7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden. Bewapend met een mes, welk mes verdachte die dag ter verdediging bij zich had gestoken, heeft hij bewust de confrontatie met aangever opgezocht. Verdachte heeft hem vervolgens met een mes in zijn hals gestoken. Als gevolg hiervan moest aangever naar het ziekenhuis. Daar heeft een forensisch arts vastgesteld dat de steekwond zich vlak achter de grote halsslagader bevond waardoor een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft bestaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over deze mogelijk ernstige gevolgen.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
26 maart 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het rapport van drs. A. de Boer, arts in opleiding tot psychiater, en prof. dr. R.J. Verkes, psychiater. Zij concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat sprake is van een psychotische stoornis, voorlopig het meest passend geclassificeerd als een waanstoornis van het achtervolgingstype en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van het feit en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte en veroorzaakten een verstoorde realiteitstoetsing. Verdachte handelde vanuit de waan dat anderen hem bedreigden en de angst die daaruit voortvloeide heeft geleid tot zelfbescherming middels het dreigen en steken met het mes. Zij adviseren op basis daarvan het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen. Zij achten het recidiverisico hoog als verdachte niet wordt behandeld. Die behandeling dient in een gedwongen kader plaats te vinden. Zij verwachten dat verdachte niet vrijwillig een behandeling zal volgen, omdat hij geen inzicht in zijn ziekte heeft. Zij adviseren daarom verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het rapport van 13 april 2019, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog. De psycholoog constateert ook dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, omdat bij hem sprake is van een waanstoornis, zowel van het achtervolgingstype als van het somatische type. Deze stoornis was ook aanwezig tijdens het plegen van het feit en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen. Maar anders dan volgens De Boer en Verkes is volgens de psycholoog het conflict begonnen omdat verdachte boos was op aangever. Hij beschrijft dat verdachte had kunnen nagaan dat vervolgens een voor hem bedreigende situatie zou ontstaan. Toen deze situatie zich daadwerkelijk voordeed, werd verdachte erg angstig. Deze angst werd versterkt door zijn paranoïde gedachten. Hierdoor had verdachte niet meer de volledige controle over zijn gedrag. Om die reden adviseert de psycholoog verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Over het recidiverisico schrijft de rapporteur dat, zolang de paranoïde gedachten blijven bestaan, niet kan worden uitgesloten dat verdachte wederom vanuit angst tot geweld zal komen. De psycholoog vindt een ambulante forensische psychiatrische behandeling in combinatie met reclasseringstoezicht nodig. Hij meent dat begonnen zou moeten worden met een klinische opname van enkele maanden, gericht op stabilisatie en resocialisatie. Medicatie zal de klachten waarschijnlijk nog verder kunnen doen afnemen, maar hiervoor staat verdachte op dit moment niet open. De psycholoog concludeert dat dit alles gerealiseerd kan worden binnen het kader van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank oordeelt op basis van de uitgebrachte rapportages dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte gedeeltelijk toerekeningsvatbaar is. De bevindingen van de psycholoog passen naar het oordeel van de rechtbank beter bij de feiten zoals die uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen: verdachte leed niet alleen aan wanen maar hij was ook boos op aangever en zocht bewust de confrontatie met hem. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar als verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, vindt ook de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte een intensieve klinische behandeling ondergaat. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
De rechtbank weegt mee dat verdachte geen enkel inzicht in zijn ziekte heeft en alleen onder zijn voorwaarden wil meewerken aan een behandeling. De reclassering schrijft in haar rapport van 19 april 2019 niet alleen dat het recidiverisico hoog is, maar ook dat zij het risico op onttrekken aan voorwaarden inschat als hoog/gemiddeld. Volgens de reclassering is de motivatie van verdachte gering en heeft hij geen vertrouwen in de hulpverlening. Ook ter zitting heeft verdachte gezegd dat hem psychisch niets mankeert en dat hij geen behandeling nodig heeft. Dit maakt dat geen andere straf of maatregel voldoende het recidivegevaar kan beteugelen dan de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Er wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging daarvan. De door verdachte gepleegde poging tot doodslag is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1 ten 1º, Sr. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege in dit geval niet is gemaximeerd tot de duur van vier jaren, omdat zij is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Naast oplegging van deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan het leed dat verdachte aan zijn slachtoffer heeft toegebracht door hem op een levensbedreigende manier met een mes te steken. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.