ECLI:NL:RBOVE:2019:1516

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
08-770052-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman tot jeugddetentie en taakstraf voor medeplichtigheid aan ontploffing met gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige jongeman veroordeeld tot 3 maanden jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uren. De jongeman was medeplichtig aan het teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel. De zaak kwam voort uit een incident op 4 november 2017, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom (Cobra 6) tegen een raam van een woning heeft laten ontploffen. Dit leidde tot schade aan de woning en had het potentieel om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken, aangezien er mensen in de woning aanwezig waren. Tijdens de rechtszaak werd de rol van de verdachte besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat zijn bijdrage niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken, maar wel als medeplichtige. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de invloed van groepsdruk op de verdachte, en zijn persoonlijke situatie. De officier van justitie had een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie geëist, wat de rechtbank heeft overgenomen, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de onaanvaardbare risico's die de verdachte had genomen, maar ook de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt sinds het incident.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770052-18 (P)
Datum vonnis: 30 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.A. Koning, advocaat te Meppel, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging op 16 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander een vuurwerkbom (Cobra 6) tegen een raam heeft laten ontploffen waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan, althans dat hij daaraan medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging als volgt:
dat verdachte op of omstreeks 4 november 2017, te Roden, (althans) in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, door opzettelijk een vuurwerkbom, in elk geval een (zwaar) explosief, tegen of in de onmiddellijke nabijheid van een raam van een woning/pand, gelegen aan de [adres 2] aldaar, tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar de huisraad/inboedel en/of inventaris van die woning en/of de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere anderen zich in die woning en/of de belendende woning(en)/percel(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat [medeverdachte] , althans verdachte’s mededader, op of omstreeks 4 november 2017, te Roden, (althans) in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, door opzettelijk een vuurwerkbom, althans zwaar knalvuurwerk van het type Cobra 6, in elk geval een (zwaar) explosief, tegen of in de onmiddellijke nabijheid van een raam van een woning/pand, gelegen aan de [adres 2] tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de huisraad/inboedel en/of inventaris van die woning en/of de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere anderen zich in die woning en/of de belendende woning(en)/perce€l(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 20 oktober tot en met 4 november 2017 in de gemeente(n) Groningen en/of Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door in een door verdachte bestuurde auto met voornoemde [medeverdachte] , althans zijn mededader(s)
(op 20 oktober 2017) voornoemd knalvuurwerk/explosief en tape op te halen en
(op 4 november 2017) naar voornoemde woning te rijden met het vooropgezette plan om daar voornoemd knalvoorwerk/explosief op het raam te plakken;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat hij wordt veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde, met dien verstande dat geen wettig en overtuigend bewijs is voor te duchten levensgevaar.
4.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Wel heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] gereden en is hij bij het tankstation op hem blijven wachten. Verdachte is daarom medeplichtig aan het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Van gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin, omdat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, dacht dat er niemand thuis was. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad dat er gewonden zouden vallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft in de avond/nacht van 3 op 4 november 2017 [medeverdachte] met de auto van zijn moeder opgehaald en met hem (en een ander) in de auto rondjes gereden. Onderweg heeft [medeverdachte] hem verteld dat hij een explosief, een zogenaamde Cobra, op het raam van de woning van [slachtoffer 1] zou plakken en tot ontploffing zou brengen. Verdachte wist dat [medeverdachte] dit eerder had geprobeerd, maar dat het explosief toen in de lucht is ontploft, omdat het tape waarmee het explosief bevestigd moest worden op het raam niet hield. Er is dit maal tape uit de auto van verdachte gebruikt om de Cobra te kunnen bevestigen. Verdachte heeft de auto bij het tankstation nabij de woning van [slachtoffer 1] geparkeerd en is daar, zoals afgesproken, op [medeverdachte] blijven wachten. Niet lang daarna hoorde verdachte een harde knal en zag hij [medeverdachte] aan komen rennen. Nadat [medeverdachte] was ingestapt, is verdachte weggereden.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte, gelet op de aard en omvang van de bijdrage en op de beperkte intensiteit van de samenwerking, onvoldoende was om de verdachte als medepleger aan te merken. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Wel acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of hierdoor, naast gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarvoor is van belang of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar op het moment van het verrichten van die gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Of de dader dat gevaar zelf heeft voorzien, is daarbij niet van belang.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. In dit geval is zwaar knalvuurwerk op een raam van een woning tot ontploffing gebracht, op een tijdstip waarop verdachte kon verwachten dat er mensen in die woning lagen te slapen. Het gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, omdat als gevolg van de ontploffing het raam is gesprongen en glasscherven en -splinters op de in de woning aanwezige personen terecht zijn gekomen. Daardoor had zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld in de vorm van littekens in het gezicht, kunnen ontstaan. [1]
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat door de ontploffing levensgevaar te duchten was, zodat zij de verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de hiervoor in voetnoten aangehaalde en de hierna vermelde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit overigens heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verder zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
- het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 april 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , met kenmerk [nummer 1] , p. 692-698.
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] , met kenmerk [nummer 2] , p 718-720;
  • het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 8 november 2017, p. 699-717.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
[medeverdachte] op 4 november 2017, te Roden, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, door opzettelijk zwaar knalvuurwerk van het type Cobra 6 tegen een raam van een woning, gelegen aan de [adres 2] , tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de huisraad/inboedel en inventaris van die woning en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een ander zich in die woning bevindende persoon te duchten was, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 4 november 2017 in de gemeente Groningen en Noordenveld, opzettelijk middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door in een door verdachte bestuurde auto met voornoemde [medeverdachte] op 4 november 2017 naar voornoemde woning te rijden met het vooropgezette plan om daar voornoemd knalvuurwerk op het raam te plakken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 48 en 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplichtig aan het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op het advies van de reclassering, aanleiding is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen vervangende jeugddetentie, en zes maanden jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel ter voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beïnvloedbare jonge jongen is, die zich onvoldoende aan de groepsdruk heeft kunnen onttrekken. Verdachte was bang dat men zich tegen hem zou keren. Verdachte heeft voor dit feit drie nachten op het politiebureau doorgebracht, waarna de bewaring is geschorst door de rechter-commissaris. Vervolgens heeft hij meer dan een jaar huisarrest gehad. Gelet daarop dient de door de officier van justitie gevorderde werkstraf van 200 uren te worden gematigd, maar ook omdat deze eis een te grote impact op verdachte zijn werk en school zou hebben. Een taakstraf zou beter kunnen bestaan uit een leerstraf om de weerbaarheid te vergroten.
De raadsman merkt verder op dat verdachte sinds 2017 wordt begeleid door [naam] . Verdachte heeft zeer frequent contact met zijn begeleider. Dit loopt goed. Inmiddels zijn vervolgbehandelingen gepland en er is sprake van een goede dagbesteding. Het opleggen van een aanvullende meldplicht bij de reclassering is volgens de raadsman overbodig. Dat geldt, gezien de positieve ontwikkeling die verdachte sinds 4 november 2017 heeft doorgemaakt, ook voor de eis van zes maanden voorwaardelijke jeugddetentie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van zwaar knalvuurwerk, te weten een Cobra 6, tegen een raam van de woning van [slachtoffer 1] . Zij is de ex van een toenmalige vriend van verdachte, en werd al langere tijd door die vriend, maar ook door medeverdachte [medeverdachte] , lastig gevallen. Verdachte was daarvan op de hoogte en hij had daar in enige mate ook aan meegedaan. Niet alleen [slachtoffer 1] was in de woning aanwezig, maar ook een andere vriendin en [slachtoffer 2] , de ex van [medeverdachte] , die ook door hem werd lastig gevallen en waarvan verdachte ook op zijn minst op de hoogte was. De vuurwerkbom, op zich al zeer beangstigend, was dus geen op zichzelf staand incident, maar maakte onderdeel uit van een al langer bestaande situatie van intimidatie en belaging.
Door het ontploffen van de vuurwerkbom is een ruit vernield, een kozijn beschadigd en lagen er glasscherven door de gehele kamer, ook in het bed onder het raam waar een persoon op dat moment lag te slapen. Bovendien hadden de in de woning aanwezige vrouwen glasscherven en -splinters in hun haren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor personen en goederen heeft doen ontstaan. Dat niemand gewond is geraakt is niet aan verdachte en zijn medeverdachte te danken, maar slechts aan toeval.
Verdachte wist op enig moment wat zijn medeverdachte van plan was en heeft hem toch geholpen, terwijl hij geen enkele aanleiding had om [slachtoffer 1] en de andere aanwezigen in zo’n gevaarlijke situatie te brengen. Een woning is bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn hulp aan het doen ontploffen van de vuurwerkbom dit gevoel van veiligheid enorm aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van dergelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt in het reclasseringsadvies van 22 februari 2018. Uit de rapportage komt naar voren dat verdachte zeer gevoelig is voor groepsdruk en zich daardoor gemakkelijk laat meeslepen in situaties. Hoewel verdachte niet meer minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit, heeft de reclassering geadviseerd om hem te berechten volgens het jeugdstrafrecht vanwege zijn licht verstandelijke beperking en andere persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering heeft verder geadviseerd om bij een bewezenverklaring een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, behandelverplichting, schadevergoeding, een contact- en locatieverbod en het hebben en houden van dagbesteding. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de strafoplegging.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 200 uren, en drie maanden jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden is. Dit doet recht aan de ernst van het feit waarvoor in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn. Maar de rechtbank houdt ook rekening met de persoon van verdachte en de ontwikkeling die hij doormaakt. Vanuit die optiek legt de rechtbank geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op aan deze verdachte, maar wel de (maximale) onvoorwaardelijke werkstraf. Een voorwaardelijk strafdeel met oplegging van bijzondere voorwaarden vindt de rechtbank nodig om verdachte ervan te doordringen zich te weerhouden van het, al dan niet onder groepsdruk, plegen van soortgelijke of andere strafbare feiten. Het ogenschijnlijk gemak waarmee verdachte een bijdrage aan onderhavig feit heeft geleverd, geeft daartoe aanleiding. De bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering, de behandelverplichting en de verplichting van een dagbesteding, bieden verdachte het kader waarbinnen hij de nodige steun en begeleiding kan krijgen om hem daarbij te helpen. Een contact- en locatieverbod met de medeverdachten acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, niet nodig. De rechtbank ziet, gelet op de vordering van de officier van justitie, wel aanleiding om het contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De voorwaarde van het vergoeden van schade zal niet worden opgelegd, aangezien in de zaak van verdachte geen vordering tot vergoeding van de schade is ingediend.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77p, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde subsidiaire feit strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde subsidiaire feit het volgende strafbare feit oplevert: het misdrijf: medeplichtig aan het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde subsidiaire feit;
straf
- veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, in Groningen op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de AFPN of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de instelling zullen worden gegeven;
- zorgt voor een zinvolle dagbesteding, dit ter beoordeling aan de reclassering;
- op geen enkele wijze, direct of indirect (via derden) contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1998, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van aangifte van 4 november 2017, met nummer [nummer 1] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , p. 692-698 en het proces-verbaal van aangifte van 6 november 2017 met nummer [nummer 2] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] , p. 718-720.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Noord-Nederland met nummer [nummer 3] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.