ECLI:NL:RBOVE:2019:1515

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
08-770051-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 23-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De man werd schuldig bevonden aan belaging van zijn ex-vriendin en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 september 2017 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door ongewenste berichten te sturen en zich in de nabijheid van haar werk te bevinden. Daarnaast heeft hij op 4 november 2017 een zwaar knalvuurwerk, type Cobra 6, tot ontploffing gebracht tegen een raam van een woning, wat gevaar voor goederen en personen met zich meebracht. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het zich ophouden in de nabijheid van de woning van het slachtoffer, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de justitiële documentatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De verdachte moet ook een schadevergoeding van 1500 euro aan het slachtoffer betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770051-18 (P)
Datum vonnis: 30 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 november 2018 en 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
Mr. D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na nadere omschrijving op 22 november 2018 en na wijziging van de tenlastelegging van 16 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 februari 2016 tot en met 7 september 2017 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]
feit 2:op 4 november 2017 zwaar knalvuurwerk tegen een raam heeft laten ontploffen waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 7 september 2017, te Groningen, (althans) in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer 1] , (telkens) met oogmerk om die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) op een of meerdere, in elk geval verschillende, data en/of tijdstip(pen) in voormelde periode, aldaar, (telkens) (hinderlijk en/of ongewenst) die [slachtoffer 1]
-via e.mail en/of facebook en/of whats-app-berichten/berichtjes gestuurd/gezonden en/of
-via de telefoon contact gezocht en/of
-zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning van de werkplek van die [slachtoffer 1] opgehouden, in ieder geval is/zijn verdachte en/of (één van) verdachtes mededader(s) (meermalen) voor of langs die werkplek van die [slachtoffer 1] gelopen of gereden;
2
hij op of omstreeks 4 november 2017, te Roden, (althans) in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, door opzettelijk een zwaar knalvuurwerk (van het type Cobra 6), in elk geval een (zwaar) explosief, tegen of in de onmiddellijke nabijheid van een raam van een woning/pand, gelegen aan de [adres 2] ), aldaar, tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar de huisraad/inboedel en/of inventaris van die woning en/of de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of een of meerdere anderen zich in die woning en/of de belendende woning(en)/perce€l(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, in die zin dat verdachte zich, kort gezegd, heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van belaging in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 september 2017 en dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Van levensgevaar was geen sprake, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van verdachte en zijn raadsman
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie ten aanzien van beide feiten bekennende verklaringen afgelegd. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging vanaf 1 april 2017 en dat hij voor de overigens tenlastegelegde periode moet worden vrijgesproken. Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het zich ophouden in of in de nabijheid van de woning en de werkplek van aangeefster.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ook feit 2 bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het te duchten levensgevaar, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte, moet worden uitgaan van de pleegperiode van 1 april 2017 tot en met 7 september 2017.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte alleen heeft gehandeld, nu niet is gebleken dat een ander een bijdrage van voldoende gewicht aan de bewezenverklaarde belaging heeft geleverd. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het zich ophouden in de nabijheid van de woning van aangeefster. Verdachte heeft dit ontkend en enig steunbewijs hiervoor ontbreekt in het dossier. Voor het zich ophouden bij de werkplek van aangeefster, als onderdeel van de belaging, ziet de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit de verklaring van aangeefster en de bij haar aangifte gevoegde foto’s van de camerabeelden uit de winkel, blijkt dat verdachte op 5 augustus 2017 met [medeverdachte] in de [bedrijf] is geweest. [1] Verdachte heeft verklaard dat hij daar was omdat hij een geurtje nodig had en de [bedrijf] vlakbij bij zijn werkplek was. Dit bezoek vond echter plaats midden in de maandenlange periode waarin aangeefster door verdachte werd lastig gevallen en verdachte wist dat zijn ex-vriendin daar werkte. Het bezoek maakte in het licht daarvan dan ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en kan niet anders worden uitgelegd dan als gelegenheid om contact te hebben met aangeefster.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte alleen heeft gehandeld en dat hij wordt vrijgesproken van het zich ophouden in de nabijheid van de woning van aangeefster.
Van feit 2 is aangifte gedaan en verdachte heeft dit feit bekend [2] , waardoor de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen acht, met dien verstande dat verdachte ook hier alleen heeft gehandeld en dat niet is gebleken dat door de teweeggebrachte ontploffing levensgevaar te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de hiervoor vermelde voetnoten genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 september 2017 te Groningen, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer 1] , telkens met oogmerk om die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte op meerdere data en tijdstippen in voormelde periode, aldaar telkens hinderlijk en ongewenst die [slachtoffer 1]
-via e-mail, facebook en whats-app-berichten gestuurd en
-via de telefoon contact gezocht en
-zich in de onmiddellijke nabijheid van de werkplek van die [slachtoffer 1] opgehouden.
2
op 4 november 2017 te Roden opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, door opzettelijk zwaar knalvuurwerk van het type Cobra 6 tegen een raam van een woning, gelegen aan de [adres 2] , aldaar, tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar de huisraad/inboedel en inventaris van die woning, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en een ander zich in die woning bevindende persoon te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157 en 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
belaging
feit 2
het misdrijf:
het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor beide feiten tezamen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar gevorderd. Aan de proeftijd moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor de gemeente Noorderveld. Deze maatregel moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard en elke overtreding moet volgens de officier van justitie leiden tot twee weken vervangende hechtenis met een maximum van zes maanden.
7.2
Het standpunt van verdachte en zijn raadsman
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte voor de onderhavige feiten zes maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel sprake is van ernstige feiten en van justitiële documentatie, moeten deze omstandigheden niet leiden tot hernieuwde detentie. Verdachte heeft al in een vroeg stadium een bekennende verklaring afgelegd en de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht heeft grote indruk op hem gemaakt. De door verdachte gepleegde feiten komen voort uit eenzelfde soort frustratie. Verdachte heeft daarvoor hulp gezocht en is inmiddels in behandeling bij de Waag. Hij heeft zich tot nu toe gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, op het een enkele maal niet opladen van zijn enkelband na. Verdachte heeft verklaard zich te zullen houden aan bij een voorwaardelijke straf op te leggen bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht geen locatiegebod op te leggen, omdat verdachte al lange tijd een enkelband heeft gedragen en deze omstandigheid het vinden van werk belemmert.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer een half jaar schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar veelvuldig berichten (via e-mail, facebook en whats-app
)gestuurd, die soms zeer bedreigend van aard waren. Ook heeft hij veelvuldig telefonisch contact met haar gezocht en heeft hij zich op haar werk laten zien. Met zijn handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare ver overschreden en heeft hij in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Verdachte heeft hierdoor gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt, zoals ook blijkt uit haar aangifte en uit de toelichting in haar schadeonderbouwingsformulier.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een Cobra 6, tegen een raam van een woning. In die woning waren op dat moment diverse personen, onder wie de ex-vriendin van verdachte aanwezig en verdachte wist dit ook. Door het ontploffen van dit zware vuurwerk is een ruit vernield, een kozijn beschadigd en lagen er glasscherven door de gehele kamer, ook in het bed waarin aangeefster lag te slapen. Uit haar aangifte blijkt dat er een stuk glas op slechts enkele centimeters van haar hoofd los in het kozijn hing en dat zij glasscherven en -splinters in haar haar had.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de Cobra heeft laten ontploffen bij de woning van de ex-vriendin van een toenmalige vriend van verdachte ( [slachtoffer 2] ). Verdachte heeft door zijn handelen onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor personen en goederen doen ontstaan. Uit Whats-appgesprekken tussen verdachte en die vriend blijkt dat verdachte zich bewust was van de risico’s die het plaatsen van een Cobra 6 tegen het raam, met zich bracht. Verdachte heeft deze berichten ter terechtzitting afgedaan als grootspraak. De rechtbank acht deze berichten echter tekenend voor de lichtzinnige wijze waarop hij met het welzijn en de veiligheid van anderen is omgegaan. Dat bij het ontploffen van de Cobra niemand gewond is geraakt is niet aan verdachte te danken, maar slechts aan toeval. De rechtbank vindt dat voor een dergelijk feit een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in verzwarende zin rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 oktober 2018 van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in 2011 een werkstraf heeft gekregen voor het in bezit hebben van illegaal vuurwerk en dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn bekennende verklaring en het inmiddels langdurig lopende schorsingstoezicht.
De rechtbank heeft ook gelet op de adviezen van de reclassering van 5 november 2018,
22 maart 2019 en 11 april 2019. De reclassering concludeert dat verdachte een probleem heeft met het beheersen van zijn agressie en dat hij hiervoor verdere begeleiding nodig heeft. Het toezicht van verdachte verloopt over het algemeen goed. Verdachte heeft zich voor het overgrote deel aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en werkt in het restaurant van zijn ouders. Het locatiegebod door middel van elektronisch toezicht verliep tot 22 maart 2019 goed. Op die datum heeft hij een officiële waarschuwing ontvangen, omdat hij tweemaal de enkelband niet had opgeladen en vervolgens telefonisch niet bereikbaar was. Op 8 april is de toezichthouder van verdachte op de hoogte gesteld van een ernstige beschadiging van de enkelband. Vrienden van verdachte zouden op een feestje geprobeerd hebben om de enkelband door te knippen. De reclassering heeft verdachte aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid om andere keuzes kunnen maken om risico’s, vragen of ongewenste situaties tijdens het uitgaan te voorkomen.
Ook blijkt uit de rapporten dat verdachte sinds 23 mei 2018 een agressieregulatie training volgt bij de Waag. Volgens de reclassering heeft verdachte stappen gemaakt en laat hij zien bewuster om te gaan in het contact met anderen. Het voortduren van begeleiding en behandeling wordt in ieder geval noodzakelijk geacht.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. De zes maanden voorarrest die verdachte inmiddels heeft uitgezeten, vormen, gelet op de ernst van de feiten en de impact ervan op aangeefster, onvoldoende reactie op de gepleegde feiten, zodat daarmee voor wat betreft het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet kan worden volstaan.
De rechtbank ziet naast de opgelegde straf aanleiding om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel houdt in een contactverbod met aangeefster en [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon. De rechtbank houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met de justitiële documentatie van verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De reden voor oplegging van deze maatregel, naast het contactverbod als bijzondere voorwaarde, is gelegen in de aard van het bewezen verklaarde feit en de absolute noodzaak zoveel als middels het strafrecht mogelijk te voorkomen dat verdachte op enigerlei wijze, middellijk of onmiddellijk, nog contact zoekt met aangeefster of [slachtoffer 2] .

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen wegens immateriële schade tot een totaalbedrag van € 3500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, inclusief toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is de gevorderde schade te vergoeden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de onderbouwing van de schade onvoldoende blijkt dat de oorzaak van de psychische gevolgen alleen is gelegen in het handelen van verdachte. Daarnaast is de vordering gebaseerd op een langere pleegperiode dan bewezen kan worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde immateriële schade in de zin van artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek heeft geleden. De rechtbank is om de door de raadsman naar voren gebrachte redenen van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment op basis van de huidige onderbouwing vastgesteld kan worden op € 1500,00, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 4 november 2017. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, nu het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot nadere onderbouwing van de vordering tot een onevenredige belasting van dit strafproces zou leiden. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 en 2 heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 belaging
feit 2 het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland in Groningen op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen bij de Waag of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de instelling zullen worden gegeven;
- zich onthoudt van gebruik van drugs en alcohol zolang de reclassering het nodig acht en meewerkt aan controle op de naleving van dit verbod middels adem- en/of urineonderzoek;
- meewerkt aan het hebben en behouden van werk of andere dagbesteding;
- op geen enkele wijze, direct of indirect (via derden), contact opneemt of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1998 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1993, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich niet zal begeven in de gemeente Noordenveld, zolang de reclassering dat nodig acht en dat verdachte meewerkt aan elektronisch toezicht op dit verbod;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte gedurende twee jaren zich zal onthouden van direct of indirect (via derden) contact met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] 1998, wonende in de gemeente Noorderveld en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1993, wonende in [woonplaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- bepaalt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de feiten 1 en 2 tot een bedrag van € 1500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
4 november 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1500,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
25 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van aangifte van 8 november 2017, met nummer [nummer] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , inclusief bijlagen, p. 663-691.
2.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 april 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.