ECLI:NL:RBOVE:2019:1429

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
08/994527-18 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrifte en fosfaatfraude door een 35-jarige man

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 35-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De man was beschuldigd van valsheid in geschrifte en het medeplegen van valsheid in geschrifte, specifiek in de context van fosfaatfraude. Hij had valse grondgebruikersverklaringen en vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen opgemaakt, waarmee hij boeren in staat stelde om een grotere hoeveelheid mest te verantwoorden dan toegestaan op basis van hun werkelijke grondgebruik. Dit ondermijnde het Nederlandse fosfaatbeleid en had mogelijk schadelijke gevolgen voor het milieu, aangezien het niet meer mogelijk was om de afvoer van mest naar specifieke locaties te traceren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als spil in deze fraude moest worden gezien, omdat hij actief gebruiksruimte aanbood aan boeren zonder dat hij daarover de beschikking had. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde een werkstraf op in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de relatief oude datum van de feiten en de gewijzigde levensomstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994527-18 (FP) (P)
Datum vonnis: 25 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 april 2019 en 11 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. van Ieperen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 5 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte 'fosfaatfraude' heeft gepleegd. Deze fraude zou erin hebben bestaan dat verdachte samen met anderen zogenoemde grondgebruikersverklaringen valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst (feiten 1 en 2), dan wel dat hij zogenoemde 'vervoersbewijzen dierlijke meststoffen' (VDM's) valselijk heeft gemaakt en/of heeft vervalst.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2014 te Franeker, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 1] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers, heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op die grondgebruikersverklaring
ingevuld dat gebruikgever [verdachte] aan gebruiker V.O.F. [VOF 1] en [naam 1] ,
percelen grasland (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare), in gebruik
heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2014 en eindigende op 31 december 2014, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij (een) ander(en) in gebruik was, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare)
en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare), (DOC- [nummer 2] t/m DOC- [nummer 3] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân en/of te Franeker, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke) en/of Triemen, gemeente Kollumerland en gemeente Nieuwkruisland, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 4] ) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers, heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [verdachte] aan gebruiker [VOF 2] V.O.F. (een) perce(e)l(en) kadastraal bekend gemeente Veenwouden, sectie(s) D en/of F en/of H, kadastrale nummer(s) [nummer 5] en/of [nummer 6] en/of [nummer 7] en/of [nummer 8] (met een totale oppervlakte van 8.00.14 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode die liep van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij (een) ander(en) in gebruik was, te weten ene [naam 6] en/of ene [naam 7] en/of ene [naam 8] en/of ene [naam 9] , (relaas pv pagina 63 en 64) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 31 juli 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, (thans gemeente Waadhoeke), en/of te Parrega, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen tien, althans één of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 9] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 10] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en/of
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op dat/die vervoersbewij(s)(zen) dierlijke meststoffen, ingevuld en/of doen invullen,
- dat melkveebedrijf [VOF 2] V.O.F. leverancier van die mest was, en/of
- dat melkveebedrijf [VOF 2] V.O.F. die mest had vervoerd naar en/of gelost
op, de losplaats(en) vermeld op dat/die vervoersbewij(s)(zen) dierlijke
meststoffen, en/of
- dat hij, verdachte, afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest bij dat melkveebedrijf [VOF 2] V.O.F. was gebleven, althans niet was vervoerd naar en/of gelost op de losplaats(en) zoals vermeld op dat/die vervoersbewijs(zen) dierlijke meststoffen en/of niet aan hem, verdachte, was afgeleverd, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten in zijn verhoor bij de politie bekend. De raadsman van verdachte heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot het bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
ten aanzien van feit 1:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten een grondgebruikersverklaring, DOC [nummer 1] ;
2. Een proces-vervaal van verhoor, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte,
DOC 01010/11;
3. Processen-verbaal van verhoor (werkelijke grondgebruikers), DOC [nummer 2] - [nummer 3] .
ten aanzien van feit 2:
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een grondgebruikersverklaring, DOC [nummer 4] ;
5. Een proces-vervaal van verhoor, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte,
DOC 01013;
6. Een proces-verbaal van verhoor [naam 10] , DOC 03014.
ten aanzien van feit 3:
7. Schriftelijke beschreiden, te weten vervoersbewijzen dierlijke meststoffen DOC- [nummer 10] ,
DOC- [nummer 12] , DOC- [nummer 14] , DOC- [nummer 16] en DOC [nummer 17] ;
8. Relaasproces-verbaal, pagina 59-62.
9. Een proces-vervaal van verhoor, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte,
DOC 01013;
10. Een proces-verbaal van verhoor [naam 10] , DOC 03018 t/m DOC 03021.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 20 januari 2014 in Nederland een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 1] ) valselijk heeft opgemaakt, immers, heeft hij, verdachte op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [verdachte] aan gebruiker V.O.F. [VOF 1] en [naam 1] , percelen grasland (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2014 en eindigende op 31 december 2014, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij anderen in gebruik was, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en [naam 2] en [naam 3] (4,72 hectare) en [naam 4] (2,72 hectare) en [naam 5] (3,60 hectare), DOC- [nummer 2] t/m DOC- [nummer 3] ) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2015 in Nederland samen en in vereniging met anderen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een grondgebruikersverklaring (DOC- [nummer 4] ) valselijk heeft opgemaakt, immers,
hebben hij, verdachte en zijn mededaders op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat
gebruikgever [verdachte] aan gebruiker [VOF 2] V.O.F. percelen kadastraal bekend gemeente Veenwouden, secties D en F en H, kadastrale nummers [nummer 5] en [nummer 6] en [nummer 7] en [nummer 8] (met een totale oppervlakte van 8.00.14 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode die liep van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij anderen in gebruik was, te weten ene [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] en ene [naam 9] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in de periode van 20 april 2015 tot en met 31 juli 2015 in Nederland samen en in vereniging met anderen tien, geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, waaronder
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd op 20 april 2015, (nummer [nummer 9] , levering/vervoer van ongeveer 198 ton mest), (DOC- [nummer 10] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 23 april 2015, (nummer [nummer 11] , levering/vervoer van ongeveer 156 ton mest), (DOC- [nummer 12] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 25 juni 2015, (nummer [nummer 13] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 14] ), en
- een vervoersbewijs dierlijke meststoffen gedateerd 31 juli 2015 (nummer [nummer 15] , levering/vervoer van ongeveer 120 ton mest), (DOC- [nummer 16] ),
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, ingevuld,
- dat melkveebedrijf [VOF 2] V.O.F. leverancier van die mest was, en
- dat melkveebedrijf [VOF 2] V.O.F. die mest had vervoerd naar en/of gelost
op, de losplaatsen vermeld op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, en
- dat hij, verdachte, afnemer van die mest was,
terwijl in werkelijkheid die mest niet was vervoerd naar en/of gelost op de losplaatsen zoals vermeld op die vervoersbewijzen dierlijke meststoffen en niet aan hem, verdachte, was afgeleverd, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225, eerste lid, alsmede 225, eerste lid, juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:valsheid in geschrift;
feit 2
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 3
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren en tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 uren vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat hij zich kan verenigen met de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat bij de voorwaardelijke gevangenisstraf een kortere proeftijd dan de gevorderde drie jaar op zijn plaats is, nu de feiten relatief lang geleden zijn gepleegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door zogenoemde grondgebruikersverklaringen en vervoersbewijzen dierlijke meststoffen valselijk op te maken. Met deze valse documenten stelde hij in ruil voor een financiële vergoeding verschillende boeren in staat om een grotere hoeveelheid mest te verantwoorden dan waartoe zij op grond van hun werkelijke grondgebruik gerechtigd waren. Hierdoor is het Nederlandse fosfaatbeleid ondermijnd en is het milieu mogelijk aangetast, aangezien niet meer kan worden vastgesteld welke hoeveelheid mest naar welke plaats is afgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als spil in het web moet worden gezien, nu hij blijkens de inhoud van het dossier zelf actief gebruiksruimte aanbood aan boeren zonder dat hij over die gronden beschikkingsmacht had. De rechtbank rekent hem de feiten dan ook zwaar aan.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is verder bekend dat hij zijn boerderij heeft verkocht en met zijn gezin uit de vertrouwde omgeving is verhuisd om elders een nieuw leven op te bouwen; hij heeft inmiddels een vaste aanstelling in loondienst. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte een hersenschudding heeft opgelopen na een ongeval met een paard, ten gevolge waarvan hij een aanzienlijke periode rust heeft moeten houden.
De rechtbank overweegt dat verdachte wordt veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, waarvoor in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet zou misstaan.
Nu de feiten van betrekkelijk oude datum zijn, verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij zijn leven thans anders heeft ingericht waardoor de kans op herhaling niet groot lijkt, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter niet opportuun. Zij zal daarom, conform de eis van de officier van justitie, volstaan met het opleggen van een werkstraf voor de maximale duur van 240 uren. De rechtbank houdt hierbij tevens rekening met artikel 63 Sr.
Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan zal zij daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:valsheid in geschrift;
feit 2
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 3
het misdrijf:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, voorzitter,
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van
D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
Buiten staat
Mr. Thurlings-Rassa en Mr. Aksu zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit met referentienummer [nummer 18] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar DOC-nummers c.q. pagina's van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.