ECLI:NL:RBOVE:2019:1444

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
08/770220-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valse aangifte en bedreiging van een rechter wegens onvoldoende bewijs

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man uit Emmen. De verdachte werd beschuldigd van het doen van een valse aangifte en het bedreigen van een rechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van een overval in een vakantiehuisje in Zuidwolde, waarbij een medeverdachte was vastgebonden en bespoten met pepperspray. De medeverdachte deed aangifte, maar de rechtbank concludeerde dat de aangifte vals was en dat de verdachte en de medeverdachte de overval in scène hadden gezet om een arbeidsconflict met haar voormalig werkgever te onderbouwen.

De officier van justitie had betoogd dat de verdachte en de medeverdachte samenwerkten om de valse aangifte te doen en dat er sprake was van een poging tot ambtsdwang door dreigbrieven naar de Rechtbank Noord-Nederland te sturen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet opzet had om een valse aangifte te doen, omdat hij niet op de hoogte was van de aangifte van de medeverdachte. Bovendien werd de poging tot ambtsdwang niet bewezen geacht, omdat de rechter al een oordeel had geveld over de arbeidsrechtelijke zaak waar de dreigbrieven op doelden.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigingskracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770220-18 (P)
Datum vonnis: 25 april 2019
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Klooster.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander vals aangifte heeft gedaan;
feit 2:met een ander heeft geprobeerd een rechter te dwingen een bepaalde ambtshandeling te verrichten of na te laten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2017 te Meppel en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of met anderen, althan alleen, aangifte
heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd,
hebbende verdachte en/of die mededader(s) aan de politie en/of de Meldkamer
Noord-Nederland aangegeven dat tegen (een van) die mededader(s) op 22 februari
2017 in een huisje te Zuidwolde, gemeente De Holden, door een of meer personen
het aisdrijf van wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of bedreiging en/of
mishandeling met behulp van pepperspray) was gepleegd
terwijl verdachte en/of die mededader(s) wist(en) dat dat strafbare feit niet
was gepleegd;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2016 te Assen, althans in Nederland, tezamen
en in verenlging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of enige andere
feiteiijkheld enlof bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een
ambtenaar, te weten een rechter in Rechtbank Noord-Nederland, te dwingen tot
het volvoeren van een ambtsverrichting en/of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrrichttng,
die rechter een brief heeft doen toekomen waarin verdachte en/of die
mededader{s) die rechter opriep(en) zekere [naam 1] , zijnde een partij in een bij
die rechter in behandeling zijnd rechtsgeding, de genadeklap te geven omdat briefschrijver(s) dat anders zou(den) doen, met daarbij de toevoeging "er gaat
een dode vallen. Binnenkort in dit theater!!!! Succes rechter en doe geen
domme dingen",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 22 februari 2017 krijgt de politie een melding dat iemand is overvallen in haar vakantiehuisje in Zuidwolde. Als de verbalisanten de woning binnentreden, zien zij een vrouw (naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte] ) die met tape is vastgemaakt aan een stoel. Medeverdachte is vermoedelijk bespoten met pepperspray. Nadat medeverdachte is overgebracht naar het ziekenhuis in Meppel, doet zij diezelfde dag nog aangifte. Zij verklaart hierin onder meer dat zij een arbeidsconflict heeft met haar voormalig werkgever [naam 2] en dat dit heeft geleid tot een rechtszaak, die op dat moment nog in hoger beroep moet worden behandeld. De arbeidsrechtelijke zaak van medeverdachte tegen haar werkgever heeft in eerste aanleg gediend bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. In de periode voor en na deze zitting zijn kogelbrieven verstuurd aan het adres van de rechtbank. Van deze laatste brief is door een medewerker van de rechtbank aangifte gedaan. Verdachte en medeverdachte komen bij de politie in beeld omdat de politie aanwijzingen heeft dat de overval in scène is gezet en dat de kogelbrieven door hen zijn verstuurd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft bekend dat hij samen met medeverdachte de overval in scène heeft gezet. Het plan daarachter was om het arbeidsconflict met haar voormalig werkgever aan te dikken. Verdachte heeft medeverdachte op een stoel vastgebonden met tape en heeft haar daarna bespoten met pepperspray. De echtgenoot van medeverdachte zou vervolgens ingelicht worden met een sms’je en de politie zou telefonisch, niet via het noodnummer 112 maar via het algemene nummer 0900-8844, op de hoogte worden gesteld. Bij de uitvoering van het plan bleek zowel verdachte als medeverdachte heftig te reageren op de pepperspray. Zij moesten hoesten en kregen het benauwd. Verdachte heeft daarna de woning verlaten en heeft medeverdachte daar achtergelaten. Hij heeft vervolgens, naar eigen zeggen uit paniek, toch 112 gebeld om medische hulp te laten sturen naar medeverdachte. Hij dacht namelijk dat zij dood zou gaan. Nadat medeverdachte per ambulance was overgebracht naar het ziekenhuis, heeft zij bij de politie (naar later bleek vals) aangifte gedaan van het incident.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte, door de 112-melding te doen, een aanvang heeft gemaakt met het strafrechtelijk onderzoek naar de vermeende overval. De officier van justitie voert aan dat, hoewel verdachte formeel geen aangifte heeft gedaan, wel degelijk sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat medeverdachte aangifte zou doen en dat het doen van aangifte ook geen onderdeel van het plan uitmaakte. Het plan om de echtgenoot van medeverdachte na ‘de overval’ te berichten en het algemeen nummer van de politie te bellen, maakte voor hem deel uit van het inschakelen van hulp om medeverdachte weer los te krijgen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, die immers volledig opening van zaken geeft, betrouwbaar en geloofwaardig. Uitgaande van de verklaring van verdachte, concludeert de rechtbank dat het opzet op het doen van de valse aangifte ontbreekt. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft bekend dat hij, telkens in overleg met medeverdachte, dreigbrieven heeft verstuurd naar de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Verdachte heeft verklaard dat het bijvoegen van de kogels een idee van hemzelf was, maar dat medeverdachte hier wel van afwist. Het plan daarachter was, wederom, om het arbeidsconflict met haar voormalig werkgever aan te dikken. Van één van de kogelbrieven is aangifte gedaan door een rechtbankmedewerker. Deze brief is op 27 december 2016 door de rechtbank ontvangen en is gericht aan de behandelend rechter van het arbeidsconflict. De brief bevat onder meer de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen. Een opvallend gegeven is dat de arbeidsrechtelijke zaak, waarop in de brieven wordt gedoeld, reeds op 8 september 2016 door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is behandeld en dat toen een eindbeschikking is gegeven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de poging tot ambtsdwang los gezien moet worden van de procedure die door medeverdachte en haar werkgever werd gevoerd. Het doet er in de visie van de officier van justitie dus niet toe dat de poging tot ambtsdwang plaatsvond nadat de rechter aan wie de kogelbrief was gericht reeds een oordeel over de zaak had geveld.
De rechtbank gaat niet mee in dit betoog en is van oordeel dat in dit geval sprake is van een ondeugdelijke poging tot ambtsdwang. Naar het oordeel van de rechtbank kan een rechter niet worden gedwongen tot het volvoeren van een ambtsverrichting als hij de zaak in een eerder stadium reeds heeft afgedaan. Hoewel de rechtbank de door verdachte begane handelingen kwalijk vindt en deze volstrekt afkeurt, zal zij verdachte om voornoemde reden vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.