4.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 13 februari 2019 en 25 februari 2019, te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland, als houder van runderen, telkens opzettelijk er geen zorg voor heeft
gedragen dat (een deel van) deze runderen,
-over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden,
en
-niet een voor die runderen toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en
de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van die runderen, aangezien (een deel van) die runderen niet de beschikking had(den) over een voldoende schone, droge en hygiënische ligplaats en huisvesting, immers
waren op 13 februari 2019:
A. in de oud Hollandse stal alle hokken met roostervloer en de strohokken sterk bevuild met natte en opgedroogde mest, in en rondom de hokken was veel opgedroogde mest aanwezig, en
B. in de ligboxenstal alle hokken met ligboxen en roostervloer bevuild met natte en opgedroogde mest en waren de ligplaatsen bevuild met natte mest, en
C. in de oud Hollandse stal en de ligboxenstal en voor de voerkuilen de voerplaatsen sterk bevuild met oude voerresten en mest en waren er oude beschimmelde voerresten aanwezig en liepen in de oud Hollandse stal runderen los op de voergang;
en
waren op 25 februari 2019,
A. achterin de oud Hollandse stal de ligplaatsen van 12 runderen, bevuild met
veel mest en
B. op de voergangen en op de voerplaatsen direct voor het voerhek van de lig- boxenstal en de oud Hollandse stal, mest aanwezig, er was verse mest op de voerplaatsen aanwezig, de 4 runderen die buiten op het erf liepen, hadden
direct toegang tot de voornoemde voergangen, een koe met kalf dat vastgebonden voorin de ligboxenstal werd gehuisvest, op de voergang deponeerde mest en urineerde op de voergang en op de plaatsen waar deze koe zelf moest vreten;
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
hij op 13 februari 2019 te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland, als houder van runderen, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat deze (een deel van deze) runderen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, aangezien
A. de waterbakjes in de oud Hollandse stal niet werkten, bij het indrukken van de klepels was er geen watertoevoer en hadden de runderen die buiten liepen alleen toegang tot vuil water, aanwezig op het erf en in de sloten rondom het bedrijf; en
B. de bakken aanwezig in de ligboxenstal, voorzien van iets water maar de
watertoevoer was afgesloten, het aanwezige water was onvoldoende voor de aanwezige dieren;
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij op 13 februari 2019, te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland, telkens opzettelijk 42 runderen heeft gehouden in een behuizing, met name de oud Hollandse stal terwijl die behuizing, waaronder begrepen de vloer, scherpe randen en uitsteeksels bevatte waaraan die runderen zich konden verwonden, immers
-waren roostervloeren zeer ongelijk (er was een hoogteverschil van enkele centimeters tussen 2 naast elkaar gelegen roosterbalken)
en
-stonden een aantal tussenhekken schuin waardoor de runderen met de poten tussen de hekken konden komen (en zich daardoor konden bezeren en/of verwonden)
en
-zat bij het rund op de grup een groot gat in de roostervloer;
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
hij op 13 februari 2019 en 25 februari 2019 te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland, als houder van runderen, telkens opzettelijk, die runderen, die niet in een gebouw werden gehouden en die los liepen op het erf en rondom de kuilvoerbulten en de omliggende percelen grasland, geen bescherming heeft geboden tegen gezondheidsrisico's, aangezien telkens op het erf en de percelen grasland losliggende materialen, zoals werktuigen, hekken, stenen, een stoel en losse draden, lagen/stonden waaraan de dieren zich konden bezeren en/of verwonden;
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
5.
hij te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland, als houder van een aangewezen
dierlijk bijproduct, te weten het kadaver van een kalf, niet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop dat bijproduct was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij de ondernemer, als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling dierlijke producten, immers was op 13 februari 2019 van voornoemd kadaver, afkomstig van een kalf dat op die dag reeds meer dan 48 uur dood was, nog geen melding gedaan; zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.