4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De besloten vennootschap [verdacht bedrijf] B.V. werd op 23 juni 2014 opgericht. Enig en zelfstandig bevoegd bestuurder sinds die datum is medeverdachte [verdachte] .
De activiteiten van de onderneming bestaan uit ‘het vervaardigen van tabaksproducten, groothandel in tabaksproducten en rokersbenodigdheden’.
Uit een controlerapport van de Belastingdienst/FIOD van 25 juli 2018 blijkt dat [verdacht bedrijf] B.V. voor 25% in handen is van [verdachte] . De overige 75% is in handen van medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van de door [verdacht bedrijf] B.V. aangevraagde vergunning voor het vervaardigen en voorhanden hebben van tabaksgoederen en de met die vergunning verband houdende verplichtingen in het kader van de Wet op de accijns, blijkt uit het dossier het volgende.
Op 24 oktober 2014 heeft [verdacht bedrijf] B.V. een ‘Vergunning accijnsgoederenplaats voor de vervaardiging van tabaksproducten’ (AGP) aangevraagd voor de vestigingslocatie te Bergschenhoek. Op 23 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Douane [verdacht bedrijf] B.V. een vergunning verleend voor de vervaardiging van tabaksproducten (waterpijptabak).
In de vergunning is bepaald dat het bedrijf rooktabak (zijnde waterpijptabak) ‘onder schorsing van accijns’ mag vervaardigen in, ontvangen in, voorhanden hebben in en overbrengen uit, de locatie [adres 2] te Bergschenhoek.
Na afgifte van de vergunning zijn geen verzoeken ontvangen om de locatie waarvoor de vergunning was afgegeven te wijzigen, dan wel om ten aanzien van de locatie aanvullend nieuwe locaties op te nemen. Aan de vergunninghouder werd ook niet mondeling toegestaan om op andere locaties dan in de vergunning begrepen, tabaksproducten te vervaardigen of voorhanden te hebben.
Uit een tijdens de doorzoeking aangetroffen huurcontract, opgemaakt tussen [verdacht bedrijf] B.V. (vertegenwoordigd door medeverdachte [verdachte] ) en de verhuurder [verhuurder] B.V., blijkt dat [verdacht bedrijf] B.V. het pand aan de [adres 1] te Hapert voor een periode van twee jaar heeft gehuurd vanaf 1 april 2017.
Tijdens de doorzoeking op 24 januari 2018 heeft de FIOD onder meer aangetroffen en inbeslaggenomen:
74 74 stuks grote plastic bakken met tabak;
74 zes stuks kleine plastic bakken met tabak;
74 195 dozen met tabak;
74 (..)
74 meerdere machines, benodigd voor de productie van waterpijp- of rooktabak.
De aangetroffen tabaksgoederen zijn gewogen en nader onderzocht.
Ten aanzien van de aard en samenstelling van de tabakswaren en het gewicht bleek als volgt.
Er werd een hoeveelheid van in totaal 2.383,54 kilogram aan waterpijptabak en 839 kilogram aan rooktabak aangetroffen. Waterpijptabak en rooktabak zijn goederen waarvoor een accijnstarief geldt.
Daarnaast was sprake van een hoeveelheid van 3.031 kilogram aan ruwe tabak. Ruwe tabak is geen accijnsgoed in de zin van artikel 32 van de Wet op de accijns.
Tijdens de doorzoeking in het pand [adres 1] te Hapert bleek dat geen sprake was van een geordende inkoop-, verkoop- en voorraadadministratie. Ook een kasboek werd niet aangetroffen.
De administratie werd opgevraagd bij de boekhouder van [verdacht bedrijf] B.V., [boekhouder] . Uit diens reactie bleek dat enkel over de jaren 2014 en 2015 sprake was van een administratie. Over de jaren 2016 en 2017 had de boekhouder geen stukken van [verdacht bedrijf] B.V. ontvangen.
Tijdens de doorzoeking werd wél aangetroffen: een bon voor de levering van 194 vellen van 24 stuks accijnszegels van 22 september 2017, gericht aan [verdacht bedrijf] B.V. te Bergschenhoek, terwijl die daar op dat moment niet meer gevestigd was.
Daarnaast werden bestelformulieren aangetroffen op naam van het bedrijf ‘ [bedrijf 2] B.V.’ te Tilburg. Uit onderzoek bleek dat in de periode van juni 2017 tot en met januari 2018 door [bedrijf 2] B.V. in totaal 6.596 potjes van 50 gram waterpijptabak waren afgenomen, voor een bedrag van € 48.829,85. In totaal was 329,8 kilo waterpijptabak door [verdacht bedrijf] B.V. aan [bedrijf 2] B.V geleverd.
Tijdens de doorzoeking werden tevens administratieve stukken aangetroffen die betrekking hadden op transporten en de inkoop van geur- en smaakstoffen en andere ingrediënten voor de bereiding van waterpijptabak.
Aan de hand van de aangetroffen en opgevraagde administratie van [verdacht bedrijf] B.V. verrichtte de Belastingdienst/FIOD onderzoek naar de volledigheid van de afdracht van accijns en de juistheid van de (on-)veraccijnsde uitslagen over de periode 23 juni 2015 tot en met 31 januari 2018. Uit het controlerapport blijkt onder meer het volgende.
[verdacht bedrijf] B.V. hield geen zegeladministratie bij; het bedrijf heeft zich daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 40 van de Uitvoeringsregeling Accijns gehouden. Voorafgaand aan de vergunningverlening is met de vertegenwoordiger(s) van het bedrijf wel - aan de hand van (getoonde) inkoopgoederenlijsten, verkoopgoederenlijsten, voorraadlijsten en zegeladministratielijsten - de te voeren administratie besproken.[verdacht bedrijf] B.V. hield desondanks geen lijsten bij waaruit de inkoop, productie, en verkoop van de accijnsgoederen blijkt. Inkomende en uitgaande zendingen tabak waren niet in een voorraadadministratie opgenomen.
De bestuurder, medeverdachte [verdachte] , ging akkoord met de inhoud van het controlerapport.
Medeverdachte [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de FIOD op 1 mei 2018 onder meer het volgende verklaard.
Zijn bedrijf [verdacht bedrijf] B.V. is gevestigd aan de [adres 1] te Hapert. [verdachte] richtte het bedrijf op op 23 juni 2014, samen met [medeverdachte] . Het doel was: het produceren van tabak voor waterpijpen.
[medeverdachte] was de ‘motor’ van het bedrijf. [verdachte] en [medeverdachte] zijn de enige twee aandeelhouders.
Het bedrijf was eerst gevestigd aan het adres [adres 2] te Bergschenhoek.Aldaar is men begonnen met de inkoop van tabak, de aanschaf van machines en smaakstoffen en het vervaardigen van de waterpijptabak.
Sinds april 2017 vonden de activiteiten plaats op het adres aan de [adres 1] te Hapert. [verdachte] heeft het nieuwe bedrijfsadres te Hapert niet doorgegeven aan de Belastingdienst/Douane.Hij erkent dat hij als bestuurder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk was voor het bijhouden van een deugdelijke administratie van [verdacht bedrijf] B.V. Het feit dat daarvan geen sprake was wijt hij aan zichzelf.
Voor de productie van de waterpijptabak werden smaakstoffen ingekocht in Duitsland, in India en in Israël. De benodigde glycerine werd in Nederland gekocht. Tabak werd in Italië en Polen ingekocht. Ontvangstbewijzen en facturen voor de grondstoffen werden niet in een administratie verwerkt.
Voor de productie van waterpijptabak zijn smaakstoffen, osmosewater, glycerine en honing of suikerwater nodig. [medeverdachte] hield zich met de productie bezig; daarvoor kwam hij over uit Israël.[medeverdachte] deed ook de bestellingen van de tabak; [verdachte] onderhield telefonisch contact met de verkopers. De ruwe tabak werd meestal gebruikt voor de productie van waterpijptabak, uitzonderingen daargelaten.
Tabak werd onder meer ingekocht bij een Italiaan, genaamd Massimo Mantovanelli.
[medeverdachte] kende deze man en [verdachte] ontmoette hem een keer op een beurs. [verdachte] denkt dat ongeveer twee en een half of drie jaar geleden voor de eerste keer bij hem tabak werd ingekocht.
Geconfronteerd met het feit dat de Belastingdienst/Douane had geconstateerd dat door [verdacht bedrijf] B.V. slechts driemaal aangifte accijns werd gedaan, te weten over de maanden juni, juli en augustus 2017, verklaarde [verdachte] dat hij een enkele keer de verschuldigde accijns heeft betaald, één of misschien twee keer. De tabakssnijder ging kapot en er was een nieuwe nodig. Er was geen geld meer over om accijns te betalen. De accijns werd niet meer betaald. [verdachte] wist dat hij een boete riskeerde, maar hij nam dat voor lief.
Het meeste geld dat in [verdacht bedrijf] B.V. werd geïnvesteerd, was afkomstig van [medeverdachte] . Hij was de belangrijkste financier.
De rechtbank acht op grond van genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat [verdacht bedrijf] B.V., samen met haar bestuurder, medeverdachte [verdachte] , en medeverdachte [medeverdachte] zich, sinds de verplaatsing van het bedrijf van Bergschenhoek naar een locatie in Hapert vanaf 1 april 2017, schuldig heeft gemaakt aan het meermalen illegaal vervaardigen van grote partijen rooktabak en waterpijptabak, zijnde goederen waarvan de vervaardiging op grond van de Wet op de accijns enkel was toegestaan op een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats.
Daarnaast acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich met voornoemde personen op 24 januari 2018 - de datum van de doorzoeking - schuldig heeft gemaakt aan het illegaal voorhanden hebben van grote hoeveelheden rooktabak en waterpijptabak, nu die goederen niet waren geregistreerd en opgegeven voor heffing in het kader van de Wet op de accijns.
Nu uit het dossier blijkt dat een deel van de aangetroffen tabak, te weten een hoeveelheid van 3.031 kilogram, ruwe tabak betrof, terwijl ruwe tabak geen accijnsgoed is, zal de rechtbank verdachte in zoverre vrijspreken ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.