ECLI:NL:RBOVE:2019:1445

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
08/770003-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal en poging tot diefstal tijdens kerstdagen in Hardenberg

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man die werd beschuldigd van diefstal en poging tot diefstal. De man zou tijdens de kerstdagen van 2018 betrokken zijn geweest bij zes woninginbraken in Hardenberg. Ondanks dat hij op camerabeelden is herkend bij één van de inbraken, ontbrak het aan ander bewijs dat zijn betrokkenheid bij de andere inbraken kon aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het bewijs voldoende was om de man te veroordelen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de man schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. Hierdoor werd de man integraal vrijgesproken van alle beschuldigingen. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat er geen nieuw strafbaar feit was vastgesteld tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770003-19 (P)
Zaaknummer v.i.: 99-000200-34
Datum vonnis: 25 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:diefstal met braak in een woning dan wel een poging daartoe;
feit 2:een poging tot diefstal met braak in drie woningen;
feiten 3 en 4:diefstal met braak in een woning.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 25 december 2018 te Hardenberg, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ( [adres 2] heeft weggenomen
een kluis, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van braak, verbreking en/of inklimming;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2018 te Hardenberg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ( [adres 2]
) weg te nemen kluis en/of (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en zich daarbij de toegang tot die plaats des misdrijfs te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
een (draai)raam open te breken/te forceren en/of door het/een open
gebroken/geforceerde/geopend raam van die woning naar binnen te klimmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 25 december 2018 te
Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (een) woning(en) gelegen
aan de [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] weg te nemen
goed(eren) van zijn gading en/of geld, geheel of ten dele aan een ander
toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het
misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) en/of geld
onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming, (een) rafa)m(en) open te breken/te forceren en/of door het/een
opgen gebroken/geforceerde/geopend ra(a)m(en) van de woning(en) naar binnen te
klimmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 december 2018 tot en met 26 december
2018 te Hardenberg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit
een woning (gelegen aan [adres 6] ) heeft weggenomen
- een geldbedrag van (in totaal) 10 euro, althans een geldbedrag en/of
- een of meerdere pasje(s) en/of
- een (gouden) horloge en/of
- twee, althans een of meer ketting(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat
weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Hardenberg, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 7]
) heeft weggenomen
- een of meer (gouden) oorbellen,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij voert daartoe aan dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Volgens de officier van justitie komt de modus operandi van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten telkens overeen, zodat die feiten via een schakelbewijsconstructie kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat zijn cliënt integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij voert daartoe, onder verwijzing naar diverse rechterlijke uitspraken, aan dat de onder feit 1 gedane herkenningen geen bruikbaar bewijs opleveren, zodat elk wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Dat geldt ook voor de feiten onder 2, 3 en 4. Overigens is de modus operandi van de ten laste gelegde inbraken onvoldoende specifiek om te kunnen ‘schakelen’, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier zes aangiftes bevinden van woninginbraken dan wel van pogingen daartoe. Deze inbraken hebben met elkaar gemeen dat zij tijdens de kerstdagen zijn gepleegd in Hardenberg. Slechts voor de inbraak in de woning aan de [adres 2] (feit 1) bestaat rechtstreeks bewijs in de vorm van camerabeelden waarop de vermoedelijke dader te zien is. Voor de overige woninginbraken geldt dat dergelijk bewijs ontbreekt. Verdachte heeft telkens ontkend de hem ten laste gelegde (pogingen tot) inbraken te hebben gepleegd. De rechtbank zal zich dan ook eerst buigen over de vraag of het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen en vervolgens, bij een bevestigend antwoord daarop, over de vraag of de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten – eventueel door middel van een schakelbewijsconstructie – bewijsbaar zijn.
De rechtbank kan slechts tot een bewezenverklaring komen, als zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door meerdere personen is herkend als de persoon die op de camerabeelden van de [adres 2] te zien is, namelijk door diverse verbalisanten die de herkenning hebben neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en door twee medewerkers van het RIBW waar verdachte verbleef. Daarmee is voldaan aan het wettig bewijsminimum. Op basis van dat wettige bewijsmateriaal moet de rechtbank de overtuiging hebben – dat wil zeggen met een voldoende mate van zekerheid, voorbij redelijke twijfel, kunnen vaststellen – dat verdachte de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft begaan. Bij twijfel over de schuld van een verdachte geldt dat in zijn voordeel wordt beslist en dat hij dus niet wordt veroordeeld, maar wordt vrijgesproken.
Gelet op het ontbreken van elk ander bewijs dat zou kunnen wijzen op betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak en de ontkenning van verdachte dat hij betrokken is geweest, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken. Als gevolg hiervan kan de rechtbank geen schakelbewijsconstructie toepassen en kunnen de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten evenmin worden bewezen. De conclusie luidt dan ook dat verdachte integraal wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

5.De vordering herroeping v.i.

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de oorspronkelijke vordering tot het geheel herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling gewijzigd, in die zin dat hij ter terechtzitting de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling vordert voor de duur van 365 dagen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, de vordering tot herroeping moet worden afgewezen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat verdachte zich tijdens de periode van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, en daarmee de algemene voorwaarde dus niet heeft overtreden, zal zij de vordering van de officier van justitie afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Westendorp, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.