ECLI:NL:RBOVE:2019:1768

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
08-770309-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 23 mei 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 54-jarige man veroordeeld tot 720 dagen gevangenisstraf, waarvan 663 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar. De man was verantwoordelijk voor brandstichting in zijn appartement in Deventer, waarbij hij handelde uit een verstoorde geestelijke toestand. Hij dacht dat er drugsdealers voor zijn deur stonden die hem wilden aanvallen, en om hen af te schrikken gebruikte hij een deodorantbus en een aansteker, wat leidde tot een woningbrand. De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn licht verstandelijke beperking en psychische problemen. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, rekening houdend met de psychiater M. Vink's rapport, dat concludeerde dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank volgde dit advies en legde een voorwaardelijke straf op, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden zoals behandeling in een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank benadrukte de ernst van brandstichting en het gevaar dat dit met zich meebracht voor de medebewoners, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die gemotiveerd was om zijn behandeling voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770309-18 (P)
Datum vonnis: 23 mei 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
momenteel verblijvende in de FPA aan de Burgemeester J. Dijkstraweg 6 in Franeker.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van wat door verdachte en de waarnemend raadsman mr. A.H.T. De Haas, advocaat te Ermelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 9 mei 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan;
subsidiair:zodanig onvoorzichtig of onoplettend is geweest door open vuur in aanraking te brengen met een deodorantbus, dat daardoor aan zijn schuld te wijten brand in de woning is ontstaan met gevaar voor goederen en personen als gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Deventer, opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met de inhoud van een deodorantbus, althans met een brandbare stof, en deze te houden bij een gordijn en/of een koelkast, ten gevolge waarvan dat gordijn en/of die koelkast geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand in verdachtes woning is ontstaan, waardoor gemeen gevaar voor het interieur van verdachtes woning en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer anderen te duchten is geweest;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Deventer, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en /of onoplettend en /of onachtzaam, in de woning aan de [adres] , open vuur in aanraking heeft gebracht met de inhoud van een deodorantbus, althans met een brandbare stof en deze heeft gehouden bij een gordijn en/of een koelkast, ten gevolge waarvan dat gordijn en/of die koelkast geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand in verdachtes woning is ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat er brand in die woning is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor het interieur van verdachtes woning en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer anderen te duchten is geweest.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot de opzet op de brandstichting stelt de raadsman zich op het standpunt dat hoogstens voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen. Verdachte heeft de overtuiging dat er drugdealers voor de deur stonden die in wilden breken en hem wilden vermoorden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, enkel om deze vermeende dealers af te schrikken, met een deodorantbus met daarbij een aansteker richting zijn ‘belagers’ heeft gespoten. Dit liep onbedoeld en onverwacht snel uit de hand, omdat er een steekvlam ontstond waarna het vuur zich verspreidde. Dit levert in juridische zin (nog steeds) opzettelijke brandstichting op, maar slechts in voorwaardelijke zin.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 9 mei 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige van 24 oktober 2018, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] , p. 57-60;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2018, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] , p. 77-78;
  • het proces-verbaal sporenonderzoek van 3 december 2018, inhoudende de verklaringen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , inclusief bijlagen, p. 85-107.
De rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en om de redenen zoals door de raadsman ter terechtzitting naar voren gebracht, van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ontstane brand en de gevolgen daarvan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 oktober 2018 te Deventer, opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met de inhoud van een deodorantbus en deze te houden bij een gordijn en een koelkast, ten gevolge waarvan brand in verdachtes woning is ontstaan, waardoor gemeen gevaar voor het interieur van verdachtes woning en voor belendende percelen, en levensgevaar voor anderen te duchten is geweest.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage van psychiater M. Vink van 23 april 2019. In dit rapport heeft de psychiater geconcludeerd dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 663 voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard worden.
7.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de psychiatrische rapportage van M. Vink en het reclasseringsrapport. Door de stoornissen en persoonlijkheidsproblematiek die bij verdachte aanwezig waren tijdens het ten laste gelegde is het feit volgens Vink verminderd aan verdachte toe te rekenen. Volgens de raadsman is bovendien geen sprake van culpa in causa door middelengebruik. Bij abstinentie van middelen wordt het recidiverisico door Vink als laag ingeschat. Zowel Vink als de reclassering hebben geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan onder meer de voorwaarde van een klinische behandeling gekoppeld. De reclassering heeft daarnaast nog andere bijzondere voorwaarden geadviseerd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht het advies van de reclassering geheel te volgen en het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk te laten zijn aan het voorarrest. Verdachte heeft zich telkens meewerkend opgesteld en is gemotiveerd om zijn behandeling in de FPA voort te zetten en zich aan de voorwaarden te houden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in het appartement waar hij destijds woonde. Door zijn handelen is een steekvlam ontstaan waardoor de gordijnen vlam vatten en het vuur snel om zich heen greep. Verdachte heeft hiermee zijn eigen leven en de levens van zijn medebewoners in gevaar gebracht. Eén van zijn buren was genoodzaakt om naar het balkon te vluchten en is uiteindelijk door de brandweer geëvacueerd. De woning is onbewoonbaar geworden door de brand en moet worden gerenoveerd. Gelukkig is voorkomen dat de brand kon uitslaan in de andere appartementen en zijn er geen slachtoffers gevallen, maar het had heel anders kunnen aflopen.
Brandstichting is een ernstig feit met vaak zeer vergaande en verwoestende gevolgen. Uit de justitiële documentatie van verdachte van 10 april 2019 blijkt dat hij in het verleden tweemaal eerder is veroordeeld voor brandstichting. Verdachte was dus van de mogelijke gevolgen van brandstichting op de hoogte. Brandstichting door een recidivist in een woning, met gevaar voor de levens van andere personen rechtvaardigt in beginsel een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf in strafmatigende zin rekening mee dat verdachte geprobeerd heeft de brand te blussen met een pan water die nog in de keuken stond. Ook heeft hij de brand gemeld bij de meldkamer van de brandweer.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf verder in aanzienlijke mate rekening met de persoon van verdachte. Psychiater Vink heeft geconstateerd dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een psychotische stoornis, deels middelen-gebonden. Bij verdachte is verder een licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van gemengde persoonlijkheidskenmerken (afhankelijk, ontwijkend en wantrouwend) aanwezig. Vink heeft geconcludeerd dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotische ontregeling met angsten en achtervolgingsideeën. Daarbij was volgens Vink enerzijds sprake van een sterke doorwerking van de psychotische ontregeling in de ten laste gelegde feiten, waardoor verdachte beperkt werd in zijn keuzevrijheid en anderzijds bleef zijn vermogen om adequaat handelend op te treden intact. Hij wist de brandweer te alarmeren, die snel ter plekke verscheen. Vink heeft op grond van zijn bevindingen geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De brandstichting wordt door Vink als op zichzelf staand feit gezien en niet als onderdeel van een delictpatroon. De brandstichting was in sterke mate gelieerd aan de psychotische ontregeling. Het recidiverisico voor gewelddadig gedrag in het algemeen wordt als matig ingeschat. Bij abstinentie van middelen wordt het recidiverisico als laag ingeschat. De zorgprognose is redelijk gunstig volgens Vink. Verdachte is gebaat bij een stevige behandelings- en begeleidingsstructuur, aldus deze deskundige.
Sinds de behandeling in de FPA is de psychotische symptomatologie duidelijk verminderd. Verdachte heeft echter nog geen specifieke verslavingsmodules gevolgd. Dit roept de vraag op of een klinische vervolgbehandeling binnen de verslavingszorg aan de orde is. Vink wil daartoe adviseren in geval verdachte kwetsbaar blijft voor terugval in middelengebruik. Wat betreft de duur van deze behandeling heeft Vink enkele maanden tot een half jaar geadviseerd.
Naast voornoemde rapportage van de psychiater heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapportage van de reclassering van 23 april 2019. De reclassering schat het recidiverisico laag in, mits verdachte abstinent van middelen blijft en hij het huidige klinische traject inclusief een vervolgtraject succesvol afrondt en zich daarnaast ambulant laat behandelen. Zonder deze voorwaarden schat de reclassering het recidiverisico in als gemiddeld.
Vanwege de langdurige verslavingsproblematiek adviseert de reclassering om de behandeling in de FPA voort te zetten. Na afronding van de behandeling zou opname in de Forensische Herstel Setting (FHS) de voorkeur van de reclassering genieten. Daarnaast zou verdachte ambulant behandeld moeten worden en worden ondersteund door het Forensisch FACT-team. Betrokkene houdt zich goed aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft eenmaal een waarschuwing gekregen vanwege middelengebruik en te laat terugkomen van verlof, maar stelt zich coöperatief en gemotiveerd op. De reclassering heeft daarom geadviseerd om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder de meldplicht, een gedragsinterventie/leefstijltraining voor het middelengebruik, klinische opname in de FPA te Franeker overlopend in opname in een FHS, ambulante behandeling en wonen in een begeleid wonen-setting na afloop van de klinische opname en het meewerken aan middelencontroles.
De rechtbank neemt de adviezen van Vink en de reclassering over en concludeert op basis daarvan dat verdachte het bewezen verklaarde feit verminderd toe te rekenen valt. De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen passend en geboden is. Van deze gevangenisstraf zal de rechtbank een aanzienlijk deel, namelijk 663 dagen, voorwaardelijk opleggen, om, ter voorkoming van recidive, verdachte de benodigde behandeling en begeleiding als voorwaarde op te leggen. Omdat de tijd, die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van de straf wordt afgetrokken betekent dat dat verdachte niet opnieuw de gevangenis in hoeft. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd van vijf jaar en de (overige) voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat een lange proeftijd op grond van artikel 14b, tweede lid Sr gerechtvaardigd is vanwege het recidivegevaar in samenhang met de te verwachten behandelduur.
De rechtbank is verder van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De justitiële documentatie en het door de deskundigen ingeschatte recidiverisico bij het niet abstinent blijven van middelen geven de rechtbank hiertoe aanleiding.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst met nummer PL0600-2018481666-15 vermelde deodorant en aansteker moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst met nummer PL0600-2018481666-8 vermelde kledingstukken, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 14a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich laat opnemen in een zorginstelling, te weten de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in Franeker, of soortgelijke zorginstelling, en zich daar laat behandelen gedurende 12 maanden of zoveel korter als de zorginstelling en de reclassering nodig achten. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en aanwijzingen van de zorginstelling, waaronder het innemen van medicatie. Als de reclassering en behandelaar overplaatsing naar een Forensische Herstel Setting (FHS) van de GGZ of soortgelijke zorginstelling noodzakelijk acht, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en overplaatsing;
  • zich na afloop van de behandeling in de FPA en/of FHS ambulant laat behandelen door het Forensisch FACT-team of soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht en dat verdachte zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft, waaronder het innemen van medicatie;
  • actief deel zal nemen aan de gedragsinterventie leefstijltraining die gericht is op verslaving en middelengebruik. Verdachte zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • na afloop van zijn opname in de zorginstelling zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of andere maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dat nodig acht. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • zal meewerken aan controles op het gebruik van alcohol en drugs door middel van urineonderzoek en ademonderzoek, zo frequent de reclassering dat nodig acht;
  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met nummer PL0600-2018481666-15 genoemde voorwerpen;
  • gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met nummer PL0600-2018481666-8 genoemde kledingstukken;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018481666. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.