ECLI:NL:RBOVE:2019:1514

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
08-770050-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging en schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 24-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, wegens belaging van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer acht maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit gebeurde door het versturen van een groot aantal e-mails en brieven, het maken van ongewenste telefoontjes, en het leksteken van de autobanden van het slachtoffer en haar familie. Ondanks herhaalde verzoeken van het slachtoffer om geen contact meer op te nemen, ging de verdachte door met zijn gedrag, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht en legde een contactverbod op met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €1.618,64 aan het slachtoffer, ter compensatie van de geleden schade door de belaging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-770050-18 (P)
Datum vonnis: 30 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 november 2018 en 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Homans-de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging op 22 november 2018 , kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte van 1 december 2016 tot en met 15 oktober 2017 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 15 oktober 2017, te Roden, (althans) in de gemeente Noordenveld en/of te Groningen, (althans) in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , (telkens) met oogmerk om die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) op een of meerdere, in elk geval verschillende, data en/of tijdstip(pen) in voormelde periode, aldaar, (telkens) (hinderlijk en/of ongewenst) die [slachtoffer]
- e.mailberichten en/of whats-app-berichten en/of (een) brief(jes)/brieven gestuurd/gezonden en/of
- via de telefoon en/of via facebook en/of via instagram en/of via familie en/of vrienden contact gezocht en/of
- zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en/of de plaats waar die [slachtoffer] verbleef en/of de werkplek van die [slachtoffer] opgehouden, in ieder geval is/zijn verdachte en/of (één van) verdachtes mededader (s) (meermalen) voor of langs die woning en/of die verblijfplaats en/of die werkplek van die [slachtoffer] gelopen of gereden

en/of een of meer band(en) van de auto van die [slachtoffer] en/of de auto(‘s) van familieleden/bekenden van die [slachtoffer] lek geprikt, althans vernield.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zijn rol bagatelliseert, zowel ter terechtzitting als bij de politie. Of verdachte expres deze houding aanneemt of oprecht niet weet hoe ver hij is gegaan in het lastig vallen van aangeefster is niet duidelijk geworden. Onder meer op 26 en 29 december 2016 heeft aangeefster in e-mails duidelijk aangegeven dat zij met rust gelaten wilde worden. In de periode van 26 december 2016 tot 9 maart 2017 heeft verdachte echter ongeveer 111 e-mails en 2 brieven naar aangeefster verzonden. Nadat verdachte nul op het rekest kreeg op zijn verzoeken om de relatie te lijmen werd de inhoud van de e-mails anders en werd er steeds een andere reden gezocht voor contact. Het lijkt alsof verdachte het verhaal bij zijn toenmalige vrienden en ook ter terechtzitting steeds groter heeft gemaakt om het stelselmatig lastig vallen van aangeefster te rechtvaardigen. Ook een persoon die eerder als medeverdachte is aangemerkt door de politie heeft verklaard dat hij van verdachte in de tenlastegelegde periode veelvuldig door de straat moest rijden waar aangeefster woont, dat hij eieren tegen het huis moest gooien en autobanden lek moest prikken. Uit de historische printgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat er 131 keer met deze telefoon naar aangeefster gebeld is. Volgens [medeverdachte 1] moest hij aangeefster bellen van verdachte. Ook over het telefoongesprek van 20 augustus 2017, waarin verwezen wordt naar dingen die aangeefster zijn overkomen, zegt medeverdachte dat verdachte dit gesprek gevoerd heeft. Het sms’je wat verdachte naar de moeder van aangeefster heeft gestuurd, waarin hij zegt dat zij nul bewijzen tegen hem heeft en aangeefster en haar moeder terug moeten geven waar hij recht op heeft en zij kennelijk niet anders willen, is volgens de officier van justitie ondersteunend voor het tenlastegelegde. Ook uit verschillende e-mails in de periode van 29 december 2016 tot
9 maart 2017 blijkt dat verdachte wist dat hij aangeefster lastig viel, maar er desondanks, kwaadschiks mee door ging. Na de eerste aangifte op 9 maart 2017 zijn er meerdere verklaringen afgelegd door aangeefster en haar stiefvader over lek geprikte autobanden en het veelvuldig contact opnemen door verdachte met aangeefster en haar moeder en stiefvader. Op 16 oktober 2017 heeft aangeefster opnieuw melding gemaakt van verdachte en een tweede persoon die op 29 en 30 september 2017 en 6, 7 en 8 oktober 2017 toeterend door de straat van aangeefster reden en haar huis met eieren bekogelden.
Al het bovenstaande leidt volgens de officier van justitie tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van verdachte en zijn raadsvrouw
Verdachte moet volgens de raadsvrouw worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het zoeken van contact via de mail is niet wederrechtelijk geweest, maar is gedaan om allerhande (praktische) zaken die samenhingen met het einde van de relatie tussen verdachte en aangeefster te regelen.
Verdachte heeft weliswaar één keer de autobanden van de auto van aangeefster lek gestoken, maar deze enkele handeling levert geen belaging op. Voor betrokkenheid van verdachte bij het lek steken van andere autobanden is onvoldoende bewijs, zodat dit niet aan verdachte kan worden verweten.
Verdachte heeft aangeefster ook niet lastig gevallen door te bellen en heeft niets te maken met het bedreigende telefoongesprek op 20 augustus 2017. Evenmin heeft hij aangeefster lastig gevallen op haar werk. Als hij langs haar werk of woning is gereden, is dit onbewust geweest en niet met de intentie om aangeefster lastig te vallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Voor dat oordeel gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster en verdachte hadden een relatie. Aangeefster heeft op 1 december 2016 de relatie beëindigd. Op 9 maart 2017 heeft zij aangifte gedaan van belaging door verdachte. [1] Op 8 juni 2017, 29 mei 2017, 9 juli 2017, 30 augustus 2017 en 16 oktober 2017 heeft zij haar eerste aangifte aangevuld. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster veel e-mails heeft gestuurd. [2] Aangeefster heeft bij haar eerste aangifte 111 e-mails en twee brieven van verdachte gevoegd. Deze e-mails zijn verstuurd in de periode van 26 december 2016 tot en met 9 maart 2017. Op 26 december 2016 heeft aangeefster verdachte terug gemaild. Zij schrijft:
‘ik zou het zeer op prijs stellen dat je me met rust laat, wil niet dagelijks contact namelijk. (…) Dit is tevens mijn laatste bericht, ik laat hierna niks meer van me horen. Als je contact blijft zoeken zal ik andere stappen gaan ondernemen”.Dit is een niet mis te verstaan bericht, waaruit blijkt dat aangeefster geen contact meer wil met verdachte. De rechtbank ziet deze datum als startpunt van de bewezenverklaarde periode. Toch gaat hij door met het sturen van e-mails. Daarbij valt op dat de toon van verdachtes e-mails in januari 2017 verandert en dwingender van aard wordt. Op 17 januari 2017 mailt hij:
“Als jij geen contact opneemt met mij.. doe ik het wel met jou! Maakt me niet uit hoe. Dus het is aan jou”Ondertussen gaan de dagelijkse e-mails door. Op 6 maart 2017 mailt verdachte:
“Dit is de laatste kans wat ik doe, anders ga ik echt verder.”
Bij de aangifte van 9 maart 2017 is een overzicht van inkomende telefoongesprekken gevoegd, waaruit blijkt dat aangeefster in de periode van 18 februari 2017 tot en met
6 maart 2017 in totaal 43 keer door een onbekend telefoonnummer is gebeld.
Op 13 april 2017 heeft de wijkagent een zogenaamd STOP-gesprek gevoerd met de verdachte. [3] Verdachte heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat hij alle contacten met [slachtoffer] had verbroken en haar had verwijderd uit al zijn sociale media. Daarna is het lek steken van autobanden begonnen. In de nacht van 26 op 27 mei 2017 wordt de linker voorband van aangeefster haar auto lek gestoken. [4] Verdachte heeft bekend dat hij dit heeft gedaan. [5] Hij was toen samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . In de nacht van 7 op 8 juni 2017 worden alle autobanden van de auto van de stiefvader van aangeefster lek gestoken. [6] Op 9 juli 2017 worden alle banden van de auto van aangeefster lek gestoken. [7] In de nacht van 14 op 15 augustus 2017 worden opnieuw twee banden van de auto van de stiefvader lek gestoken [8] en tussen 25 en 27 augustus 2017 worden twee autobanden van de auto van een vriendin van aangeefster lek gestoken. [9] Van deze vernielingen is telkens afzonderlijk aangifte gedaan. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte of [medeverdachte 2] meermalen heeft gereden als zij de banden gingen leksteken. [10] Het voorstel kwam volgens [medeverdachte 1] vaak van [verdachte] , maar ook wel eens van [medeverdachte 2] . Hij heeft ook verklaard dat hij vaak in de buurt van de woning van [slachtoffer] heeft gereden. [verdachte] en [medeverdachte 2] zaten dan in de auto. [medeverdachte 2] heeft bij de politie ook verklaard dat hij er bij was als er autobanden door [verdachte] of door [medeverdachte 1] in opdracht van [verdachte] werden lek gestoken. [11] De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte betrokken was bij het leksteken van meer autobanden dan hij wil toegeven.
Op 20 juni 2017 heeft verdachte een e-mail aan aangeefster verzonden waarin hij toegeeft dat hij autobanden heeft lek gestoken en dat hij de schade wil vergoeden. Op 28 juni 2017 heeft verdachte geld overgemaakt, maar niet het bedrag dat op de factuur stond, waardoor aangeefster geld moest terugboeken naar de rekening van verdachte. [12] De rechtbank ziet dit als een actie om te zorgen dat aangeefster opnieuw iets moest doen of dulden in de richting van verdachte.
Op 30 augustus 2017 heeft aangeefster opnieuw aangifte gedaan waarin zij onder andere melding maakt van een telefoongesprek op 20 augustus 2017. Dit gesprek is gevoerd tussen een vriend van aangeefster en een hen onbekend persoon en het gesprek is opgenomen. Van het gesprek is proces-verbaal opgemaakt [13] , waaruit blijkt dat de beller specifieke daderwetenschap heeft en dat de persoon aangeefster bedreigt. De beller zegt onder andere: “
hoeveel geld wil je nog kwijt raken voor je bandjes?”,
“Maareheu zou je [slachtoffer] willen zeggen dat de behoorlijk de lul is?” “Ja is goed eeuh, binnenkort dan eeuh na… is ze van de aardbodem verdwenen, misschien wel. We doen ons best”.Het behoeft geen nadere uitleg dat deze uitspraken aangeefster angst hebben aangejaagd. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie blijkt dat dit gesprek met zijn telefoon, maar door verdachte is gevoerd. [14]
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Dat er praktische zaken moeten worden geregeld na het beëindigen van een relatie is evident. Verdachte heeft echter nooit betalingsbewijzen of andere onderbouwing gegeven van zijn claim op aangeefster en aangeefster verklaart dat zij verdachte na een verrekening niets meer schuldig was. Wat daarvan ook zij, de reden waarom verdachte zo veelvuldig contact opnam met aangeefster is van ondergeschikt belang aan de hoeveelheid van de e-mailberichten en andere berichten, telefoontjes, brieven en vernielingen van autobanden die daarna zijn gevolgd. Anders dan verdachte aangeeft, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte slechts de geringe rol heeft gehad in het feitencomplex die hij ter zitting heeft geschetst. De rechtbank acht de verklaringen van de medeverdachten op dat punt betrouwbaar, omdat de medeverdachten niet alleen verdachte belasten, maar ook over hun eigen aandeel verklaren. De rechtbank leidt mede uit hun verklaringen af dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking
.
Uit de inhoud van het dossier blijkt voornamelijk dat verdachte er alles aan gelegen was om in het leven van zijn ex-vriendin aanwezig te blijven, goedschiks of kwaadschiks. De vele contactpogingen moeten in dat licht worden gezien. Verdachte heeft met zijn gedrag zoals hierboven beschreven wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk gemaakt op de levenssfeer van aangeefster en heeft zich zodoende schuldig gemaakt aan belaging.
Voor het onder het derde gedachtestreepje tenlastegelegde lastig vallen van aangeefster op haar werk is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Uit het voorgaande blijkt dat aangeefster op 26 december 2016 voor het eerst heeft aangegeven dat zij geen contact meer wilde met verdachte. Deze datum dient derhalve als startpunt van de bewezenverklaarde periode. Uit het dossier is niet gebleken van inbreuken in de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, waarbij verdachte betrokken was, van na 27 augustus 2017. De rechtbank zal de pleegperiode daarom in de bewezenverklaring inkorten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 26 december 2016 tot en met 27 augustus 2017, te Roden en in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , telkens met oogmerk om die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte of verdachtes mededaders op meerdere data en tijdstippen in voormelde periode, aldaar, telkens hinderlijk en ongewenst die [slachtoffer]
- e-mailberichten en whats-app-berichten en brieven gestuurd en
- via de telefoon en via facebook en via instagram en via familie contact gezocht en
- zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en de plaats waar die [slachtoffer] verbleef opgehouden, in ieder geval zijn verdachte en (één van) verdachtes mededader(s) meermalen voor of langs die woning en die verblijfplaats van die [slachtoffer] gelopen of gereden en banden van de auto van die [slachtoffer] en de auto‘s van familieleden/bekenden van die [slachtoffer] lek geprikt, althans vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van belaging

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft zij gevorderd dat aan verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, voor de duur van twee jaren een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer] en haar familie en een locatieverbod voor de gemeente Roden. Deze maatregel moet dadelijk uitvoerbaar zijn, waarbij voor elke overtreding van de maatregel twee weken vervangende hechtenis aan verdachte moet worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
7.2
Het standpunt van verdachte en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om artikel 9a Sr toe te passen, omdat verdachte al genoeg is gestraft. Een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft lang op zich laten wachten en verdachte heeft zich al die tijd aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf is buiten proportie. De raadsvrouw refereert zich wat betreft het gevorderde contactverbod. Zij heeft wel bezwaar gemaakt tegen een locatieverbod voor de gemeente Roden, omdat daar familie van verdachte woont. Het onveiligheidsgevoel van aangeefster is niet op concrete feiten gebaseerd. Aan het vereiste voor dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel is niet voldaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin gedurende een periode van ongeveer acht maanden gestalkt. Zij heeft verdachte meermalen te kennen gegeven dat zij geen contact meer met hem wilde en voelde zich blijkens haar aangiftes lastig gevallen en bedreigd door verdachte. Verdachte wist ook dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Desondanks heeft hij haar op hinderlijke wijze bestookt met vele e-mails, al dan niet intimiderende en bedreigende telefoontjes en is hij samen met medeverdachten door de straat gereden waar zij woonde. Ook heeft hij de banden van haar auto en de auto’s van haar stiefvader en vriendin (meerdere malen) lek gestoken of laten lek steken en viel hij hun ook lastig met berichtjes. Dit heeft blijkens de aangiftes gezorgd voor grote gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft uitsluitend en maandenlang alleen oog gehad voor zijn eigen belangen. Hij heeft gedurende de gehele bewezenverklaarde periode geen boodschap gehad aan de mededelingen van het slachtoffer dat zij geen contact wilde, zelfs niet toen zij meerdere malen aangifte deed of een STOP-gesprek met hem werd gevoerd.
Verdachte heeft met zijn handelen de grens van het toelaatbare ver overschreden en hij heeft in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Verdachte heeft hierdoor gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt, zoals ook blijkt uit haar aangifte en uit de toelichting in haar schadeonderbouwingsformulier.
De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Hij heeft kennelijk geen inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen, legt de schuld vooral bij het slachtoffer of anderen neer en benadrukt zijn eigen slachtofferrol. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Belaging is een ernstig feit, omdat het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van slachtoffers. Slachtoffers ondervinden doordoor in veel gevallen gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Daarvan is in dit specifieke geval ook gebleken. Dergelijk gedrag dient scherp te worden afgekeurd. Een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom passend en geboden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 februari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank houdt ook rekening met het advies van de reclassering d.d. 22 december 2017 waaruit blijkt dat het strafbare gedrag na de aanhouding is gestopt. De rechtbank merkt daarnaast op dat zij ter terechtzitting en uit het dossier niet het beeld van verdachte heeft gekregen zoals door de reclassering is geschetst. De rechtbank neemt dit advies voor wat betreft de geadviseerde op te leggen straf daarom niet over.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 jaar onder algemene voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank ziet ook aanleiding om de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer] aan de proeftijd te verbinden, gezien de ernst en de aard van het feit. Ook het ontbreken van inzicht in zijn eigen gedragingen neemt de rechtbank bij het opleggen van deze bijzondere voorwaarde mee. Verder ziet de rechtbank aanleiding om een maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . De rechtbank ziet in de door de raadsvrouw naar voren gebrachte reden aanleiding om geen locatieverbod op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel direct uitvoerbaar dient te worden verklaard, omdat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat er nog steeds (indirect) contact plaatsvindt en er volgens de rechtbank (mede daarom) ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen richting [slachtoffer] .
De reden voor oplegging van deze maatregel, naast het contactverbod als bijzondere voorwaarde, is gelegen in de aard van het bewezen verklaarde feit en de absolute noodzaak middels het strafrecht zoveel als mogelijk te voorkomen dat verdachte op enigerlei wijze, middellijk of onmiddellijk, nog contact zoekt met aangeefster

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2635,70 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reparatie van zes autobanden á € 29,00 per autoband;
- reparatiekosten raam á € 200,00;
- reiskosten á € 2,64.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van €2250,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat twee van de zes lek gestoken autobanden al door verdachte vergoed zijn. De schade voor het repareren van de overige vier autobanden is wel voor toewijzing vatbaar. Ook de gevorderde reiskostenvergoeding en immateriële schade moet worden toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De reparatie van het raam is niet voor toewijzing vatbaar, omdat de tenlastelegging niet strekt tot het vernielen van dit raam. De benadeelde partij moet voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich, nu zij meent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair stelt zij dat verdachte de banden die hij lek heeft gestoken reeds heeft vergoed. De gevorderde kosten die daarop zien, zijn daarom niet voor toewijzing vatbaar. Voor het vernielen van een raam is verdachte niet gedagvaard, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de raadsvrouw heeft aangeefster zelf een aandeel gehad in het ontstaan en voortduren van de situatie door niet te reageren op de verzoeken van verdachte om de zaken rondom het beëindigen van de relatie af te wikkelen. Er is dus sprake van eigen schuld. Dat geldt ook voor het ontstaan van de gevorderde immateriële schade. De benadeelde partij is ook daarom niet-ontvankelijk in het gevorderde.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de kosten voor reparatie van vier van de zes autobanden kan worden toegewezen, nu voldoende is onderbouwd dat deze schade als gevolg van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde is geleden en dit onvoldoende is betwist. Dit komt neer op een bedrag van €116,00. Ook de gevorderde reiskosten kunnen om die reden worden toegewezen.
De kosten voor reparatie van het raam kunnen niet worden toegewezen, omdat dit geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Dit gedeelde van de vordering wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank acht, mede gezien de aard van het bewezen verklaarde feit, voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bewezen verklaarde is aangetast in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek en immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.618,64, te vermeerderen met de wettelijke rente en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 47 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit
belagingoplevert;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect (via derden), contact opneemt of onderhoudt met en [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte gedurende twee jaren zich zal onthouden van direct of indirect (via derden) contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, wonende in [woonplaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- bepaalt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.618,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.618,64,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
26 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie proces-verbaal van aangifte van 9 maart 2017, met nummer [nummer 1] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , inclusief bijlagen, p. 320-481.
2.Zie proces-verbaal ter terechtzitting van 16 april 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit punt.
3.Zie het proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2017, met nummer [nummer 2] inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , p. 528.
4.Zie proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2017, met nummer [nummer 3] inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , p. 557-559.
5.Zie proces-verbaal ter terechtzitting van 16 april 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit punt.
6.Zie proces-verbaal van aangifte van 8 juni 2017, met nummer [nummer 4] , inhoudende de verklaring van [naam 1] , p. 577-578.
7.Zie proces-verbaal van aangifte van 10 juli 2017, met nummer [nummer 5] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , p. 579-580.
8.Zie proces-verbaal van aangifte van 16 augustus 2017, met nummer [nummer 6] , inhoudende de verklaring van [naam 1] , p. 588-589 en het proces-verbaal van aangifte van 24 augustus 2017, met nummer PL0100-2017225568-1, inhoudende de aanvullende verklaring van [naam 1] , p. 590-592.
9.Zie proces-verbaal van aangifte van 12 september 2017, met nummer [nummer 7] , inhoudende de verklaring van [naam 2] , inclusief bijlagen, p. 593-597 en het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2017, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , p. 598.
10.Zie proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 29 november 2017, met nummer [nummer 8] , inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] , p. 259-273, in het bijzonder p. 262.
11.Zie proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 november 2017, met nummer [nummer 9] , inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] , p. 153-169.
12.Zie proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2017, met nummer [nummer 10] , inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] , inclusief bijlagen, p. 564-576.
13.Zie proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2017, met nummer [nummer 11] inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] , p. 645-649.
14.Zie proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 16 november 2017, met nummer [nummer 12] , inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] , p. 243-258, in het bijzonder p. 255.