Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Een dojo is een zaal waarin men oefent in Japanse zelfverdedigingskunsten of vechtsporten zoals jiujitsu, judo e.d.. Op 5 februari 2019 heeft belanghebbende bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van een dojo in het bedrijfsgebouw op het perceel [adres] in Hasselt ingediend. In deze aanvraag heeft belanghebbende verklaard dat in de dojo sportactiviteiten zoals judo/boksen zullen worden beoefend, waarbij de focus op jongeren tussen de 8 en 18 jaar zal komen te liggen. De sportlessen zullen worden uitgevoerd in een groep van circa 4 tot 12 personen in lessen van 50 minuten. Verder heeft belanghebbende in de aanvraag gesteld dat, omdat de klanten gezien leeftijd en woonplaats voornamelijk met de fiets of lopend naar de dojo zullen komen, er geen extra verkeershinder zal ontstaan. Tevens zullen er op het eigen terrein, bij de ingang en uit het zicht, fietsenrekken worden geplaatst. Gezien de groepsgrootte per uur zal er volgens belanghebbende nauwelijks belasting voor de omgeving zijn. In de aanvraag is ten slotte aangegeven dat de geopteerde openingstijden als volgt zijn:
- maandag van 13.00 uur tot 19.00 uur
- woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur
- donderdag van 15.00 uur tot 19.00 uur
- zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur.
3. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat belanghebbende en [naam] ter zitting hebben verklaard op 11 mei a.s. de dojo te willen openen. Dit betekent dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening.
4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan belanghebbende uitsluitend een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) is verleend. Deze vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo.
Tevens heeft verweerder ter zitting verklaard dat in dit geval geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo) vereist is, omdat het realiseren van de dojo geen wijzigingen van de constructie van het bedrijfsgebouw tot gevolg zal hebben. Verzoeker heeft dit ter zitting niet bestreden.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het perceel [adres] in Hasselt volgens het bestemmingsplan ‘Binnen de Veste 2009’ de bestemming ‘Bedrijf’ heeft. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de planregels zijn gronden met deze bestemming bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Lijst van bedrijfstypen, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
Niet in geschil is dat een sportschool niet is opgenomen in de Lijst van bedrijfstypen en dat de aangevraagde activiteit om die reden in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, van de planregels.
6. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Artikel 3.4, aanhef en onder 1, van de bestemmingsplanregels bepaalt dat burgemeester en wethouders, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in deze planregels of de aanwijzingen op de plankaart voor de vestiging van een bedrijf dat niet is genoemd in de bij de planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een rechtstreeks toegelaten bedrijf.
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een dojo vergelijkbaar is met een sportschool en dat een sportschool een bedrijf uit categorie 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is. Omdat de dojo zich richt op jongeren tussen de 8 en 18 jaar, is de parkeerbehoefte volgens verweerder beperkt en wijkt deze niet af van de parkeerbehoefte van functies die bij recht zijn toegestaan. Verder zijn de openingstijden relatief beperkt. Ook zal de dojo, omdat deze wordt gevestigd in een gemengd centrumgebied, volgens verweerder niet leiden tot onevenredige aantasting van het leefklimaat in de binnenstad. Op grond van deze overwegingen heeft verweerder geconcludeerd dat de dojo naar aard en invloed op de omgeving gelijk is aan de bedrijven die bij recht ter plaatse zijn toegestaan en dat er geen ruimtelijk relevante redenen zijn om medewerking aan vergunningverlening te weigeren.
8. Verzoeker heeft, kort samengevat en in hoofdzaak weergegeven, tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet de in artikel 3.6 van de bestemmingsplanregels neergelegde procedureregels heeft gevolgd en voorafgaande aan de vergunningverlening ten onrechte niet de omwonenden heeft gehoord. Verder zijn de afspraken tussen verweerder en belanghebbende en hetgeen laatstgenoemde in de aanvraag heeft verklaard niet in de verleende vergunning vastgelegd. Mede als gevolg hiervan is niet gewaarborgd dat de komst van de dojo voor de omgeving geen onevenredige geluidsoverlast, parkeeroverlast en verkeershinder zal opleveren. Volgens verzoeker zal de dojo met name vanwege de te verwachten geluidsoverlast het karakter van de buurt aantasten. Daarbij acht hij van belang dat tegenover het gebouw aan de [adres] enkele 17e-eeuwse monumentale woningen staan die niet zijn geïsoleerd. Volgens verzoeker is een dojo naar aard en invloed op de omgeving niet vergelijkbaar met een rechtstreeks toegelaten bedrijf. Weliswaar valt een sportschool inderdaad in categorie 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, maar in dit geval wordt niet voldaan aan de in die publicatie vanwege het aspect geluid voorgeschreven richtafstand van minimaal 30 meter tussen de dojo en de omliggende woningen. Verzoeker is van mening dat verweerder de belangen van de omwonenden niet op juiste wijze bij de vergunningverlening heeft betrokken. Daarnaast is hij van mening dat verweerder, mede vanwege de brandveiligheidseisen die worden gesteld aan gebouwen waarin meer dan tien kinderen jonger dan 12 jaar tijdelijk onderkomen hebben, de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten volgen.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag dient te worden beantwoord of het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand kan blijven. Dit betekent dat de vraag dient te worden beantwoord of verweerder - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter - zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevraagde dojo naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een rechtstreeks toegelaten bedrijf en dat de vestiging van de dojo op het perceel [adres] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vragen bevestigend. Belanghebbende en [naam] hebben ter zitting toegelicht dat een dojo een onderdeel van een sportschool is en dat het hun bedoeling is om met groepen van ongeveer 8 tot 10 jongeren per keer in lessen van 50 minuten zelfverdedigingssporten te trainen. Mede gelet hierop almede op de indeling van sportscholen in categorie 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aangevraagde dojo naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een rechtstreeks toegelaten bedrijf.
11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat naast het gebouw waarin de dojo wordt gerealiseerd vijf openbare parkeerplaatsen liggen en dat belanghebbende en [naam] op het perceel Rosmolenstraat 4 ook nog over vier parkeerplaatsen beschikken. Daarnaast hebben verweerder en [naam] ter zitting gewezen op de parkeermogelijkheden aan de Kaai en in de blauwe zone in de Hoogstraat. Verweerder heeft in verweer en ter zitting voorts uiteengezet dat het bedrijfsgebouw waarin de dojo wordt gevestigd dient te voldoen aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Ten slotte heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat de activiteiten van belanghebbende en [naam] voor wat betreft de geluidsproductie dienen te voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
12. Over de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals hiervoor al is vermeld, het perceel [adres] reeds een bedrijfsbestemming heeft als gevolg waarvan ter plaatse onder andere bedrijven uit categorie 2 van de Lijst van bedrijfstypen zijn toegestaan. Mede op basis van de ter zitting gegeven toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de vergunde activiteit voor de omwonenden een dusdanige verkeershinder of parkeeroverlast tot gevolg zal hebben dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hetzelfde geldt voor de te verwachten geluidsproductie van de vergunde activiteit, waarvoor inderdaad heeft te gelden dat deze aan de normen uit het Activiteitenbesluit dient te voldoen. Voor het oordeel dat de aangevraagde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding. Dat de precieze omvang van de vergunde activiteit niet in voorschriften in de vergunning is vastgelegd, maakt dit niet anders.
13. Mede gelet op de omvang van de aangevraagde activiteiten, is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder een onevenredige of anderszins onjuiste afweging van de verschillende belangen heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook in redelijkheid de aangevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
14. Evenmin is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder gevolgde procedure onjuist is geweest of dusdanige gebreken vertoont dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 3.6 van het bestemmingsplan door de inwerkingtreding van de Wabo zijn werking heeft verloren. Verweerder heeft dan ook terecht de reguliere procedure zoals neergelegd in de Wabo gevolgd en niet de procedure die in laatstgenoemd artikel is voorgeschreven.
Verder kan de omstandigheid dat verzoeker voorafgaande aan de vergunningverlening niet is gehoord, nog afgezien van de vraag of dit een omissie is, in de bezwaarfase worden hersteld doordat hij in die procedure zal worden uitgenodigd voor een hoorzitting.
15. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.