ECLI:NL:RBOVE:2019:1678

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
08-960032-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bedreiging met een (nep)wapen

Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man was samen met twee anderen betrokken bij de beroving van een oudere man op straat, waarbij gebruik werd gemaakt van een (nep)wapen en het slachtoffer in zijn gezicht werd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal met geweld, gepleegd met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor een tweede feit, omdat de klacht te laat was ingediend. De verdachte moet ook een schadevergoeding van 250 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, maar ook met de openheid van zaken van de verdachte tijdens de rechtszaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-960032-18 (P)
Datum vonnis: 21 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 januari 2019 en 7 mei 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.W. van Damme en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.P. Vandervoodt, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er , kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: d.d. 16 februari 2018, tezamen en in vereniging diefstal met geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer] ;
feit 2: in de periode van 16 februari 2018 tot en met 22 februari 2018, heeft gepoogd, tezamen en in vereniging [slachtoffer] af te dreigen met het openbaar maken van een geheim en
feit 3: hij op 16 februari 2018 een balletjespistool heeft gedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij op of omstreeks 16 februari 2018 te Heerlen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zwarte aktekoffer van het merk Samsonite, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- op korte afstand naderen van die [slachtoffer] en/of
- (dreigend) plaatsen/zetten op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- (dreigend) richten op en/of tonen aan die [slachtoffer] van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- (met kracht) , een of meermalen, slaan met een houten stok tegen de hand, althans lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) rukken/trekken van voornoemde aktekoffer uit de hand(en) van die [slachtoffer] en/of
- (daarbij) aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: “Go back to the office” en/of

“I will shoot you”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; ten gevolge waarvan die [slachtoffer] de koffer heeft losgelaten,

2.
Hij, in of omstreeks de periode van 16 februari 2018 tot en met 22 februari 2018 te
Heerlen, althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met openbaring van (een) geheim [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 500.000,- euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) met zijn mededader(s), althans alleen, aan voornoemde [slachtoffer] het/de volgende (via Whatsapp) bericht(en) heeft verstuurd:
- “23:30 o’clock today 500.00,00 Rotterdam Central Station. No money or reaction all papers go to the police. No discussion possible For further instructions you can call or Whatsapp me”, en/of
- inhoudende een of meer afbeeldingen van de auto en/of (privé-ingang van de) woning van voornoemde [slachtoffer] ; en/of
- foto’s van documenten die zich in de zwarte aktekoffer bevonden; en/of

een of meerdere keren die [slachtoffer] heeft gebeld, waarbij er in het Engels (en dreigend) werd gesproken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.
Hij, op of omstreeks 16 februari 2018 te Heerlen, althans (elders) te Nederland, een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukwapen, een zogenaamd balletjespistool, dat zodanig geleek op een vuurwapen dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
Voor zover daaraan in de Wet Wapens en Munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan het klachtvereiste genoemd in artikel 318, derde lid van het Wetboek van Stafvordering. De raadsman heeft aangevoerd dat conform het bepaalde in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht de klacht dient te worden gedaan binnen drie maanden nadat bij klager het strafbare feit bekend is geworden.
De raadsman heeft aangevoerd dat klager geen klacht heeft ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn en verzoekt de rechtbank, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2018:2242 alsook ECLI:NL:RBDNG:2018:15097, het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging omdat uit de aangifte van de aangever valt af te leiden dat aangever vervolging heeft gewenst. De officier van justitie is van mening dat het verweer verworpen dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit artikel 318, derde lid, Sr voortvloeit dat het misdrijf zoals dat is tenlastegelegd onder feit 2 niet wordt vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is. Op grond van art. 66 Sr dient een klacht gedurende drie maanden “na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit” te worden ingediend. Die termijn is fataal en een overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals de Hoge Raad nog zeer recent heeft bevestigd (ECLI:NL:HR:2018:2242).
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de klacht van aangever [slachtoffer] te laat is ingediend. Aangever heeft op 16 februari 2018 kennis genomen van het gepleegde feit. De vervaldatum voor het indienen van een klacht was derhalve 17 mei 2018, terwijl de klacht eerst op 7 juni 2018 is ingediend. De termijn is aldus niet gehaald. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie aldus niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1
Op 16 februari 2018 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met geweld.
Hij heeft verklaard dat hij zelfstandig ondernemer is en een kantoor heeft op [adres 2] te Heerlen. Hij heeft een internationaal consulting bedrijf genaamd [bedrijf] met voornamelijk klanten in het buitenland.
Vrijdag 16 februari 2018 heeft hij de hele dag gewerkt voor een klant in Nederland. Deze klant zou hij de volgende dag ontmoeten in Breukelen.
Op vrijdag 16 februari 2018, omstreeks 21.30 uur is hij vanuit zijn kantoor naar zijn woning gelopen. Deze afstand is ongeveer 200 meter. Hij had zijn zwarte aktekoffer op wieltjes, van het merk Samsonite, bij zich. In deze koffer bevonden zich:
• drie klappers met stukken voor de afspraak in Breukelen;
• een telefoon van het merk Samsung;
• een crypto telefoon voor contact met een internationale klant.
De aangever maakte gebruik van een wandelstok in verband met jicht. Omstreeks 21.45 uur was hij vlak bij zijn woning toen er een man op hem afstapte. Deze man kwam via de oprit van de garage van het buurhuis op aangever aflopen. De man richtte een pistool op het gezicht van de aangever. De man sprak aangever aan in goed Engels en zei: "go back to the office" en "I will shoot you". De aangever was bang dat de man daadwerkelijk zou schieten en voelde zich bedreigd. Op dat moment kwam een tweede man achter de aangever staan, die aan de koffer begon te trekken. Ook begonnen de twee mannen de aangever te slaan,
onder andere met zijn eigen stok. Nadat aangever gevallen was, heeft hij de koffer los gelaten. Aangever zag en hoorde vervolgens dat het pistool op de grond viel. De mannen zijn met de koffer weggerend.
Volgens de aangever betroffen de stukken in de koffer vertrouwelijke informatie.
Verdachte en medeverdacht [medeverdachte] hebben een bekennende verklaring afgelegd.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte naar voren is gekomen dat verdachte tijdens de onder 1 ten laste gelegde overval een wapen heeft gebruikt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij tijdens de overval een balletjespistool heeft gebruikt dat sterk op een echt wapen lijkt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde nu de officier van justitie deze feiten wettig en overtuigend bewezen acht. Daarbij heeft hij zich onder meer gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer] , de bekennende verklaringen van verdachte en de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de mogelijkheid aanwezig is dat de overval mede door aangever zelf is geënsceneerd waardoor de wederrechtelijkheid aan het handelen van zijn cliënt komt te vervallen.
Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De wederrechtelijkheid inzake het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat het door de raadsman en verdachte geschetste scenario, waarbij aangever zelf een rol heeft gespeeld in het arrangeren van de overval, op geen enkele wijze door het dossier wordt ondersteund. Nu de rechtbank het geschetste scenario onaannemelijk acht, zal zij het verweer verwerpen.
Het onder feit 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft met het hiervoor verworpen alternatieve scenario vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van de wederrechtelijkheid. Derhalve is er geen sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv. Verdachte heeft de feitelijke handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging en aangifte bekend, zodat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. De wederrechtelijkheid van het feit volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm, zoals die blijkt uit voornoemde aangifte en bekentenis:
- Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 februari 2018, pagina’s 57 tot en met 60.
- Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 9 juli 2018, inhoudende een bekennende verklaring, pagina’s 410 tot en met 422.
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 juli 208, inhoudende een bekennende verklaring, pagina’s 301 tot en met 313.
Het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2018 op pagina 160 van het dossier, geen uitsluitsel geeft of het wapen een wapen is als bedoeld onder artikel 2, categorie I, onder 7 of als bedoeld onder artikel 2, categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie.
In het proces-verbaal is beschreven: “Dit voorwerp is of een wapen in de zin van artikel 2 lid 1Categorie IV onder 4 van de Wet wapens en munitie of is mogelijk een voorwerp als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie gelet op artikel 3 onder a, en c van de Regeling wapens en munitie.”
In artikel 27 van de Wet wapens en munitie, is enkel het dragen van een wapen van de categorieën II, III en IV strafbaar gesteld.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig is vast te stellen in welke categorie het wapen valt, kan niet vastgesteld worden of sprake was van een wapen waarvan het dragen strafbaar is gesteld onder artikel 27 Wet wapens en munitie, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
Hij, op 16 februari 2018 te Heerlen, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zwarte aktekoffer van het merk Samsonite, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond(en) uit het:
- op korte afstand naderen van die [slachtoffer] en
- (dreigend) plaatsen/zetten op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- (dreigend) richten op en/of tonen aan die [slachtoffer] van een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp en
- (met kracht) , een of meermalen, slaan met een houten stok tegen de hand, althans lichaam, van die [slachtoffer] en
- (met kracht) rukken/trekken van voornoemde aktekoffer uit de hand(en) van die [slachtoffer] en
- (daarbij) aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: “Go back to the office” en/of “1 will shoot you”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; ten gevolge waarvan die [slachtoffer] de koffer heeft losgelaten;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van 2 jaren en met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een lagere straf bepleit dan door de officier van justitie ter terechtzitting is geëist.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er zorgen zijn om zijn cliënt en dat hij de meerwaarde niet ziet van een langere gevangenisstraf dan reeds door zijn cliënt in voorarrest is doorgebracht. Indien de rechtbank van oordeel is dat een toevoeging aan de reeds door zijn cliënt in voorarrest doorgebrachte straf noodzakelijk is dan verzoekt de raadsman reclasseringstoezicht op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft samen met medeverdachte een oudere man op straat van zijn koffer beroofd. Er is bij die beroving gebruik gemaakt van een (nep)wapen en het slachtoffer is in zijn gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft op enig moment zijn koffer afgegeven.
De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Blijkens de verklaring zoals door het slachtoffer bij de politie afgelegd heeft hij de overval als zeer beangstigend en bedreigend ervaren.
Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij eventuele getuigen en bij de maatschappij als geheel.
Verdachte heeft volledige openheid van zaken gegeven. De rechtbank zal dit in sterke mate in het voordeel van verdachte in de strafmaat mee laten wegen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van d.d. 3 mei 2019, eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Dat hij zich nu weer heeft laten verleiden tot het plegen van een overval, en nog wel naar hij wist op een oudere man met een zwakke gezondheid, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank zal tot slot rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een substantieel voorwaardelijk deel, alsook een proeftijd voor de duur van drie jaren, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde balletjespistool vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het feit is begaan
en zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.050,- [éénduizend en vijftig], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- 1 samsonite koffer t.w.v. € 150,-;
- 1 crypto-telefoon t.w.v. € 500,-;
- 1 mobiele telefoon t.w.v. € 100,- en
- meerdere zakelijke klappers t.w.v. € 300,-.
De benadeelde partij heeft geen immateriële schade gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 550,- alsook de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van strafrecht hoofdelijk op te leggen en de vordering voor het overige af te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de crypto-telefoon en de klappers met documenten af te wijzen en de vordering voor het overige toe te wijzen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten ter zake de koffer en de mobiele telefoon zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,- te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2018.
De onder de post “klappers” opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De benadeelde in de gelegenheid stellen zijn vordering nader te onderbouwen is een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De vordering zal voor het overige, te weten de crypto-telefoon worden afgewezen nu naar aanleiding van de vordering is komen vast te staan dat de crypto-telefoon niet aan de benadeelde toebehoorde en hij derhalve die schade niet heeft geleden.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 36f Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk voor het onder feit 2 tenlastegelegde;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 en onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of
andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte
hoofdelijktot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1): van een bedrag van € 250,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2018) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt
hoofdelijkde
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 5 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 300,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van
€ 500,- wordt afgewezen.
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het balletjespistool.
-heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, en mr. R.M. van Vuure en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
Mr. R.M. van Vuure en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.