Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsoverwegingen
5.De beslissing
mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
Rechtbank Overijssel
Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man uit Emmen. De verdachte werd beschuldigd van het doen van een valse aangifte en het bedreigen van een rechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van een overval in een vakantiehuisje in Zuidwolde, waarbij een medeverdachte was vastgebonden en bespoten met pepperspray. De medeverdachte deed aangifte, maar de rechtbank concludeerde dat de aangifte vals was en dat de verdachte en de medeverdachte de overval in scène hadden gezet om een arbeidsconflict met haar voormalig werkgever te onderbouwen.
De officier van justitie had betoogd dat de verdachte en de medeverdachte samenwerkten om de valse aangifte te doen en dat er sprake was van een poging tot ambtsdwang door dreigbrieven naar de Rechtbank Noord-Nederland te sturen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet opzet had om een valse aangifte te doen, omdat hij niet op de hoogte was van de aangifte van de medeverdachte. Bovendien werd de poging tot ambtsdwang niet bewezen geacht, omdat de rechter al een oordeel had geveld over de arbeidsrechtelijke zaak waar de dreigbrieven op doelden.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigingskracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2019.