4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen dat een groene cap met hopblad een exclusief aan Heineken toebehorend beeldmerk is. Het gebruik van dergelijke caps levert dan ook geen merkinbreuk op. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van wat haar onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd.
(
redengevende feiten en omstandigheden)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, waarbij de rechtbank – nu de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer AMB-030 van 8 mei 2018
en bijlage 8, losbladig;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen dat een groene cap met hopblad een exclusief aan Heineken toebehorend beeldmerk is. Het gebruik van dergelijke caps levert dan ook geen merkinbreuk op. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van wat haar onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd.
(
redengevende feiten en omstandigheden)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, waarbij de rechtbank – nu de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer AMB-030 van 8 mei 2018
en bijlage 8, losbladig;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
(
beroeps- of bedrijfsmatige uitoefening)
De rechtbank heeft hierboven bewezen verklaard dat – kort gezegd – verdachte bierfusten van Heineken en Amstel heeft gevuld met bier dat niet was gebrouwen door Heineken en Amstel om deze bierfusten vervolgens te verkopen. Verdachte heeft hetzelfde gedaan met bierfusten van Grolsch. Uit de verklaring van de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap, [verdachte eigenaar] , volgt immers dat bierfusten van Grolsch deels zijn gevuld met Schramovski bier. [verdachte eigenaar] heeft deze bierfusten, in naam van verdachte, verkocht aan Drankenhandel [bedrijf] . Volgens [verdachte eigenaar] ging het hierbij om maximaal vierhonderd bierfusten. Bij het vullen van de bierfusten is gebruik gemaakt van een door [verdachte eigenaar] aangeschafte vulmachine.
Onder deze omstandigheden (de professionele opzet en de totale hoeveelheid) acht de rechtbank bewezen dat verdachte het handelen in bierfusten met ‘vals bier’ als bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank maakt hierbij geen onderscheid in het merk bier en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
(
verdere redengevende feiten en omstandigheden)
Behoudens de beroeps- of bedrijfsmatige uitoefening van het onder 5 ten laste gelegde feit
is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, en daarom wordt in zoverre volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- proces-verbaal van bevindingen inzake Grolsch met proces-verbaalnummer AMB-031 van 8 mei 2018 met bijlagen, losbladig;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten
laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] van 13 september 2017, p. 298
midden;
- geschriften, zijnde facturen van verdachte aan drankenhandels van 13, 14, 27 februari
2017 en 7 en 8 maart 2017, p. 529, 531, 532, 538 en 542;
- proces-verbaal van bevindingen inzake Grolsch met proces-verbaalnummer AMB-031 van 8 mei 2018 met bijlagen, losbladig;
- de bekennende verklaring van [verdachte eigenaar] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte eigenaar] van 13 december 2017, p. 233-248, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2019.
feiten 1 tot en met 6: de pleegperiode
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de
getuigenverklaring van [getuige] en de facturen, is de rechtbank ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten van oordeel dat de ten laste gelegde periode moet worden ingekort, in zoverre dat zij begint op 13 februari 2017 en eindigt op 1 maart 2017.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde te concluderen. Zij spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.