In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 april 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is ingediend door de gecertificeerde instelling (GI), die verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor jeugdhulpaanbieders. De ouders van [minderjarige], hierna te noemen de moeder en de vader, hebben instemming gegeven met het verzoek, waardoor een mondelinge behandeling niet noodzakelijk was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders en dat [minderjarige] tot 16 april 2019 bij haar tante verbleef. Op 16 april 2019 zou [minderjarige] worden geplaatst bij het Kamer Trainingscentrum te Deventer.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen, waaronder een beschikking van 7 juni 2018, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was verlengd tot 18 juli 2019. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing, die eerder was afgegeven, was komen te vervallen omdat deze niet was geëffectueerd. Gezien de instemming van alle belanghebbenden en de noodzaak van uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige], heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De beschikking verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 april 2019 tot 18 juli 2019. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is gegeven door mr. U. van Houten, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.