzoekster is voornemens om het pand voorlopig in gebruik te (laten) nemen als kantoorpand. Verder acht verzoekster het bestreden besluit onevenredig in verhouding met het daarmee te dienen belang.
Verzoekster heeft tegen besluit III aangevoerd dat dit besluit onrechtmatig is en onevenredig in verhouding met het daarmee te dienen belang. Gelet op het gebrek aan beschikbare locaties die planologisch zonder meer waren toegestaan, heeft verzoekster in overleg met de gemeente een aanvraag gedaan voor de Hunneperkade 80, omdat die locatie veruit het meest kansrijk was voor het verlenen van planologische toestemming. De gemeente was ervan op de hoogte dat verzoekster vooruitlopend op de beslissing over de vergunning is begonnen (vergunningsvrije) werkzaamheden uit te voeren om het pand geschikt te maken voor haar revalidatiecentrum. Immers, het betreft een kantoorbestemming die in ruimtelijk opzicht nauwelijks in relevante mate verschilt van het door verzoekster in stand gehouden revalidatiecentrum. Er is geen sprake van een klaarblijkelijk dreigend gevaar voor overtreding, zodat een preventieve herstelsanctie niet kan worden opgelegd. Er is concreet zicht op legalisatie. Verweerder kan in bezwaar niet anders dan alsnog een vergunning verlenen gelet op de betrokken belangen. Verweerder heeft het verhuizen naar de Hunneperkade 80 van (kantoor)inventaris ten onrechte als strijdig gebruik aangemerkt. Er is sprake van een ontoelaatbare cumulatie van herstelsancties. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat tegen verzoekster handhavend wordt opgetreden terwijl in het plangebied diverse andere (semi-)zorgaanbieders zijn gevestigd zijn waartegen niet wordt opgetreden. Het belang dat met handhaving wordt gediend staat niet in redelijke verhouding tot de schade en hinder die verzoekster en haar patiënten daardoor zullen ondervinden. Tenslotte is er niet gehoord voordat het besluit is genomen, terwijl daarvoor wel de gelegenheid had moeten worden geboden.
Verweerder heeft aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor de realisatie van een revalidatiecentrum ten behoeve waarvan de interne verbouwing van de vierde en vijfde verdieping van het pand plaatsvindt, bij besluit van 18 december 2012 is geweigerd en dat legalisatie van deze interne verbouwing niet mogelijk is. Verder is het revalidatiecentrum gepland op een geluidgezoneerd bedrijventerrein, op gronden met de bestemming kantoor. Binnen deze bestemming past geen revalidatiecentrum. Er is naast de bouwstop ook een preventieve last onder dwangsom opgelegd, omdat er klaarblijkelijk een gevaar voor overtreding dreigde.
3. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningen-rechter van oordeel dat verzoekster het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen voldoende heeft aangetoond.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd meegedeeld dat op het moment van de bouwstop de meeste werkzaamheden al waren afgerond en dat op de vierde en vijfde verdieping van het pand alleen nog schilderwerkzaamheden hoefden te worden uitgevoerd en vloerbedekking hoefde te worden gelegd. Deze werkzaamheden zouden in totaal nog een tot twee dagen in beslag nemen, aldus de gemachtigde van verzoekster.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op 19 december 2018 is geconstateerd dat de aannemer bezig was met de interne verbouwing van het pand, waarbij wanden en plafonds werden geplaatst en dat er een installateur bezig was met het aanbrengen van installaties (o.a. een BMI, luchtbehandeling en vluchtwegaanduidingen.
De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanleiding gevonden om aan de mededelingen van de gemachtigde van verzoekster te twijfelenen is daarom voorshands van oordeel dat een bouwstop onnodig is opgelegd en geen effect meer zou sorteren nu de meeste werkzaam-heden al waren afgerond. Aangezien verweerder naar het oordeel van de voorzieningen-rechter het namens verzoekster tegen de bouwstop opgelegde bezwaarschrift gegrond zal verklaren, schorst de voorzieningenrechter besluit II.
5. Vast staat dat verweerder bij besluit I de gevraagde omgevingsvergunning voor het in gebruik nemen van het pand heeft geweigerd. Verzoekster heeft tegen dit besluit weliswaar bezwaar gemaakt maar zij heeft geen verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter vooralsnog dient uit te gaan van de juistheid van besluit I. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat verzoekster klaarblijkelijk van plan was het pand per 24 december 2018 als revalidatiecentrum in gebruik te nemen, terwijl zij niet beschikte over een omgevingsvergunning. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurs-orgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. Ter zitting is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat verzoekster te maken heeft met een acuut huisvestingsprobleem nu zij per 1 januari 2019 niet meer kan beschikken over de praktijkruimte in het Deventer Ziekenhuis en verzoekster een verlenging op grond van de opgelegde voorwaarden, zoals genoemd onder 1.9 van het door verzoekster ingediende bezwaarschrift, terecht heeft kunnen afwijzen.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat bij beide partijen de voorkeur bestaat dat verzoekster zich vestigt op het terrein van de GGZ instelling Dimence aan de Brinkgreverweg in Deventer. Op korte termijn is dit echter geen haalbare mogelijkheid omdat er nog geen geschikte locatie op het “Dimenceterrein” voorhanden is.
8. Verweerder blijft van mening dat een de vestiging van een revalidatiecentrum op een geluidgezoneerd bedrijventerrein op een plek met de enkelbestemming “kantoor” niet past. Verweerder acht vestiging van een revalidatiecentrum op een industrieterrein dat specifiek is aangewezen voor de grote lawaaimakers niet wenselijk.
9. De gemachtigde van verzoekster heeft aangevoerd dat zij na overleg met de account-manager van de gemeente Deventer heeft besloten een aanvraag in te dienen voor de Hunneperkade 80, omdat deze locatie het meest kansrijk was voor het verlenen van planologische toestemming. De voorzieningenrechter heeft geen reden gevonden hieraan te twijfelen en deelt het oordeel van verzoekster dat het hier een kantoorbestemming betrof die in ruimtelijk opzicht nauwelijks verschilt van het door verzoekster in stand gehouden revalidatiecentrum.
10. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in de regio Deventer de enige instelling is die in een breed spectrum aan specialistische revalidatiezorg kan leveren. Gelet op het aantal wekelijkse patiëntbewegingen dienen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter de belangen van verzoekster en haar patiënten op dit punt zwaarder dienen te wegen dan het belang van verweerder dat vestiging van een revalidatiecentrum op een geluid-gezondeerd bedrijventerrein niet wenselijk is. Mede gelet op het feit dat het een tijdelijke huisvesting betreft en op het bedrijventerrein reeds een fysiotherapiepraktijk, een school en een dyslexie- en dyscalculiepraktijk zijn gevestigd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook besluit III dient te worden geschorst.
11, De voorzieningenrechter wijst erop dat schorsing van de besluiten II en III niet betekent dat verzoekster het pand zonder meer mag gebruiken nu, zoals gezegd, eerder een omgevingsvergunning is geweigerd. De schorsing van beide besluiten geeft partijen de gelegenheid met elkaar in gesprek te gaan en na te gaan of aan verzoekster wellicht een tijdelijke vergunning kan worden verleend, zoals zij al eerder heeft verzocht.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster de door haar betaalde griffierechten vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (2 punten voor de ingediende verzoekschriften, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe;
-schorst de bestreden besluiten II en III tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 683,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.