ECLI:NL:RBOVE:2019:1570

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
08/760011-19 (P) en 08/047909-18 (VTUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens poging tot doodslag in Enschede

Op 9 mei 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 januari 2019 in Enschede, waar de verdachte bewust de confrontatie zocht met het slachtoffer en hem met een mes in de hals stak. Tijdens de rechtszitting op 25 april 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.M. Penn, gehoord. De tenlastelegging omvatte zowel poging tot moord als poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, waardoor hij van dat onderdeel is vrijgesproken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis, wat zijn gedragingen heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, omdat er een hoog recidiverisico is en de verdachte geen inzicht heeft in zijn ziekte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die medische behandeling nodig had na de steekwond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760011-19 (P) en 08/047909-18 (VTUL)
Datum vonnis: 9 mei 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 op [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP aan de [woonplaats] en nu verblijvende in het PPC in Vught.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.M. Penn, advocaat in Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:heeft geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden dan wel te doden;
subsidiair:(met voorbedachten rade) heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Enschede, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven
die [slachtoffer] een of meermalen met een mes in de nek en/of hals heeft gestoken
en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Enschede, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] een of meermalen met een mes in de nek en/of hals heeft gestoken
en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van voorbedachten rade, maar dat er wel wettig en overtuigend bewijs is voor poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat geen sprake is van voorbedachten rade en refereert zich ten aanzien van de poging tot doodslag aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 april 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 18 januari 2019 (pagina’s 9-10);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een letselrapportage opgemaakt door drs. S. van der Veen, forensisch arts, van 28 januari 2019 (pagina’s 29-31).
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte het feit met voorbedachten rade heeft gepleegd, zodat zij hem van dat bestanddeel zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 18 januari 2019 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte strafbaar is, omdat geen sprake is geweest van putatief noodweer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat zijn cliënt moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van putatief noodweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar ook redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] op hem af wilde komen en dat hij zag dat [slachtoffer] een mes bij zich had. Bij doorvragen door de politie verklaart verdachte dat [slachtoffer] in zijn jas keek, maar dat hij, verdachte, geen mes heeft gezien. Het dossier bevat niets op basis waarvan aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] een mes bij zich had en/of verdachte (daarmee) wilde aanvallen. Ook verder zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Er is daarom geen sprake van een situatie dat verdachte kon en ook redelijkerwijs mocht aannemen dat hij zich moest verdedigen door te handelen zoals hij heeft gedaan. Het beroep op putatief noodweer wordt dus verworpen.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, en van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt de rechtbank om, mocht zij tot oplegging van een straf of maatregel komen, aan te sluiten bij het advies van de psycholoog en een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege overweegt, verzoekt de raadsman de rechtbank te bepalen dat een aanvullende rapportage wordt opgemaakt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden. Bewapend met een mes, welk mes verdachte die dag ter verdediging bij zich had gestoken, heeft hij bewust de confrontatie met aangever opgezocht. Verdachte heeft hem vervolgens met een mes in zijn hals gestoken. Als gevolg hiervan moest aangever naar het ziekenhuis. Daar heeft een forensisch arts vastgesteld dat de steekwond zich vlak achter de grote halsslagader bevond waardoor een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft bestaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over deze mogelijk ernstige gevolgen.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
26 maart 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het rapport van drs. A. de Boer, arts in opleiding tot psychiater, en prof. dr. R.J. Verkes, psychiater. Zij concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat sprake is van een psychotische stoornis, voorlopig het meest passend geclassificeerd als een waanstoornis van het achtervolgingstype en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van het feit en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte en veroorzaakten een verstoorde realiteitstoetsing. Verdachte handelde vanuit de waan dat anderen hem bedreigden en de angst die daaruit voortvloeide heeft geleid tot zelfbescherming middels het dreigen en steken met het mes. Zij adviseren op basis daarvan het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen. Zij achten het recidiverisico hoog als verdachte niet wordt behandeld. Die behandeling dient in een gedwongen kader plaats te vinden. Zij verwachten dat verdachte niet vrijwillig een behandeling zal volgen, omdat hij geen inzicht in zijn ziekte heeft. Zij adviseren daarom verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het rapport van 13 april 2019, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog. De psycholoog constateert ook dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, omdat bij hem sprake is van een waanstoornis, zowel van het achtervolgingstype als van het somatische type. Deze stoornis was ook aanwezig tijdens het plegen van het feit en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen. Maar anders dan volgens De Boer en Verkes is volgens de psycholoog het conflict begonnen omdat verdachte boos was op aangever. Hij beschrijft dat verdachte had kunnen nagaan dat vervolgens een voor hem bedreigende situatie zou ontstaan. Toen deze situatie zich daadwerkelijk voordeed, werd verdachte erg angstig. Deze angst werd versterkt door zijn paranoïde gedachten. Hierdoor had verdachte niet meer de volledige controle over zijn gedrag. Om die reden adviseert de psycholoog verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Over het recidiverisico schrijft de rapporteur dat, zolang de paranoïde gedachten blijven bestaan, niet kan worden uitgesloten dat verdachte wederom vanuit angst tot geweld zal komen. De psycholoog vindt een ambulante forensische psychiatrische behandeling in combinatie met reclasseringstoezicht nodig. Hij meent dat begonnen zou moeten worden met een klinische opname van enkele maanden, gericht op stabilisatie en resocialisatie. Medicatie zal de klachten waarschijnlijk nog verder kunnen doen afnemen, maar hiervoor staat verdachte op dit moment niet open. De psycholoog concludeert dat dit alles gerealiseerd kan worden binnen het kader van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank oordeelt op basis van de uitgebrachte rapportages dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte gedeeltelijk toerekeningsvatbaar is. De bevindingen van de psycholoog passen naar het oordeel van de rechtbank beter bij de feiten zoals die uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen: verdachte leed niet alleen aan wanen maar hij was ook boos op aangever en zocht bewust de confrontatie met hem. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar als verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, vindt ook de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte een intensieve klinische behandeling ondergaat. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
De rechtbank weegt mee dat verdachte geen enkel inzicht in zijn ziekte heeft en alleen onder zijn voorwaarden wil meewerken aan een behandeling. De reclassering schrijft in haar rapport van 19 april 2019 niet alleen dat het recidiverisico hoog is, maar ook dat zij het risico op onttrekken aan voorwaarden inschat als hoog/gemiddeld. Volgens de reclassering is de motivatie van verdachte gering en heeft hij geen vertrouwen in de hulpverlening. Ook ter zitting heeft verdachte gezegd dat hem psychisch niets mankeert en dat hij geen behandeling nodig heeft. Dit maakt dat geen andere straf of maatregel voldoende het recidivegevaar kan beteugelen dan de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging daarvan. De door verdachte gepleegde poging tot doodslag is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1 ten 1º, Sr. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege in dit geval niet is gemaximeerd tot de duur van vier jaren, omdat zij is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast oplegging van deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan het leed dat verdachte aan zijn slachtoffer heeft toegebracht door hem op een levensbedreigende manier met een mes te steken. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
7.4
Voorwaardelijk verzoek nadere rapportage
De rechtbank constateert dat de conclusies over de toerekeningsvatbaarheid en adviezen over de op te leggen straf of maatregel van de psychiaters en psycholoog van elkaar verschillen. Wel zijn de gedragsdeskundigen het er over eens dat bij verdachte sprake is van psychiatrische problematiek en dat hij een waanstoornis heeft. Ook is er overeenstemming over het feit dat verdachte een behandeling nodig heeft. De rechtbank acht zich dan ook voldoende ingelicht om over te kunnen gaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Zij ziet op basis van de wetgeving en rechtspraak ook geen belemmering in het feit dat de gedragsdeskundigen daarover verschillend adviseren. Gelet daarop zal zij het voorwaardelijke verzoek van de raadsman afwijzen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie en de raadsman hebben geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Hoewel kan worden vastgesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, vindt de rechtbank toewijzing van de vordering, gelet op de opgelegde gevangenisstraf en maatregel van terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege, niet opportuun.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf: poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
wijst afde vordering tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van
11 juni 2018 met parketnummer 08/047909-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie regionale eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019028183, onderzoek ASTANA/ON2R019008. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.