ECLI:NL:RBOVE:2019:1773

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
08-993059-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale productie en opslag van rooktabak en waterpijptabak met ontduiking van accijnsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man en zijn bedrijf, [verdacht bedrijf] B.V., voor de illegale productie van grote hoeveelheden rooktabak en waterpijptabak in Hapert (Bladel). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 april 2017 tot en met 23 januari 2018 opzettelijk accijnsgoederen heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad zonder de vereiste vergunningen en registratie. De Belastingdienst/Douane had op 24 januari 2018 een doorzoeking uitgevoerd op het adres waar de tabak werd geproduceerd, en vond daar aanzienlijke hoeveelheden tabak en de benodigde apparatuur voor de productie van waterpijptabak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn bedrijf zich schuldig hebben gemaakt aan het ontduiken van de accijnsverplichtingen, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van ongeveer 320.000 euro aan misgelopen accijnzen voor de Staat. De rechtbank veroordeelde de man tot een celstraf van 15 maanden en het bedrijf tot een boete van 160.000 euro. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de langdurige periode van overtredingen en de impact op de reguliere markt voor tabakswaren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993059-18 (P)
Datum vonnis: 23 mei 2019
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
de besloten vennootschap [verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.L. Edens.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 april 2017 tot en met 23 januari 2018 samen met een ander of anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 3.780 kilogram (rook-)tabak en 2.383,54 kilogram (waterpijp-)tabak heeft vervaardigd, buiten een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats;
feit 2:
op 24 januari 2018 samen met een ander of anderen accijnsgoederen, te weten 3.780 kilogram (rook-)tabak en 2.383,54 kilogram (waterpijp-)tabak voorhanden heeft gehad, terwijl deze goederen niet werden geregistreerd en opgegeven voor de heffing van accijns.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 23 januari 2018 te Hapert in de gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, te weten (ongeveer) 3780 kilogram (rook)tabak en/of (ongeveer) 2383,54 kilogram (waterpijp)tabak, althans een (grote) hoeveelheid (waterpijp/rook)tabak, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats, die voor dat soort accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen;
2
zij op of omstreeks 24 januari 2018 te Hapert in de gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, te weten (ongeveer) 3780 kilogram (rook)tabak en/of (ongeveer) 2383,54 kilogram (waterpijp)tabak, althans een (grote) hoeveelheid (waterpijp/rook)tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feiten 1 en 2
Op 16 januari 2018 ontving de Belastingdienst/Douane informatie van de Duitse autoriteiten inhoudende, kort gezegd, dat zij op 8 januari 2018 een Poolse vrachtwagen hadden gecontroleerd die een lading bij zich had van ongeveer 1.700 kilogram tabak. Volgens de papieren was de tabak door het bedrijf ‘ [bedrijf 1] GmbH’ (gevestigd te Berlijn) verkocht aan een bedrijf dat in Londen gevestigd zou zijn, terwijl op de vrachtbrief stond vermeld dat de tabak op het adres [adres 1] te Hapert in Nederland moest worden afgeleverd.
Naar aanleiding van deze informatie werd genoemd adres op 24 januari 2018 gecontroleerd. Ter plaatse werden goederen, machines en attributen aangetroffen, geschikt voor activiteiten in het kader van een waterpijptabakfabriek.
De Belastingdienst/Douane stelde de FIOD op de hoogte van haar bevindingen. Uit hetgeen de FIOD tijdens een doorzoeking van het pand op 24 januari 2018 aantrof, leidde zij af dat mogelijk sprake is van een illegale waterpijptabakfabriek. Nader strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld.
Uit het handelsregister bleek dat op genoemd adres een nevenvestiging van het bedrijf ‘ [verdacht bedrijf] B.V.’ (verdachte) stond ingeschreven. Tijdens de doorzoeking op 24 januari 2018 was de heer [verdachte] , medeverdachte en bestuurder van [verdacht bedrijf] B.V., aanwezig.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat voor het pand te Hapert, waar tijdens de doorzoeking de grote hoeveelheden rooktabak en waterpijptabak werden aangetroffen, geen zogenoemde ‘AGP-vergunning’ was afgegeven en dat die aangetroffen tabaksgoederen ook nergens als accijnsgoederen stonden geregistreerd.
Uit het onderzoek bleek dat bij [verdacht bedrijf] B.V. geen sprake was van een ‘AGP-administratie’ en/of ‘zegeladministratie’, dat het administratiekantoor van [verdacht bedrijf] niet beschikte over enige administratie over de jaren 2016–2017 en voorts dat geen sprake was van voorraadadministratie, zodat het bedrijf niet voldeed aan de registratieverplichtingen in het kader van de Wet op de accijns.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
De besloten vennootschap [verdacht bedrijf] B.V. werd op 23 juni 2014 opgericht. Enig en zelfstandig bevoegd bestuurder sinds die datum is medeverdachte [verdachte] . [2]
De activiteiten van de onderneming bestaan uit ‘het vervaardigen van tabaksproducten, groothandel in tabaksproducten en rokersbenodigdheden’.
Uit een controlerapport van de Belastingdienst/FIOD van 25 juli 2018 blijkt dat [verdacht bedrijf] B.V. voor 25% in handen is van [verdachte] . De overige 75% is in handen van medeverdachte [medeverdachte] . [3]
Ten aanzien van de door [verdacht bedrijf] B.V. aangevraagde vergunning voor het vervaardigen en voorhanden hebben van tabaksgoederen en de met die vergunning verband houdende verplichtingen in het kader van de Wet op de accijns, blijkt uit het dossier het volgende.
Op 24 oktober 2014 heeft [verdacht bedrijf] B.V. een ‘Vergunning accijnsgoederenplaats voor de vervaardiging van tabaksproducten’ (AGP) aangevraagd voor de vestigingslocatie te Bergschenhoek. Op 23 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Douane [verdacht bedrijf] B.V. een vergunning verleend voor de vervaardiging van tabaksproducten (waterpijptabak). [4]
In de vergunning is bepaald dat het bedrijf rooktabak (zijnde waterpijptabak) ‘onder schorsing van accijns’ mag vervaardigen in, ontvangen in, voorhanden hebben in en overbrengen uit, de locatie [adres 2] te Bergschenhoek.
Na afgifte van de vergunning zijn geen verzoeken ontvangen om de locatie waarvoor de vergunning was afgegeven te wijzigen, dan wel om ten aanzien van de locatie aanvullend nieuwe locaties op te nemen. Aan de vergunninghouder werd ook niet mondeling toegestaan om op andere locaties dan in de vergunning begrepen, tabaksproducten te vervaardigen of voorhanden te hebben. [5]
Uit een tijdens de doorzoeking aangetroffen huurcontract, opgemaakt tussen [verdacht bedrijf] B.V. (vertegenwoordigd door medeverdachte [verdachte] ) en de verhuurder [verhuurder] B.V., blijkt dat [verdacht bedrijf] B.V. het pand aan de [adres 1] te Hapert voor een periode van twee jaar heeft gehuurd vanaf 1 april 2017. [6]
Tijdens de doorzoeking op 24 januari 2018 heeft de FIOD onder meer aangetroffen en inbeslaggenomen:
 74 74 stuks grote plastic bakken met tabak;
 74 zes stuks kleine plastic bakken met tabak;
 74 195 dozen met tabak;
 74 (..)
 74 meerdere machines, benodigd voor de productie van waterpijp- of rooktabak. [7]
De aangetroffen tabaksgoederen zijn gewogen en nader onderzocht.
Ten aanzien van de aard en samenstelling van de tabakswaren en het gewicht bleek als volgt. [8]
Er werd een hoeveelheid van in totaal 2.383,54 kilogram aan waterpijptabak en 839 kilogram aan rooktabak aangetroffen. Waterpijptabak en rooktabak zijn goederen waarvoor een accijnstarief geldt. [9]
Daarnaast was sprake van een hoeveelheid van 3.031 kilogram aan ruwe tabak. Ruwe tabak is geen accijnsgoed in de zin van artikel 32 van de Wet op de accijns.
Tijdens de doorzoeking in het pand [adres 1] te Hapert bleek dat geen sprake was van een geordende inkoop-, verkoop- en voorraadadministratie. Ook een kasboek werd niet aangetroffen. [10]
De administratie werd opgevraagd bij de boekhouder van [verdacht bedrijf] B.V., [boekhouder] . Uit diens reactie bleek dat enkel over de jaren 2014 en 2015 sprake was van een administratie. Over de jaren 2016 en 2017 had de boekhouder geen stukken van [verdacht bedrijf] B.V. ontvangen. [11]
Tijdens de doorzoeking werd wél aangetroffen: een bon voor de levering van 194 vellen van 24 stuks accijnszegels van 22 september 2017, gericht aan [verdacht bedrijf] B.V. te Bergschenhoek, terwijl die daar op dat moment niet meer gevestigd was.
Daarnaast werden bestelformulieren aangetroffen op naam van het bedrijf ‘ [bedrijf 2] B.V.’ te Tilburg. Uit onderzoek bleek dat in de periode van juni 2017 tot en met januari 2018 door [bedrijf 2] B.V. in totaal 6.596 potjes van 50 gram waterpijptabak waren afgenomen, voor een bedrag van € 48.829,85. In totaal was 329,8 kilo waterpijptabak door [verdacht bedrijf] B.V. aan [bedrijf 2] B.V geleverd. [12]
Tijdens de doorzoeking werden tevens administratieve stukken aangetroffen die betrekking hadden op transporten en de inkoop van geur- en smaakstoffen en andere ingrediënten voor de bereiding van waterpijptabak.
Aan de hand van de aangetroffen en opgevraagde administratie van [verdacht bedrijf] B.V. verrichtte de Belastingdienst/FIOD onderzoek naar de volledigheid van de afdracht van accijns en de juistheid van de (on-)veraccijnsde uitslagen over de periode 23 juni 2015 tot en met 31 januari 2018. Uit het controlerapport blijkt onder meer het volgende. [13]
[verdacht bedrijf] B.V. hield geen zegeladministratie bij; het bedrijf heeft zich daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 40 van de Uitvoeringsregeling Accijns gehouden. Voorafgaand aan de vergunningverlening is met de vertegenwoordiger(s) van het bedrijf wel - aan de hand van (getoonde) inkoopgoederenlijsten, verkoopgoederenlijsten, voorraadlijsten en zegeladministratielijsten - de te voeren administratie besproken. [14] [verdacht bedrijf] B.V. hield desondanks geen lijsten bij waaruit de inkoop, productie, en verkoop van de accijnsgoederen blijkt. Inkomende en uitgaande zendingen tabak waren niet in een voorraadadministratie opgenomen.
De bestuurder, medeverdachte [verdachte] , ging akkoord met de inhoud van het controlerapport.
Medeverdachte [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de FIOD op 1 mei 2018 onder meer het volgende verklaard. [15]
Zijn bedrijf [verdacht bedrijf] B.V. is gevestigd aan de [adres 1] te Hapert. [verdachte] richtte het bedrijf op op 23 juni 2014, samen met [medeverdachte] . Het doel was: het produceren van tabak voor waterpijpen.
[medeverdachte] was de ‘motor’ van het bedrijf. [verdachte] en [medeverdachte] zijn de enige twee aandeelhouders. [16]
Het bedrijf was eerst gevestigd aan het adres [adres 2] te Bergschenhoek. [17] Aldaar is men begonnen met de inkoop van tabak, de aanschaf van machines en smaakstoffen en het vervaardigen van de waterpijptabak.
Sinds april 2017 vonden de activiteiten plaats op het adres aan de [adres 1] te Hapert. [verdachte] heeft het nieuwe bedrijfsadres te Hapert niet doorgegeven aan de Belastingdienst/Douane. [18] Hij erkent dat hij als bestuurder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk was voor het bijhouden van een deugdelijke administratie van [verdacht bedrijf] B.V. Het feit dat daarvan geen sprake was wijt hij aan zichzelf. [19]
Voor de productie van de waterpijptabak werden smaakstoffen ingekocht in Duitsland, in India en in Israël. De benodigde glycerine werd in Nederland gekocht. Tabak werd in Italië en Polen ingekocht. Ontvangstbewijzen en facturen voor de grondstoffen werden niet in een administratie verwerkt. [20]
Voor de productie van waterpijptabak zijn smaakstoffen, osmosewater, glycerine en honing of suikerwater nodig. [medeverdachte] hield zich met de productie bezig; daarvoor kwam hij over uit Israël. [21] [medeverdachte] deed ook de bestellingen van de tabak; [verdachte] onderhield telefonisch contact met de verkopers. De ruwe tabak werd meestal gebruikt voor de productie van waterpijptabak, uitzonderingen daargelaten. [22]
Tabak werd onder meer ingekocht bij een Italiaan, genaamd Massimo Mantovanelli.
[medeverdachte] kende deze man en [verdachte] ontmoette hem een keer op een beurs. [verdachte] denkt dat ongeveer twee en een half of drie jaar geleden voor de eerste keer bij hem tabak werd ingekocht.
Geconfronteerd met het feit dat de Belastingdienst/Douane had geconstateerd dat door [verdacht bedrijf] B.V. slechts driemaal aangifte accijns werd gedaan, te weten over de maanden juni, juli en augustus 2017, verklaarde [verdachte] dat hij een enkele keer de verschuldigde accijns heeft betaald, één of misschien twee keer. De tabakssnijder ging kapot en er was een nieuwe nodig. Er was geen geld meer over om accijns te betalen. De accijns werd niet meer betaald. [verdachte] wist dat hij een boete riskeerde, maar hij nam dat voor lief. [23]
Het meeste geld dat in [verdacht bedrijf] B.V. werd geïnvesteerd, was afkomstig van [medeverdachte] . Hij was de belangrijkste financier. [24]
De rechtbank acht op grond van genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat [verdacht bedrijf] B.V., samen met haar bestuurder, medeverdachte [verdachte] , en medeverdachte [medeverdachte] zich, sinds de verplaatsing van het bedrijf van Bergschenhoek naar een locatie in Hapert vanaf 1 april 2017, schuldig heeft gemaakt aan het meermalen illegaal vervaardigen van grote partijen rooktabak en waterpijptabak, zijnde goederen waarvan de vervaardiging op grond van de Wet op de accijns enkel was toegestaan op een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats.
Daarnaast acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich met voornoemde personen op 24 januari 2018 - de datum van de doorzoeking - schuldig heeft gemaakt aan het illegaal voorhanden hebben van grote hoeveelheden rooktabak en waterpijptabak, nu die goederen niet waren geregistreerd en opgegeven voor heffing in het kader van de Wet op de accijns.
Nu uit het dossier blijkt dat een deel van de aangetroffen tabak, te weten een hoeveelheid van 3.031 kilogram, ruwe tabak betrof, terwijl ruwe tabak geen accijnsgoed is, zal de rechtbank verdachte in zoverre vrijspreken ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 1 april 2017 tot en met 23 januari 2018 te Hapert, gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk grote hoeveelheden accijnsgoederen, te weten 839 kilogram rooktabak en 2.383,54 kilogram waterpijptabak heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats, die voor dat soort accijnsgoederen als zodanig is aangewezen;
2
op 24 januari 2018 te Hapert, gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk grote hoeveelheden accijnsgoederen, te weten 839 kilogram rooktabak en 2.383,54 kilogram waterpijptabak voorhanden heeft gehad, terwijl die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was betrokken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 lid 1 onder a en b van de Wet op de accijns.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 lid 1 sub a van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 lid 1 sub b van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 160.000,00.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de bedrijfseconomische toestand van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
[verdacht bedrijf] B.V. heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan handelen in strijd met een tweetal in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verboden, te weten het produceren van grote hoeveelheden rooktabak en waterpijptabak buiten de daarvoor in de vergunning aangewezen accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van partijen accijnsgoederen terwijl die buiten het systeem van de heffing van accijns werden gehouden.
Het illegaal vervaardigen en voorhanden hebben van accijnsgoederen verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op het systeem van de economische ordening van het land en, voor zover sprake is van internationale handel, ten aanzien van de ordening van de Europese economische markt.
Verdachte, haar bestuurder en de mede-aandeelhouder hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan ontduiking van de verplichting tot opgave van accijns voor grote bedragen en daarmee aan oneerlijke concurrentie ten opzichte van die handelaren/bedrijven, die wel aan hun verplichtingen in het kader van de Wet op de accijns voldoen.
De rechtbank acht het handelen van verdachte(n) brutaal en ondermijnend. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de langdurige periode waarbinnen de strafbare gedragingen zich hebben voorgedaan en het feit dat het ging om grote hoeveelheden accijnsgoederen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank voorts rekening met de hoogte van het aan de orde zijnde benadelingsbedrag. In dit geval is aan de hand van de (tijdens de doorzoeking) aangetroffen accijnsgoederen ten aanzien van verdachte berekend dat in elk geval sprake is geweest van benadelingsbedrag ter hoogte van € 319.837,10.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete van de hierna te melden hoogte, zoals ook gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op artikel 97 van de Wet op de accijns en de artikelen 23, 24 en 24 c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 lid 1 sub a. van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
feit 2:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 lid 1 sub b. van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
 veroordeelt verdachte tot betaling van een
geldboetevan
€ 160.000,00 ( zegge: honderdzestigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.
Mr. Melaard en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland in het onderzoek ‘Twijgje’ met pv-nummer 62654.
2.Uittreksel KvK, bedrijfsprofiel [verdacht bedrijf] B.V., Doc-062, pag. 380 e.v en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] , pag. 430.
3.Controlerapport Belastingdienst/FIOD, Doc-063, pag. 383, en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] , pag. 431 en 446.
4.Vergunningverlening belastingdienst 23 juni 2015, Doc-008, pag. 180 e.v., met bijlage.
5.Schrijven van [verbalisant] van de Belastingdienst/ douane Amsterdam 25 januari 2018, Doc-003, pag. 166 e.v.
6.Huurovereenkomst, Doc-060, pag. 367 e.v.
7.Proces-verbaal doorzoeking, AMB-001, pag. 043 e.v. en proces-verbaal ‘Tellen, wegen en monstername inbeslaggenomen (waterpijp)tabak’, AMB -004, pag. 054 e.v.
8.Proces-verbaal ‘Tellen, wegen en monstername inbeslaggenomen (waterpijp)tabak’, AMB -004, pag. 54 e.v. en het proces-verbaal van bevindingen ‘Uitslag monsteronderzoeken’, AMB-011, pag 074 e.v.
9.Proces-verbaal van bevindingen AMB-011, pag. 74; zie ook Doc-032 tot en met Doc-044: uitslagen monsteronderzoeken, laboratorium Douane, maart 2018.
10.Overzichtsproces-verbaal, 4.4.1., pag. 14.
11.Aanvangsproces-verbaal, AMB-008, pag. 064, e.v. , i.h.b. pag. 066 en pv Verstrekking gevorderde digitale gegevens, BOB-001c, pag. 103 e.v..
12.Proces-verbaal van bevindingen administratie [bedrijf 2] B.V., pag 084 e.v.
13.Controlerapport Belastingdienst/Douane, pag. 383 – 398, Doc-063.
14.zie ook het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant] , medewerker Belastingdienst/ Douane, G-002-01, pag 463, pag. 464 bovenaan en pag.466 bovenaan.
15.Proces-verbaal verhoor verdachte, V-002-01, pag. 428 e.v.
16.Pag. 430.
17.Pag. 432.
18.Pag. 432.
19.Pag. 433.
20.Pag. 434.
21.Pag. 434.
22.Pag. 435.
23.Pag. 435.
24.Pag. 446.