ECLI:NL:RBOVE:2019:152

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
08-760082-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman voor afpersing en verboden wapenbezit met gebruik van geweld

Op 21 januari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 18-jarige jongeman veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van afpersing en verboden wapenbezit. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 april 2018 in Almelo, waar de verdachte samen met een mededader op gewelddadige wijze een geldbedrag van 450 euro heeft afhandig gemaakt van het slachtoffer. Dit gebeurde onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij de verdachte zijn slachtoffer op de bank duwde en dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, al eerder met de politie in aanraking is gekomen en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte is ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van wapens, wat de rechtbank als een ernstig feit beschouwt. De vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen werd door de rechtbank in grote lijnen gevolgd, maar de rechtbank besloot het onvoorwaardelijke deel van de straf langer te maken dan door de officier was gevorderd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van 450 euro, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760082-18 (P)
Datum vonnis: 21 januari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
nu verblijvende in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 oktober 2018 en 7 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Veenendaal en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.P. Van der Graaf, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 7 januari 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:samen met een ander op gewelddadige wijze, een aan [slachtoffer] toebehorend geldbedrag heeft weggenomen en/of samen met een ander [slachtoffer] heeft afgeperst, dan wel
subsidiair:samen met een ander wapens voorhanden heeft gehad of gedragen.
Voluit luidt de (gewijzigde) tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 24 april 2018 te Almelo, in elk geval in Nederland, op de openbare weg Stationsstraat, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een hoeveelheid geld (ongeveer 450 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en of diens mededader, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-Die [slachtoffer] op de bank te duwen en/of
-De woorden toe te voegen "beter blijf je zitten" en/of
-Een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen
en/of
-Te zeggen dat [slachtoffer] zijn geld af moest staan en/of
-Te zeggen dat hij bij die [slachtoffer] door de ramen zou komen en/of
-Bij diens moeder zal inbreken, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 24 april 2018 te Almelo, in elk geval in Nederland, op de openbare weg Stationsstraat, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 450 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, door:
-Die [slachtoffer] op de bank te duwen en/of
-De woorden toe te voegen "beter blijf je zitten" en/of
-Een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
-Te zeggen dat [slachtoffer] zijn geld af moest staan en/of
-Te zeggen dat hij bij die [slachtoffer] door de ramen zou komen en/of -Bij diens moeder zal inbreken, althans woorden van gelijke (dreigende) aard;
2
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2018 tot en met 24 april 2018 te
Almelo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of categorie III, te weten een of meer pisto(o)l(en) en/of een uzi, voorhanden heeft gehad;
en/of
hij in of omstreeks 10 april 2018 tot en met 24 april 2018 te Almelo, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een of meer pisto(o)l(en)
en/of een uzi, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaring van aangever [slachtoffer] , de verklaring van de getuige [getuige] , het filmpje op de telefoon van [verdachte] waarop medeverdachte [medeverdachte] te zien is met een wapen soortgelijk aan het wapen dat hij achter de broeksband had en de appjes (“we gaan [slachtoffer] pakken), die [verdachte] kort voor de ontmoeting met aangever naar medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich, samen met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan diefstal van € 450,--;
Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat op basis van het relaas van de verbalisanten en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte, samen met zijn mededader, in de ten laste gelegde periode alarmpistolen voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wettig bewijs voor beide tenlastegelegde feiten weliswaar aanwezig is maar dat de overtuiging ontbreekt. De raadsman baseert dat, wat betreft feit 1, op de stellige ontkenning van verdachte en diens medeverdachte en de tegenstrijdige verklaringen van aangever en die van de getuige [getuige] .
Ten aanzien van feit 2 merkt de verdediging op dat de ter zitting gehoorde getuige [medeverdachte] uitdrukkelijk heeft ontkend zowel bij de politie als in raadkamer de naam van [verdachte] te hebben genoemd als zijnde de eigenaar van de wapens en bovendien niet kan worden vastgesteld wanneer het op de telefoon van [verdachte] aangetroffen filmpje van de wapens is gemaakt. Verder kan volgens de raadsman de ring, waarvan zich een afbeelding in het dossier bevindt, niet in verband worden gebracht met verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 in de eerste plaats en onder 2 in de tweede plaats is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe:
-met betrekking tot het onder 1 in de eerste plaats ten laste gelegde, dat de gedragingen achter de gedachtestreepjes hebben geresulteerd in een afgifte van het geld door [slachtoffer] aan verdachte en diens mededader en dat aldus sprake was van afpersing.
-met betrekking tot het onder 2 in de tweede plaats ten laste gelegde, dat het hier het dragen van een voorwerp van categorie IV van de Vuurwapenwet betreft, welk dragen alleen een strafbaar feit oplevert indien dit op de openbare weg plaatsvindt en niet, zoals in het onderhavige geval, dit voorwerp wordt gedragen in een besloten ruimte.
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en op de behandeling ter terechtzitting
het volgende vast.
Feit 1:
Door verdachte is verklaard dat hij en [medeverdachte] zich op 24 april 2018, samen met twee anderen, waaronder [slachtoffer] hebben begeven naar een naast de parkeerplaats aan de Stationsstraat te Almelo gelegen grasveld en dat daar is gesproken over het betalen van geld door [slachtoffer] aan verdachte, waarop [slachtoffer] een geldbedrag aan verdachte heeft overhandigd. [2]
Door aangever [slachtoffer] is, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Nadat [verdachte] mij op 24 april 2018 had gebeld en [verdachte] een whattsapp bericht had gestuurd naar mijn vriend [getuige] , wilde hij met ons afspreken bij de parkeergarage naast het station. Omstreeks 14.00 uur zag ik dat [getuige] , [verdachte] en een voor mij onbekende jongen voor het station op mij stonden te wachten. Nadat ik naar hen was toegelopen zijn we met ons vieren naar de parkeergarage gelopen. Daar ben ik op een bankje gaan zitten en toen ik probeerde te gaan staan voelde ik dat [verdachte] mij terug drukte en zei dat ik niet mocht wegrennen. Ik wilde opnieuw opstaan toen de onbekende jongen zich ermee ging bemoeien. Ik zag dat die jongen zijn jas omhoog trok en daarbij zei: “beter blijf je zitten”. Ik zag dat de jongen achter zijn broeksband een vuurwapen had. Ik schrok hier erg van. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat ik mijn geld moest afstaan. Ik had 450 euro bij mij. [verdachte] zei mij dat dit mijn straf was omdat ik hem genaaid had. Ik hoorde dat de andere jongen zei dat dit klopte. Ik heb vervolgens het geld uit mijn broekzak gepakt, waarop [verdachte] het geld uit mijn handen greep. Hij zei dat, mocht ik met de politie gaan praten, zij bij mij door de ramen zouden komen. De onbekende jongen zei dat hij dan bij mijn moeder zou inbreken. Ze zeiden mij dat zij mij wisten te wonen. Ik was erg bang dat, als ik het geld niet zou geven, hij mij in elkaar zou slaan of mij zou neerschieten. Ik zag dus geen andere uitweg dan het geld aan hen af te geven. [3]
Door de getuige [getuige] is, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 24 april omstreeks 13.00 uur wachtte ik op mijn vriend [slachtoffer] die bij de [bedrijf] werkt. Om 13.05 belde [verdachte] mij op en vroeg of hij [slachtoffer] en mij kon spreken. [verdachte] kwam kort hierna met een andere jongen naar de [bedrijf] . Daar hebben we op [slachtoffer] gewacht. Toen [slachtoffer] klaar was moesten wij achter hen meelopen naar de autogarage bij het station. Ik zag dat [slachtoffer] daar op het bankje ging zitten. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [slachtoffer] zei dat hij moest boeten voor het feit dat [verdachte] , in verband met de diefstal van een scooter, drie dagen had vastgezeten. [verdachte] zei tegen [slachtoffer] : “lever je geld maar in”. Ik zag dat de andere jongen een vuurwapen liet zien dat hij aan de voorzijde achter zijn broeksband had. Ik zag dat [slachtoffer] op stond en het geld pakte. Hij had dit geld in een stapel. Ik zag dat [verdachte] het geld uit zijn handen pakte en met de andere jongen wegliep. Ik ben toen weggelopen richting het station. Toen ik onder het station doorliep en de tunnel uit kwam, kwam de jongen die eerder het vuurwapen toonde naar mij toe en zei dat hij het vuurwapen al weg had gelegd. Vooraf had ik die ochtend ook al whattsapp contact gehad met [verdachte] . Hij vertelde toen dat ze ons wilden spreken en dat ik en [slachtoffer] naar de andere kant van het station moesten komen. Volgens mij had [slachtoffer] meer dan 400 euro bij zich. [4]
Uit onderzoek van de telefoon die in gebruik was bij verdachte is gebleken dat met deze telefoon naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] op 24 april 2018 omstreeks 12.13 uur is geappt de tekst: “We gaan [slachtoffer] pakke” en “Ik fix dat ze komen na de tunnel”. [5]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] zoals hierna bewezen verklaard.
Feit 2:
Een proces-verbaal voortgang onderzoek van 7 mei 2018, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
In het geheugen van een bij [verdachte] inbeslaggenomen GSM werden meerdere video-opnames en foto’s aangetroffen. Op een video-opname van 10 april is [medeverdachte] te zien. Hij zit op de bank. Naast hem liggen twee pistolen. Hij geeft een Uzi-machinepistol in zijn handen. Hij pakt op aangeven van de filmer enkele malen de pistolen vast en haalt vervolgens de slede van deze pistolen naar achteren. Ook bij de Uzi doet hij dit. Uit onderzoek is gebleken dat deze opname is gemaakt met de GSM van [verdachte] . [medeverdachte] is herkend door twee politieambtenaren. Aan de hand van het behang op de achtergrond en de bank kon worden vastgesteld dat de video-opname is gemaakt in de woning van [medeverdachte] . Op een andere video-opname van 10 april 2018 zijn twee personen te zien/horen. Zij komen deels in beeld met de twee pistolen en de Uzi. Een van de personen draagt een opvallende ring aan de rechterhand. Tijdens het verhoor van [verdachte] op 4 mei 2018 droeg hij een soortgelijke ring aan zijn rechterhand. Op een derde video-opname komen (bad)slippers in beeld die worden gedragen door de filmer. [verdachte] droeg dergelijke slippers bij zijn aanhouding. Er werd ook een foto van een pistool aangetroffen, gemaakt op 19 april 2018 met de GSM van [verdachte] . De Gsm van [verdachte] maakte op dat moment gebruik van de wifihotspot van [medeverdachte] . [medeverdachte] verklaarde op 3 mei 2018 dat [verdachte] op een avond bij hem was gekomen met 3-nepwapens. [medeverdachte] had hier met zijn GSM een film van gemaakt. [verdachte] had de wapens weer meegenomen toen hij wegging. [6]
Door verdachte is, op daartoe door de verbalisanten gestelde vragen, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard. (V: vraag verbalisant; A: antwoord verdachte)
V: We hebben jouw telefoon onderzocht…. Hierop hebben we filmpjes aangetroffen met vuurwapens…….. We zien op de filmpjes dat het om een Walter P99 gaat...... De filmpjes zijn gemaakt op 10 april..……. Wat kun je hierover vertellen ?
A: Het is de telefoon van mijn zusje. [7]
Door [medeverdachte] is, op daartoe door de verbalisanten gestelde vragen, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard. (V: vraag gesteld aan verdachte; A: antwoord verdachte; O: opmerking verbalisanten)
O: Aangever verklaart dat bij het gesprek met [verdachte] , een voor hem onbekende jongen een wapen toonde. We tonen je nu een aantal foto’s van een man met verschillende wapens. Wat kun je hierover zeggen ?
A: Ik heb ze onder handbereik gehad. Ik ben degene die op de foto staat met de wapens….. Ik herken de ruimte als mijn woonkamer.
V: Waarom waren deze drie wapens bij jou in de woning ?
A: Hij kwam naar mij toe met die wapens… Hij zei kijk eens. De kleinere wapens zijn van die wapens die je in Duitsland kunt kopen….. [verdachte] zei: “kijk wat ik heb”. [8]
Door [medeverdachte] is in raadkamer, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard;
Ik wist dat [verdachte] bij de politie over [slachtoffer] wilde verklaren. Op 24 april 2018 had ik met [verdachte] afgesproken. Degene die op de foto’s staat met een wapen ben ik. [verdachte] had die wapens bij zich en heeft het filmpje gemaakt. Het ene was een balletjespistool en de twee andere waren alarmpistolen. [9]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van twee pistolen zoals hierna bewezen verklaard.
4.2
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
verdachte op 24 april 2018 te Almelo, op de openbare weg Stationsstraat, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (450 euro), dat aan [slachtoffer] toebehoorde, door:
-die [slachtoffer] op de bank te duwen en
-de woorden toe te voegen "beter blijf je zitten" en
-een vuurwapen te tonen en
-te zeggen dat [slachtoffer] zijn geld af moest staan en
-te zeggen dat hij bij die [slachtoffer] door de ramen zou komen en
-bij diens moeder zal inbreken;
2
verdachte in de periode van 10 april 2018 tot en met 24 april 2018 te
Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, te weten pistolen, voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 in de tweede plaats en onder 2 in de eerste plaats meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 317 jo artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 van de Wet wapens en munitie jo artikel 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 in de tweede plaats
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 in de eerste plaats
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien (18) maanden waarvan twaalf (12) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren en met oplegging van de voorwaarden genoemd in het reclasseringsrapport van 28 november 2018.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft, ondanks zij nog betrekkelijk jeugdige leeftijd, een behoorlijke staat van dienst wat betreft het plegen van misdrijven en met name vermogensdelicten. Naast een veroordeling in oktober 2017 is verdachte, amper een maand vóór het plegen van de onderhavige feiten, nog ter zake straatroof tot een jeugddetentie veroordeeld. De in eerdere veroordelingen gelegen waarschuwingen kunnen verdachte er kennelijk niet van weerhouden door te gaan met het plegen van strafbare feiten. De door hem en zijn mededader gepleegde afpersing en met name het gemak waarmee deze is gepleegd, wordt door de rechtbank als zeer ernstig en verontrustend aangemerkt. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij zich, samen met zijn mededader, op een berekende en gewelddadige wijze en met gebruikmaking van een wapen, het slachtoffer zijn geld afhandig heeft gemaakt. Verdachte heeft daarbij zijn eigen financiële motieven voorop gesteld en geen enkel oog gehad voor de gevolgen van het slachtoffer die, naar de ervaring leert, daarvan mogelijk nog langere tijd hinder in de vorm van angstgevoelens zal ondervinden. Bovendien brengen feiten als deze veelal gevoelens van onzekerheid en onveiligheid met zich mee, niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de maatschappij in het algemeen. Verdachte heeft zich daarvan kennelijk geen rekenschap gegeven. Daarnaast heeft verdachte zich, samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens. Met name gelet op het gevaarzettend karakter van feiten als deze, dient het aanwezig hebben wapens ontmoedigd te worden door het opleggen van een forse straf. De aanwezigheid van wapens vormt een gevaar voor een veilige samenleving. Verdachte, die naar het oordeel van de rechtbank ter zake van de afpersing als initiator dient te worden aangemerkt, heeft er, gelet op zijn proceshouding, blijk van gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn strafbaar gedrag.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden die met name zijn verwoord in de reclasseringsrapportages van 27 september 2018 en 28 november 2018 en welke laatstgenoemde rapportage ter zitting nader is toegelicht door de reclasseringswerker [naam] .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, verdachtes hardnekkig recidiveren met betrekking tot strafbare feiten en diens proceshouding, zoals hiervoor overwogen, en mede gelet op de aan de medeverdachte [medeverdachte] op te leggen straf en diens rol bij de bewezenverklaarde feiten, de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf langer doen zijn dan door de officier van justitie gevorderd. Teneinde verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst andermaal met strafbare feiten zal inlaten en hij bovendien ter zitting heeft aangegeven open staan voor hulpverlening en behandeling, zal de rechtbank de op te leggen straf deels voorwaardelijk met oplegging van na te melden voorwaarden doen zijn.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te Almelo, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 450,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade betreft het geldbedrag dat van de benadeelde partij is afgenomen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (hoofdelijk).
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in verband met de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden, temeer nu die vordering bovendien onvoldoende is onderbouwd. In ieder geval dient volgens de raadsman bij een bewezenverklaring, de vordering niet hoofdelijk te worden toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 in de tweede plaats bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 450,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 in de eerste plaats en het onder 2 in de tweede plaats ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 in de tweede plaats en het onder 2 in de eerste plaats ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 in de tweede plaats en onder 2 in de eerste plaats meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 in de tweede plaats
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 in de eerste plaats
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapen en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 in de tweede plaats en onder 2 in de eerste plaats bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek Kaïros of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de zorginstelling zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt deelneming aan een vervolgbehandeling indien dit door de instelling/behandelaar, in overleg met de reclassering, noodzakelijk wordt geacht;
- zich gedurende proeftijd zal laten opnemen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich dient te houden aan het dagprogramma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit nodig acht;
- zal meewerken aan het krijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Almelo van een bedrag van € 450,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2018) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit onder 1 in de tweede plaats tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 450,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 9 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. J.H. Olthof en mr. G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2019.
Mr. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] van 11 juli 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 januari 2019, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 april 2018, pagina’s 171 en 172.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 24 april 2018, pagina’s 175 en 176.
5.Het proces-verbaal in het dossier, bladzijde 121.
6.Het proces-verbaal voortgang onderzoek van de districtsrecherche Twente van 7 mei 2018, pagina’s 1 en 2.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 mei 2018, pagina’s 210 tot en met 212.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 3 mei 2018, pagina 151.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] raadkamer van 9 mei 2018, welk proces-verbaal ter zitting van 7 januari 2019 door de officier van justitie is overgelegd en met instemming van de raadsman in het dossier is gevoegd.