ECLI:NL:RBOVE:2019:1363

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
08-955026-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcoholgebruik en letsel aan een voetganger

Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit Saasveld. De man werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol, waarbij hij zijn kameraad aanreed. De rechtbank legde hem een taakstraf op van 160 uur en een rijontzegging van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte had na een feestje met alcohol op achter het stuur gezeten en veroorzaakte een ongeval waarbij hij zijn vriend raakte. De rechtbank sprak de man vrij van het verlaten van de plaats van het ongeval en het in hulpeloze toestand achterlaten van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een aanmerkelijke mate van schuld, maar dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van het ongeval op hem.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-955026-17 (P)
Datum vonnis: 19 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 november 2018 en 5 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:als bestuurder van een personenauto, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan een ander (zwaar) letsel werd toegebracht, of
feit 1 subsidiair:als bestuurder van een personenauto zich zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt;
feit 2:nadat hij als bestuurder van een auto betrokken was bij een ongeval, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander in hulpeloze toestand werd achterlaten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Saasveld in de gemeente Dinkelland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de
Bornsestraat en de Westerikweg, daarmee rijdende op de Bornsestraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke
hoeveelheid alcoholhoudende drank en/of terwijl de voor- en/of zijruiten van het door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto) grotendeels waren dichtgevroren, waardoor het
zicht naar voren en/of naar opzij geheel of gedeeltelijk ernstig werd
beperkt, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct
voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Bornsestraat) en/of in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk
rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
weggedeelte van die weg (de Bornsestraat) is gebotst tegen, elk geval in
aanrijding is gekomen met een aan of op de linker zijde van die weg (de
Bornsestraat), lopende, althans zich bevindende voetganger, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
ALTHANS, subsidiair
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Saasveld in de gemeente Dinkelland,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van
de kruising van de wegen de Bornsestraat en de Westerikweg, daarmee heeft
gereden op de Bornsestraat en terwijl de voor- en/of zijruiten van het door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto) grotendeels waren dichtgevroren, waardoor het
zicht naar voren en/of naar opzij geheel of gedeeltelijk ernstig werd beperkt, in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk
rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
weggedeelte van die weg (de Bornsestraat) is gebotst tegen, elk geval in
aanrijding is gekomen met een aan of op de linker zijde van die weg (de
Bornsestraat), lopende, althans zich bevindende voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken was geweest bij een verkeersongeval, dat had plaatsgevonden in
Saasveld in de gemeente Dinkelland op/aan Bornsestraat, op of omstreeks 22 januari 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zeer onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig gereden, als gevolg waarvan sprake is van een ernstige mate van schuld aan de aanrijding. Daartoe redengevend acht de officier van justitie dat verdachte teveel alcohol ophad toen hij [slachtoffer] aanreed, dat de voorruit van de auto dichtgevroren was – op een klein gaatje na – en dat hij links reed, dus over het weggedeelte dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemd was. Als gevolg van die aanrijding ontstond zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] . Er was sprake van een langdurige herstel en ook nu heeft het slachtoffer nog hinder van de gevolgen van die aanrijding. Het onder 1 primair tenlastegelegde kan volgens de officier van justitie bewezen worden. Dat geldt ook voor het onder 2 tenlastegelegde, met uitzondering van het in hulpeloze toestand laten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair tenlastegelegde. Nu het rijden onder invloed niet bewezen kan worden verklaard, maakt het enkele feit dat verdachte de ruiten niet voldoende ijsvrij had gemaakt en niet voldoende rechts had gehouden niet zonder meer dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW 1994). Hierbij is van belang dat verdachte maar drie minuten hoefde te rijden naar zijn huis, hij zich in het buitengebied bevond, het midden in de nacht was, er in die nacht nauwelijks medeweggebruikers te verwachten waren en verdachte niet hard reed. Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor zeer onvoorzichtig rijden. Hooguit is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verder is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel maar hooguit van een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden. Ook voor feit 2 moet vrijspraak volgen, omdat verdachte het slachtoffer niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Als de rechtbank de tenlastelegging zo begrijpt dat ook artikel 7 lid 1 ahf/onder a WVW 1994 is tenlastegelegd dan moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen, omdat verdachtes identiteit bij het slachtoffer en op de plek van het ongeval aanwezige personen bekend was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
- de redengevende feiten en omstandigheden
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen.
Uit zowel de verklaring van verdachte [2] als die van de door de rechter-commissaris in strafzaken gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] [3] en uit de bevindingen van de politie [4] blijkt dat verdachte op 22 januari 2017 in Saasveld (gemeente Dinkelland) in zijn auto, een Volkswagen Golf voorzien van het kenteken: [kenteken] , stapte teneinde naar zijn woning te rijden. Hij had een feestje gehad in de woning van zijn ouders en hij had op dat moment alcohol gedronken, naar eigen zeggen acht tot tien flesjes bier. [5] Andere bezoekers van het feestje hadden tegen verdachte gezegd dat hij vanwege de hoeveelheid bier die hij had gedronken, beter niet kon rijden. [6] De ruiten van de auto waren bevroren en deze zijn niet door verdachte ijsvrij gemaakt; hij kon nog door een klein, niet bevroren gaatje kijken, waardoor zijn zicht ernstig beperkt was. Vervolgens reed verdachte in zijn auto over de Bornsestraat in de richting van de kruising van de wegen Bornsestraat en de Westerikweg. De snelheid bedroeg 30 à 40 kilometer per uur. Hij raakte met zijn auto op de linker weghelft, dat wil zeggen de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Daar liep op dat moment een aantal bekenden van verdachte, dat hetzelfde feestje had bezocht en in dezelfde richting liep. Vervolgens reed verdachte iemand uit dat groepje, te weten zijn kameraad [slachtoffer] , aan. Ook zijn er toen, blijkens de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, nog twee anderen uit dat groepje geraakt, zij het dat zij daar niets aan overgehouden hebben.
- het primair tenlastegelegde
Voor bewezen verklaring van artikel 6 WVW 1994 moet sprake zijn van schuld met betrekking tot het verkeersongeval. Of er sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [7] Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich voor alles te vergewissen dat hij in staat is om zich met zijn voertuig in het verkeer te begeven. Verdachte is in zijn auto gestapt, terwijl hij teveel alcohol had genuttigd. Niet alleen kan dit worden opgemaakt uit de door de getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, ook uit de verklaringen van verdachte zelf kan dit worden opgemaakt. Zo heeft verdachte op de terechtzitting van 16 november 2018 onder meer verklaard, kort gezegd, dat hij acht tot tien flesjes bier heeft gedronken, maar dat het ook zou kunnen zijn dat hij twaalf flesjes bier heeft gedronken, terwijl hij op de terechtzitting van 5 april 2019 heeft verklaard, kort gezegd, dat hij meer had gedronken dan wettelijk is toegestaan. Verdachte heeft verder niet de moeite genomen om de vrijwel geheel bevroren ruiten van zijn auto ijsvrij te maken, waardoor zijn zicht minimaal was; er was niet meer dan een klein, niet bevroren stukje in de voorruit. Volgens een van de getuigen was de zichtplek niet groter dan een hand. Na een onder deze omstandigheden te ruim genomen bocht, is verdachte vervolgens op de linker weghelft waar zich op dat moment voetgangers bevonden beland; bezoekers van hetzelfde feest dat verdachte had bezocht, op weg naar huis. Verdachte botst vervolgens tegen [slachtoffer] aan, met alle gevolgen van dien. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen heeft die van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van verdachtes handelen sprake is van een zeer aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Uit de medische verklaring en de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij zijn grote teen rechts en zijn linkervoet op drie plekken heeft gebroken. In januari 2019, dus twee jaar na het ongeval, verklaarde hij nog niet volledig hersteld te zijn en last van zijn benen te hebben. Voorts is [slachtoffer] nog steeds twee keer in de week onder behandeling bij een fysiotherapeut. [8] Hoewel het letsel voor het slachtoffer veel ongemak met zich heeft meegebracht en hij nog steeds hinder ondervindt, is het letsel in casu niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Er werd echter zodanig lichamelijk letsel toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank zal dit letsel dan ook als zodanig kwalificeren.
Feit 2
Hoewel verdachte en de andere betrokkenen aanvankelijk de afspraak hadden gemaakt om er geen politie bij te halen en te verklaren dat de – zogenaamd onbekende – dader van de aanrijding was doorgereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken, is uit de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris gebleken dat verdachte na het ongeval is gestopt en hij zijn vrienden, onder wie [slachtoffer] , heeft aangesproken. Op aanwijzen van zijn vrienden is verdachte teruggegaan naar de woning van zijn ouders, waar het feestje was geweest. Van het in hulpeloze toestand achterlaten, zoals bedoeld in het tenlastegelegde artikel 7 lid 1 aanhef en onder b. WVW, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 22 januari 2017 te Saasveld in de gemeente Dinkelland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de Bornsestraat en de Westerikweg, daarmee rijdende op de Bornsestraat, zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank en terwijl de voor- en zijruiten van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) grotendeels waren dichtgevroren, waardoor het zicht naar voren en naar opzij gedeeltelijk ernstig werd beperkt, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Bornsestraat) en in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en geheel rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Bornsestraat) is gebotst met een aan of op de linker zijde van die weg (de Bornsestraat), lopende voetganger, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor bij een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, bij niet goed uitvoeren te vervangen door vier maanden hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de volgende omstandigheden: verdachte is niet eerder veroordeeld voor verkeersdelicten, hij gaat gebukt onder schuldgevoel, het betreft een oude zaak waardoor er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en verdachte is als elektromonteur werkzaam op verschillende projecten en daarmee afhankelijk van het rijbewijs. De raadsvrouw acht een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een passende straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto door zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te rijden een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan zijn kameraad [slachtoffer] zijn grote teen rechts en zijn linkervoet op drie plekken heeft gebroken. Daardoor heeft [slachtoffer] geruime tijd niet of niet volledig kunnen werken, heeft hij nog steeds klachten en bezoekt hij wekelijks de fysiotherapeut. Verdachte is in zijn auto gestapt terwijl hij te veel alcohol had gedronken. Hoewel het flink gevroren had, heeft verdachte niet de moeite genomen om de ruiten van zijn auto ijsvrij te maken, waardoor zijn zicht minimaal was, en is daarna op de linkerbaan terechtgekomen waarbij hij de aanrijding heeft veroorzaakt. Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij alleen aan het verkeer deelneemt als hij of zij daartoe in staat is en hij ook voldoende zicht heeft op de andere verkeersdeelnemers. Verdachte is hierin ernstig tekort geschoten. Nog afgezien van het feit dat de rechtbank verdachte zijn forse alcoholinname ernstig verwijt, heeft hij zelfs niet aan de meest basale voorwaarde (zicht) voldaan en min of meer op de tast op de aan het verkeer deelgenomen. Dit zeer onverantwoordelijke verkeersgedrag rekent de rechtbank verdachte aan en kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden bestraft dan met een (deels) onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straftoemeting rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook het voor dit feit vastgestelde landelijk oriëntatiepunt straftoemeting betrokken.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte ter zake van verkeersdelicten een blanco strafblad heeft, dat het ongeval impact op hem heeft gehad, dat verdachte voor zijn werk in belangrijke mate afhankelijk is van zijn rijbewijs en dat er sprake is van een groot tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging van verdachte en de eerste dag van de terechtzitting. De rechtbank zal de overschrijding compenseren door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, te weten 20 uur taakstraf.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een taakstraf opleggen van 160 uren, eventueel te vervangen door 80 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 178 en 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.J.C.M. Manders, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met nummer PL0600-20177034319. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 april 2019.
3.Processen-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank van 23 januari 2019.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2017 (pagina’s 3 tot en met 7).
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 november 2018.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 april 2019.
7.HR 5 april 2011, NJ 2011/172.
8.Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer (met nummer PL0600-2017034319-10) van 17 januari 2018. De door drs. M. Evers, forensisch arts, op 13 februari 2017 opgemaakte geneeskundige verklaring over [slachtoffer] (pagina 22). Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank van 23 januari 2019.