De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen.
Gezien artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voort-vloeien uit de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[verzoeker] stelt dat er sprake is van een burn-out die is veroorzaakt door de omstandigheden op het werk, en dat Urenco daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt, maar [verzoeker] heeft die stellingen niet voldoende aannemelijk gemaakt.
In de eerste plaats is uit het dossier niet gebleken dat sprake is geweest van stelselmatig overwerk en dat dat aan Urenco te wijten is. Weliswaar is aannemelijk dat [verzoeker] in de jaren dat hij wekelijks één of meerdere keren naar Londen ging voor overleg, op die dagen lange dagen maakte, maar dat is onvoldoende om te concluderen tot stelselmatig overwerk. Bovendien heeft Urenco onweersproken gesteld dat [verzoeker] nooit gebruik wilde maken van de gelegenheid om in Londen of bij Schiphol te overnachten, maar er uitdrukkelijk zelf voor koos om op één dag op en neer te reizen.
Uit de door Urenco overgelegde aanwezigheidsregistratie van de locatie Almelo blijkt niet van overschrijding van de normale werkuren door [verzoeker] . Naar aanleiding van zijn stelling dat hij 24/7 telefonisch bereikbaar diende te zijn, heeft Urenco onvoldoende weersproken gesteld dat [verzoeker] dit zelf wilde en dat hij collega’s aanmoedigde hem te bellen bij vragen of problemen. Bovendien is niet gebleken dat [verzoeker] ook overmatig veel buiten werktijd werd gebeld en/of dat hij ook buiten de normale werkuren bij Urenco nog veel uren moest maken.
Op de beoordelingsformulieren 2013, 2014 en 2015 zijn geen aantekeningen gemaakt over te zware belasting of overwerk. Het had wel op de weg van [verzoeker] gelegen om, indien hij vond dat hij te zwaar werd belast, dat tijdens beoordelingsgesprekken naar voren te brengen. Uit de formulieren blijkt niet dat [verzoeker] heeft geklaagd over stress of slaapproblemen. Dat [verzoeker] ooit aandacht heeft gevraagd voor te grote werkdruk of daaruit voortvloeiende klachten is ook niet aangetoond met e-mails of andere correspondentie tussen [verzoeker] en leidinggevenden/collega’s. Daarmee heeft [verzoeker] Urenco niet de mogelijkheid gegeven om iets aan zijn gestelde overbelasting te doen.
Wat betreft de onduidelijke functieomschrijving wordt overwogen dat wel duidelijk is dat er gedurende het dienstverband bij Urenco veel wijzigingen plaatsvonden in de organisatie, en dat daardoor ook de functie van [verzoeker] verschillende keren werd aangepast, maar niet dat [verzoeker] daardoor benadeeld werd. Het toeschuiven van taken leidt bij [verzoeker] kennelijk wel tot onvrede omdat hij vindt dat hij voor zijn werk niet voldoende erkenning en financiële beloning krijgt. Dat betekent echter niet dat de werkomstandigheden van [verzoeker] zodanig waren dat daardoor overbelasting in de hand is gewerkt, en dat Urenco daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verder kan, voor zover er sprake is van een situatie waarin [verzoeker] werkzaamheden is gaan verrichten omdat hij vond dat hij die beter kon verrichten dan anderen, Urenco daarvan geen verwijt gemaakt worden.
Wat betreft het uiten van onterechte beschuldigingen wijst [verzoeker] met name op een brief van de gemachtigde van [verzoeker] die op 28 maart 2017 aan hem is verstuurd. Deze brief is niet in het geding gebracht en de kantonrechter kan daarom noch over de inhoud noch over de toonzetting van die brief oordelen. De door [verzoeker] genoemde beschuldigingen en onheuse bejegeningen door leidinggevenden zijn door die leidinggevenden ontkend en door [verzoeker] niet nader gestaafd met bewijs.
Dat [verzoeker] misstanden bij zijn leidinggevenden heeft gemeld waarmee niets is gedaan en als gevolg waarvan zijn werk werd bemoeilijkt, heeft [verzoeker] , gezien de gemotiveerde betwisting door Urenco, onvoldoende concreet onderbouwd.
Inzake de declaratie van het etentje op 15 januari 2016 stelt Urenco dat dit niet volgens de richtlijnen is gedeclareerd en het komt de rechtbank voor dat het niet onredelijk was om [verzoeker] om een toelichting te vragen.
Indien en voor zover [verzoeker] heeft bedoeld de gang van zaken omtrent het krijgen van afschriften van e-mails van zijn account bij Urenco ten grondslag te leggen aan zijn verzoek, overweegt de kantonrechter dat dit hem niet kan baten. Het is gelet op de vereiste mate van beveiliging en geheimhouding bij Urenco in verband met haar werkzaamheden evident dat Urenco de nodige voorzichtigheid moest betrachten bij het meegeven van e-mails aan [verzoeker] , die op het moment dat hij de e-mails bekeek ook niet meer bij Urenco in dienst was. Dat [verzoeker] hierdoor wezenlijk in zijn belangen is geschaad, is niet gebleken.