ECLI:NL:RBOVE:2019:1441

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
08/770221-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangiften en poging tot ambtsdwang door verdachte

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige vrouw, die beschuldigd werd van het doen van valse aangiften en het proberen te dwingen van een rechter tot het verrichten van een ambtshandeling. De rechtbank legde de vrouw een taakstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam aan het licht na een melding van een overval in een vakantiehuisje, waarbij de vrouw met tape was vastgebonden en bespoten met pepperspray. De vrouw deed aangifte van een strafbaar feit, terwijl later bleek dat deze overval in scène was gezet. De rechtbank oordeelde dat de vrouw op meerdere momenten inconsistent had verklaard en dat haar medeverdachte, die betrokken was bij de overval, een betrouwbare verklaring had afgelegd. De rechtbank achtte het bewezen dat de vrouw valse aangiften had gedaan, maar sprak haar vrij van de poging tot ambtsdwang, omdat de rechter al een oordeel had geveld over de zaak waar de dreigbrieven op doelden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de onnodige belasting van de politie door de valse aangiften.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770221-18 (P)
Datum vonnis: 25 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Klooster en van wat door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander vals aangifte heeft gedaan;
feit 2:met een ander heeft geprobeerd een rechter te dwingen een bepaalde ambtshandeling te verrichten of na te laten;
feit 3:vals aangifte heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 22 februari 2017 te Meppel en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of met anderen, althan alleen, aangifte
heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd,
hebbende verdachte en/of die mededader(s) aan de politie en/of de Meldkamer
Noord-Nederland aangegeven dat tegen (een van) die mededader(s) op 22 februari
2017 in een huisje te Zuidwolde, gemeente De Holden, door een of meer personen
het aisdrijf van wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of bedreiging en/of
mishandeling met behulp van pepperspray) was gepleegd
terwijl verdachte en/of die mededader(s) wist(en) dat dat strafbare feit niet
was gepleegd;
2.
zij op of omstreeks 21 december 2016 te Assen, althans in Nederland, tezamen
en in verenlging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of enige andere
feiteiijkheld enlof bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een
ambtenaar, te weten een rechter in Rechtbank Noord-Nederland, te dwingen tot
het volvoeren van een ambtsverrichting en/of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrrichttng,
die rechter een brief heeft doen toekomen waarin verdachte en/of die
mededader{s) die rechter opriep(en) zekere [verdachte] , zijnde een partij in een bij
die rechter in behandeling zijnd rechtsgeding, de genadeklap te geven omdat briefschrijver(s) dat anders zou(den) doen, met daarbij de toevoeging "er gaat
een dode vallen. Binnenkort in dit theater!!!! Succes rechter en doe geen
domme dingen",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op of omstreeks 01 september 2016 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, door aan een opsporingsambtenaar van Politie Hoord-Nederland, District Drenthe aan te
geven dat verdachte op 1 september 2016 een aan haar gerichte brief had
ontvangen met daarbij een kogel/patroon, uit welke brief, waarvan verdachte
liet blijken niet te weten wie de afzender was, kennelijk moest, althans kon,
worden opgeakt dat verdachte werd bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling,
terwijl verdachte wist dat dat strafbare feit niet was gepleegd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 22 februari 2017 krijgt de politie een melding dat iemand is overvallen in haar vakantiehuisje in Zuidwolde. Als de verbalisanten de woning binnentreden, zien zij een vrouw (naar later blijkt verdachte) die met tape is vastgemaakt aan een stoel. Verdachte is vermoedelijk bespoten met pepperspray. Nadat verdachte is overgebracht naar het ziekenhuis in Meppel, doet zij diezelfde dag nog aangifte. Zij verklaart hierin onder meer dat zij een arbeidsconflict heeft met haar voormalig werkgever [naam 2] en dat dit heeft geleid tot een rechtszaak, die op dat moment nog in hoger beroep moet worden behandeld. De arbeidsrechtelijke zaak van verdachte tegen haar werkgever heeft in eerste aanleg gediend bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. In de periode voor en na deze zitting zijn kogelbrieven verstuurd aan het adres van de rechtbank. Van deze laatste brief is door een medewerker van de rechtbank aangifte gedaan. Ook heeft verdachte in een eerder stadium aangifte gedaan van een kogelbrief die was verstuurd aan haar adres. Verdachte en medeverdachte komen bij de politie in beeld omdat de politie aanwijzingen heeft dat de overval in scène is gezet en dat de kogelbrieven door hen zijn verstuurd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdachte
De verdachte ontkent de haar onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen:
De rechtbank stelt vast dat verdachte op meerdere momenten verklaringen heeft afgelegd. Een opvallend gegeven is dat deze verklaringen steeds op essentiële punten van elkaar verschillen. Ter illustratie noemt de rechtbank de verklaring die verdachte over de overval heeft afgelegd. In haar aangifte zegt zij dat zij door een onbekende man en vrouw is overvallen die zij vanwege hun mutsen niet kon herkennen, terwijl zij ter terechtzitting van 11 april 2019 vertelt dat het twee mannen waren, van wie medeverdachte er één was. Die zou al binnen zijn geweest bij haar toen de tweede man binnen kwam. Ook verschilt haar bekennende verklaring bij de politie van 13 april 2017, van zowel haar eerdere als latere verklaring bij de politie en van haar verklaring ter zitting. Zodoende heeft de rechtbank van verdachte drie lezingen van wat er zou zijn gebeurd en haar rol daarin.
Tegenover de inconsistente verklaringen van verdachte staan de eenduidige verklaringen zoals die zijn afgelegd door medeverdachte. De rechtbank vindt zijn verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig, omdat hij volledig opening van zaken geeft en niet alleen, zoals bij verdachte het geval is, de schuld op de ander afschuift, maar ook de verantwoordelijkheid gedeeltelijk bij zichzelf neerlegt.
Ten aanzien van feit 1:
Medeverdachte heeft bekend dat hij samen met verdachte de overval in scène heeft gezet. Het plan daarachter was om het arbeidsconflict met haar voormalig werkgever aan te dikken. Medeverdachte heeft verdachte op een stoel vastgebonden met tape en heeft haar daarna bespoten met pepperspray. Volgens medeverdachte gebeurde alles in overleg met verdachte en was zij degene die het initiatief nam. Ze wist precies wat er ging gebeuren en wie het deed, aldus medeverdachte. Afgesproken was dat na ‘de overval’ de echtgenoot van verdachte een sms zou krijgen dat hulp nodig was en dat het algemene nummer van de politie zou worden gebeld om zeker te zijn dat verdachte uit haar positie zou worden bevrijd.
De rechtbank acht op basis van de verklaring van medeverdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, terwijl zij wist dat dit niet was gepleegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij het doen van de valse aangifte geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Immers, anders dan besproken, heeft verdachte onder druk van haar echtgenoot en op aandringen van de politieagente in het ziekenhuis aangifte gedaan. De rechtbank zal verdachte ter zake van het onderdeel medeplegen dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2:
Medeverdachte heeft bekend dat hij, telkens in overleg met verdachte, dreigbrieven heeft verstuurd naar de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Medeverdachte heeft verklaard dat het bijvoegen van de kogels een idee van hemzelf was, maar dat verdachte hier wel van afwist. Het plan daarachter was, wederom, om het arbeidsconflict met haar voormalig werkgever aan te dikken. Van één van de kogelbrieven is aangifte gedaan door een rechtbankmedewerker. Deze brief is op 27 december 2016 door de rechtbank ontvangen en is gericht aan de behandelend rechter van het arbeidsconflict. De brief bevat onder meer de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen. Een opvallend gegeven is dat de arbeidsrechtelijke zaak, waarop in de brieven wordt gedoeld, reeds op 8 september 2016 door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is behandeld en dat toen een eindbeschikking is gegeven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de poging tot ambtsdwang los gezien moet worden van de procedure die door verdachte en haar werkgever werd gevoerd. Het doet er in de visie van de officier van justitie dus niet toe dat de poging tot ambtsdwang plaatsvond nadat de rechter aan wie de kogelbrief was gericht reeds een oordeel over de zaak had geveld.
De rechtbank gaat niet mee in dit betoog en is van oordeel dat in dit geval sprake is van een ondeugdelijke poging tot ambtsdwang. Naar het oordeel van de rechtbank kan een rechter niet worden gedwongen tot het volvoeren van een ambtsverrichting als hij de zaak in een eerder stadium reeds heeft afgedaan. Hoewel de rechtbank de door verdachte begane handelingen kwalijk vindt en deze volstrekt afkeurt, zal zij verdachte om voornoemde reden vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3:
Medeverdachte heeft bekend dat hij, telkens in overleg met verdachte, meerdere brieven heeft verstuurd naar verdachte. Dit vindt bevestiging in het feit dat de door medeverdachte gebruikte enveloppen en plakband om de adresseringen aan te brengen zijn aangetroffen in zijn woning. Ook van deze actie was de achterliggende gedachte om de voormalig werkgever van verdachte zwart te maken. Uit één van deze brieven kon worden afgeleid dat verdachte werd bedreigd, wat ook bleek uit het feit dat in de bijbehorende envelop een kogel was gedaan. Hoewel verdachte heeft doen voorkomen alsof zij niet wist wie de afzender van de betreffende brief was, blijkt uit de verklaring van medeverdachte dat verdachte alle brieven goedkeurde en bovendien afwist van de meegezonden kogel. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, terwijl zij wist dat dit niet was gepleegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 22 februari 2017 te Meppel, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd,
hebbende verdachte aan de politie aangegeven dat op 22 februari 2017 in een huisje te Zuidwolde, gemeente De Holden, door personen het misdrijf van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging en mishandeling met behulp van pepperspray was gepleegd
terwijl verdachte wist dat dat strafbare feit niet was gepleegd;
3.
zij op 1 september 2016 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, door aan een opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, District Drenthe aan te geven dat verdachte op 1 september 2016 een aan haar gerichte brief had ontvangen met daarbij een kogel, uit welke brief, waarvan verdachte liet blijken niet te weten wie de afzender was, kennelijk moest, althans kon, worden opgemaakt dat verdachte werd bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, terwijl verdachte wist dat dat strafbare feit niet was gepleegd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 3
telkens het misdrijf:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte maakt kenbaar dat haar voorkeur uitgaat naar een taakstraf en dat haar gezin eronder zou lijden als de rechtbank haar een gevangenisstraf zal opleggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het doen van valse aangiftes. Zij heeft doen voorkomen alsof zij was overvallen in haar vakantiewoning en alsof zij werd bedreigd door een anoniem persoon. Zij is daarbij telkens geraffineerd met een vooropgezet plan te werk gegaan en heeft ook een ander persoon voor haar karretje weten te spannen. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte de politie onnodig belast en misleid. Verdachte heeft er kennelijk niet bij stil gestaan dat de door haar gepleegde feiten grote gevolgen hebben gehad bij de politie, waaronder het verlies aan manuren, die besteed hadden kunnen worden aan opsporing van wél gepleegde strafbare feiten. Verder kosten dit soort overbodige onderzoeken de maatschappij veel geld. Alleen al daarom betreft het ernstige feiten. Daarnaast bevat het dossier sterke aanwijzingen dat verdachte de schuld probeerde af te schuiven op haar voormalig werkgever, met wie zij een arbeidsconflict had. Het doen van een valse aangifte kan schade en leed toebrengen aan degene die vals wordt beschuldigd. In dit geval zijn voormalig collega’s van verdachte gehoord over de vermeende misdrijven. Dat zij als getuigen zijn gehoord, doet niet af aan het feit dat zij tijd hebben moeten vrijmaken voor dit verhoor. Verder bevat het dossier informatie die erop duidt dat verdachte ook haar buren heeft betrokken bij haar zaak, door hen ook (kogel)brieven te versturen waarin zij werden opgeroepen verdachte iets aan te doen. Desondanks heeft verdachte ter terechtzitting verklaard zichzelf niet als dader, maar als slachtoffer te zien. De rechtbank is van oordeel dat deze opstelling zeer ongepast is en getuigt van een gebrek aan empathie en inzicht in haar handelen.
De rechtbank overweegt dat het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft vastgesteld voor het doen van valse aangifte. De rechtbank overweegt dat de wetgever de maximumstraf heeft bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft gelet op de justitiële documentatie van verdachte van 7 maart 2019. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet vaker wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank weegt verschillende factoren mee die volgens haar tot een hogere straf moeten leiden. Zij houdt onder meer rekening met het feit dat verdachte constant een slachtofferrol inneemt en geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar grensoverschrijdende gedrag. De rechtbank weegt verder mee dat sprake lijkt te zijn van een patroon bij verdachte, in die zin dat zij vanuit het verleden bekend is met het sturen van brieven aan verschillende personen en instanties waarin zij deed voorkomen dat zij door anderen in een kwalijk daglicht werd gezet. De rechtbank vindt het voorts verwerpelijk dat verdachte derden heeft betrokken bij het voorbereiden en de uitvoering van haar gewiekste plannen.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank de door de officier van justitie geëiste taakstraf van tweehonderd uren geheel onvoorwaardelijk opleggen. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte in de toekomst wordt weerhouden van het begaan van (dergelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal daarom als zogenaamde ‘stok achter de deur’ een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen, met een proeftijd van drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feiten 1 en 3telkens:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
Buiten staat
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Noord-Nederland, districtsrecherche Drenthe met nummer VALBRA / NN3E017020, dossiernummer 2017115176. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [verdachte] van 22 februari 2017, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 432-439):
(…) Plaats delict : [adres 2] , binnen de gemeente De Wolden
Pleegdatum/tijd : Op woensdag 22 februari 2917 te 15:31 uur (…)
Op woensdag 22 februari 2017 te 17:50 uur, verscheen voor mij, in het politiebureau,
Buro Meppel - Eendrachtstraat, Eendrachtstraat 28, 7941 AP Meppel, een persoon die
mij opgaf te zijn: (…) [verdachte] (…) [verdachte] (…)
Ik doe hierbij aangifte van wederrechtelijke vrijheidsberoving en van bedreiging met
de dood. (…) Rond 14.30 uur kwam ik aan in Zuidwolde aan [adres 2] . (…) Ik zag twee personen met een zwarte muts op. Ik kon hun gezichten niet zien. Ik kon hun ogen wel zien. Ik zag geen neus of mond. Van beide personen niet. Ze waren beide groter dan mij. Ik denk een kop groter. Ik ben zelf ongeveer 1 meter 70. Of die personen even groot waren weet ik niet, het ging te snel. Ik zag dat ze beiden in het zwart gekleed waren. Ik kan er weinig over zeggen. Ik zag dat ze beiden blauwe handschoenen aan hadden. Van die verpleeghandschoenen. (…) Ik hoorde wel dat na de opname van [naam 3] dat er ingesproken was. Er werd namelijk gezegd : je haalt het niet vrijdag. We hebben ook post naar de rechtbank gestuurd.” Ik herkende de stemmen als zijnde van personeel van [naam 2] . Ik dacht dat ik de stemmen van een [naam 4] of van een [naam 5] herkende. (…) Toen ik op de stoel werd gegooid hield eentje mij vast. Die persoon hield zijn knie op mijn bovenbenen zodat ik niet op kon staan. De persoon die mij vast hield zei ga eens wat zoeken. Dat werd gezegd volgens mij in het Engels. Ik kan geen Engels. Maar ik begrepen dat er iets gezocht moest worden. Dat duurde niet lang. Ze hebben tape gepakt, dat gebruikt wordt in het leger. Het was groene tape. Ze hebben eerst om mijn middel tape gedaan. toen om mijn benen heen en toen om mijn handen heen. (…) Opeens had de grootste iets in zijn handen. Ze kwamen naar mij toe lopen en drukten het tegen mijn keel. Ze konden het niet los krijgen, de dop er niet af. De andere, niet grote, kreeg het voor elkaar en begon mij te spuiten. Ze zonden aan de linkerkant van mij. Alle beide. De ene spoot dus in mijn gezicht. Hij hield het ingedrukt. Ze hadden er zelf ook last van want ze hielden hun hand voor hun mond en gingen er snel vandoor. Toen ze dat spul spoten kwam er slijm bij naar boven en moest ik kotsen. (…)
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 29 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 270-281):
(…) V: Hoe hebben jullie het nou precies overlegd?
A: Een week voor de overval was ik bij [verdachte] in het huisje in Zuidwolde. Toen hebben we het over de pepperspray gehad. Ze wilde wel eens ervaren hoe het voelde. We hebben het erover gehad dat ik haar een smsje zou sturen dat ze een dag later naar het huisje in Zuidwolde moest komen. Zij kwam met het idee van het smsje vanaf die telefoon. Dat telefoonnummer was al een keer eerder gebruikt in een brief naar die [naam 6] en naar [verdachte] zelf. We wisten nog niet waar ik haar zou vastbinden. We hebben wel besproken dat ik pepperspray ging spuiten en haar ging vastbinden en dan de politie ging bellen. We zouden niet 112 bellen maar 0900-8844. (…)
V: Vertel het eens in detail.
A: Er lag al tape klaar. Dat lag in haar schuurtje, dat heeft ze tegen mij gezegd. Toen ik kwam lag het al klaar in haar huisje. Het was van dat militair groene tape. We hebben koffie gedronken en we hebben besproken hoe we het gingen doen. We hebben samen besproken of ik haar op de bank neer ging leggen of op de stoel. We hebben samen voor de stoel gekozen. Ik heb haar toen vastgetaped. De stoel werd wat achterover gelegd omdat ze comfortabel zitten. (…)
V: Heb je op enig moment nog gedacht ik stop ermee.
A: Ik heb gezegd weet je zeker dat je dit wel. En ze zei: ja ja, we zetten door (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 5 april 2017, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 283-320):
(…) V: Wiens idee was dat om [naam 7] een sms te sturen?
A: [verdachte] . Die dag was eigenlijk helemaal haar idee (…)
V: Waarom moest er een zogenaamde overval komen?
A: In mijn beleving om het allemaal een beetje erger te maken. Die brieven daar werd allemaal niet op gereageerd. En [verdachte] wilde wel een keer pepperspray proberen.
V: Wie kwam met dat idee om het aan te dikken?
A: [verdachte] . Die kwam met het idee van de pepperspray
V: Wat was er allemaal nodig voor die overval?
A: Die tape, en pepperspray zelf. Die telefoon natuurlijk. (…)
V: Dus als je kijkt naar acties. Heeft zij jou opdracht gegeven om een telefoon te kopen, heeft ze gevraagd of je mee wilde helpen met schoonmaken in haar huisje, heeft ze zelf de pepperspray meegenomen van haar huis, heeft ze de tape klaargelegd. Klopt dat?
A: Ja (…)
O:Dus je zegt dat het [verdachte] idee was om haar vast te tapen.
A: Ja, ik was alleen uitvoerend in alles (…)
V:Je verklaarde dat [verdachte] op het idee kwam om pepperspray te gebruiken?
A: Ja, bij die overval.
V:Waar is het busje gebleven?
A: Die heb ik weer meegenomen en die heb ik in Emmen in het bos nog uitgespoten. (…)
V:Wij denken dat [verdachte] mogelijk valse aangifte heeft gedaan. Hoe kijk jij daar tegenaan?
A:Ze wist dat ik het was
V; Hoe wist zij dat jij het was?
A: Ze kent mij en we hadden het afgesproken. Ik had ook geen muts op of iets dergelijks. Ik was herkenbaar
V:Waarom is het volgens jou een valse aangifte?
A: Omdat ze precies wist wat er ging gebeuren en wie het deed.
V:Stel dat [verdachte] zegt dat ze niets van de overal heeft geweten en dat ze wel echt is overvallen. Wat zeg jij dan?
A:Dat het flauwekul is (…)
Feit 3:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [verdachte] van 7 september 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 706-708):
(…) Op woensdag 7 september 2016 te 09:00 uur, verscheen voor mij, in het politiebureau,
Buro Beilen — Ettenstraat, Ettenstraat 9, 9411 KT Beilen, een persoon die mij opgaf
te zijn: (…) [verdachte] (…) [verdachte] (…)
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident,
dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen donderdag 1 september
2016 te 16:30 uur en donderdag 1 september 2016 te 17:00 uur:
“Ik doe een aangifte van bedreiging, ik heb op donderdag 1 september 2016 een brief
ontvangen met daarin de tekst [verdachte] , ALS IK JOU WAS ZOU IK MAAR GAUW EEN HANDTEKENING ZETTEN WANT ANDERS .... KAN HET NOG WEL EENS VERKEERD MET JE AFLOPEN EN BLIJFT HET NIET ALLEEN BIJ EEN HARDE KNAL!!!! LAAT DIT DE LAATSTE WAARSCHUWING ZIJN.
In de envelop zat tevens een kogel. (…)
In eerste instantie dacht ik na het lezen niet meteen aan [naam 8] . Echter toen eind van de middag de politie bij ons kwam en vertelde dat de [naam 6] , wonende aan [adres 3] ook een kogelbrief had ontvangen, met dezelfde tekst en ook aan mij gericht, inclusief een kogel, wist ik dat [naam 8] hier weer iets mee te maken had. Eigenlijk denk ik dat [naam 9] hier ook iets mee te maken heeft. (…)
Ik wil dus aangifte doen van Bedreiging. Ik ben wel een beetje bang. Gaat er echt wat
gebeuren? Wat kan ik verwachten na de zitting van morgen? Ik weet het niet? Zo’n brief inclusief kogel gaat je niet in de koude kleren zitten. Onze kinderen hebben er ook last van, ze voelen zich niet meer prettig in hun eigen huis en omgeving. Daar hebben mijn man en ik ook last van. Ik weet gewoon niet wat ik kan verwachten. (…)
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 29 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 270-281):
(…) V; Kijk als je gewoon eerlijk bent dan scheelt dat denk ik. Vertel ons eens wat er gebeurd is
A: Ik heb brieven gestuurd naar haar toe. (…) De volgende keer zij ze maak eens een brief en stuur dat naar mij en naar de overbuurman, [naam 6] . Zij zegt dus stuur een brief en de inhoud moest ik bepalen. Het idee erachter was om haar werkgever zwart te maken. Een keer een kogeltje erin. Dat was zon knalpatroon. (…)
V: Hoe verstuurde je die dingen?
A: in een enveloppe. Ja dat weet je denk ik allemaal wel
V: Waar zijn die enveloppen gebleven?
A; Of weggegooid.. ja, ik weet het niet
V: Onder een matras vinden wij wat, wat denk je wat wij gevonden hebben?
A: In een tasje
V: Ja
A: Dan heb je waarschijnlijk ook plakband gevonden?
V: Ja
V; Plakband wat deed je daarmee dan?
A: Daar plakte ik het adres mee op de enveloppe (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 20 april 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 321-326):
(…) V: Over deze 1e dreigbrieven in september 2016 verklaarde ze, dat jij dat uit jezelf gedaan had. Wat is hierop je reactie?
A: nee.
V: Ze ontkende, dat zij in het begin wist dat jij die brieven rondstuurde.
A: dat wist ze maar al te goed.
V: Dat waren dus de ie brieven met kogels die naar de rechtbank in Assen, naar [naam 6] en naar haar gestuurd werden. Dat klopt?
A: dat klopt
V: Wat wist [verdachte] van het meesturen van kogels?
A: daar wist ze alles van. (…) Ze wist er in ieder geval achteraf van. Ik verstuurde pas een brief als [verdachte] dat zei. Ik ga niet gewoon op eigen houtje een brief versturen
V: Even voor de duidelijkheid zij gaf opdracht om die brieven te versturen?
A: ja. Zij wist precies wat er ging gebeuren. Zij heeft alle brieven gelezen. Ik heb toen nog gezegd; ik doe niks zonder jouw goedkeuring. (…)
4. Het proces-verbaal van bevindingen aangetroffen goederen bij doorzoeking woning verdachte [medeverdachte] van 4 april 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 584-558):

(…) Op maandag 27 maart 2017 werd er onder leiding van rechter-commissaris [verbalisant 1] en in aanwezigheid van de hulpofficier van justitie [verbalisant 2] , een doorzoeking gehouden in de woning [adres 4] Emmen (…) Onder het matras van het eenpersoonsbed werd een bruin tasje met daarin 14 nieuwe enveloppen aangetroffen. De enveloppen hadden de afmeting 22,8 x 16,2 centimeter. (…) Op de stoel werd tussen het beddengoed een groene plastic plakbandhouder met wit plakband aangetroffen. Het plakband had een breedte van 19 millimeter. (…) De inbeslaggenomen enveloppen en het plakband werden vergeleken met de enveloppen van de dreigbrieven die naar aangeefster [verdachte] en de [naam 6] waren verzonden. De enveloppen kwamen qua afmeting, kleur en model overeen met de enveloppen van de dreigbrieven die naar aangeefster en de [naam 6] waren verzonden. Dit gold ook voor het plakband op de houder, dat wat breedte en kleur betrof overeen kwam met het op de enveloppen van de dreigbrieven gebruikte plakband. Opgemerkt wordt, dat de adresseringen steeds met plakband op de enveloppen waren geplakt. (…)