4.4.1Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
Op 15 oktober 2017 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . De resultaten van dit onderzoek heeft zij vastgelegd in een deskundigenrapport van 20 februari 2018.
Uit het rapport blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van uitwendig letsel aan het hoofd. Er waren verspreid aan het behaarde hoofd, aan en achter de oren, en in het gelaat aan de kaaklijnen beiderzijds kneuzingen (contusies) gepaard gaande met huidverkleuringen van bloeduitstortingen, veelal rond-ovaal van vorm met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen. De letsels aan de oren waren zowel voor- als achterwaarts aan de oren gelokaliseerd. Er waren twee letsels midden en links onder de kin gelokaliseerd.
Aan de neusrug was een ovale rood paarse huidverkleuring van bloeduitstorting. Aan de basis van het neusschotje was een streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met roodheid. In het gebied tussen neus en bovenlip en onder de onderlip was links een rode huidverkleuring van een bloeduitstorting, deels met geringe oppervlakkige huidbeschadiging aanwezig. Inwendig was een verscheuring van zowel het bovenste lipriempje als het tongriempje met omgevende bloeduitstorting aanwezig. Ter plaatse van het tongriempje was tevens een ovaalvormige kraterachtige wond met bloeduitstorting. Er was een bloeduitstorting in en aan de binnenzijde van de bovenlip links tot in het tandvlees. Er was een vlekkige rode verkleuring van het slijmvlies rondom het onderste lipriempje en een rood-paarse verkleuring van het slijmvlies van de onderlip links.
Aan de binnenzijde van de schedelhuid waren bloeduitstortingen in relatie met de letsels aan het hoofd. Er was een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal, maximaal 10 ml) in de zin van een laagje vloeibaar bloed (geen stolsels), zowel boven als onder (basaal). Er was een bloeduitstorting diffuus onder de zachte hersenvliezen (subarachnoidaal). Ook was er bloed in het wervelkanaal.
Aan de borst, buik en laag aan de rug waren meerdere (circa 39), met name ronde en ovale, huidverkleuringen van bloeduitstortingen. Het merendeel was centraal aan de borstkas en centraal aan de bovenbuik gelokaliseerd. Die aan de buik waren deels in een boogvormige rij gelegen van vijf ovale kneuzingen en daaronder was nog een min of meer boogvormige rij met drie ovale kneuzingen.
Inwendig in de buikholte was circa 220 cc vloeibaar bloed opgehoopt. In relatie met de letsels aan de buik was er een bloeduitstorting in de buikwand. Er waren uitgebreide bloeduitstortingen in de weefsels/weke delen rond de maag, de leverhilus, de ophangband van de darm, de vetweefsels achter de buikholte en rond de linker nier en linker bijnier. Er was verscheuring van de weefsels boven de kleine bocht van de maag. In het maagslijmvlies werden drie scheuren aangetroffen. Er was verscheuring van de lever van voor- naar achterwaarts, er waren meerdere bloedblaren aan de lever voor en achterwaarts en er was verscheuring van de milt. De distributie van de bloeduitstorting in de weke delen was opvallend met name achterwaarts en zijwaarts tot in het kleine bekken en achter de buikholte met uitgebreide bloeduitstortingen in de nierkapsels beiderzijds. Er was een laagje bloed rondom het ruggenmerg (subduraal) over de gehele lengte van de wervelkolom.
Er waren breuken van de zesde, zevende, achtste en negende rib rechts voor en zijwaarts en van de zevende, achtste, negende en tiende rib links zijwaarts. Er waren begeleidende bloeduitstortingen in de borstvliezen en de voorste rompwandspieren.
Verspreid aan de ledematen (zowel aan de strekzijde als aan de buigzijde) waren huidverkleuringen van bloeduitstortingen aanwezig. Er was een breuk van het lange pijpbeen van het rechterbovenbeen. Er was een uitgebreide bloeduitstorting in de spieren van de achterzijde van het rechterbeen over de gehele lengte van het been, diep reikend en mate name achterwaarts gelokaliseerd.
Aan de hals waren uitwendig geen letsels; wel waren er letsels aan de kin. Inwendig in de hals was een bloeduitstorting in de schuine halsspier links laag van 0,7x0,4 cm. Er waren bloeduitstortingen tussen de diepe halsspieren links en rechts en aan de achterzijde van de linker- en rechterhalsslagader. Er waren vlekkige bloeduitstortingen in het slijmvlies rechts en links naast de tongbasis. Er was een bloeduitstorting achterwaarts van de slokdarm.
Dr. K.J. Lusthof, toxicoloog en werkzaam bij het NFI, heeft toxicologisch onderzoek verricht. Bij toxicologisch onderzoek van het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is een zeer hoge concentratie van amfetamine in het hartbloed aangetroffen. Op basis van wetenschappelijke literatuur kan worden geschat dat concentraties van amfetamine in hartbloed tot 2 à 3 maal zo hoog kunnen zijn als in femoraalbloed, als gevolg van postmortale herverdeling. Ook in geval van postmortale herverdeling, is de geschatte concentratie amfetamine in het bloed van [slachtoffer] kort na het overlijden nog altijd een hoge concentratie.
Het ontstaan van de letsels
Volgens de patholoog zijn voornoemde letsels bij leven ontstaan. De letsels zijn ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en plaatselijk hevig ingewerkt geweld zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al of niet met voorwerpen), stompen, drukken, duwen en stoten op vrijwel het gehele lichaam: het hoofd, de kin/hals inwendig, de romp en de ledematen.
Gezien de hoeveelheid, de lokalisatie, de vorm en de scherpe begrenzing van deze letsels, kunnen deze letsels, behoudens de bloeduitstortingen die meer centraal aan de romp gelegen waren alsmede mogelijk enkele onderhuidse bloeduitstortingen aan het gelaat, volgens de patholoog niet door reanimatiehandelingen verklaard worden.
De letsels aan de romp kunnen, volgens de patholoog, ook worden verklaard door (samen)drukken van de romp, stompen tegen en/of drukken op de romp (al of niet met structuren) waarmee belemmering van de ademhalingsfunctie kan zijn opgetreden (traumatische mechanische asfyxie).
Prof. dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog en werkzaam bij het AMC, heeft in zijn rapportage gesteld dat de leverlaceratie veel waarschijnlijker het gevolg is van toegebracht letsel dan van reanimatiehandelingen.
Bij sectie is door de patholoog vastgesteld dat de letsels in de buik (dus ook de leverlaceratie), gezien de aard/distributie, niet door reanimatiehandelingen kunnen zijn ontstaan.
Ten aanzien van de ribbreuken heeft de patholoog opgemerkt dat volgens haar en de kinderradioloog de ribbreuken aan de voorzijde (anterieure ribbreuken) goed kunnen worden verklaard door reanimatie. Met betrekking tot de dwarse breuken aan de voorzijde en zijwaarts aan de ribben hebben de patholoog en de kinderradioloog geconcludeerd dat het ontstaan van die letsels veel waarschijnlijker is gegeven de hypothese dat ze zijn toegebracht dan gegeven de hypothese dat ze door reanimatiehandelingen zijn ontstaan. Uit lichtmicroscopisch onderzoek van de breuken van de ribben is gebleken dat deze geen genezingskenmerken vertoonden. Alle breuken zijn derhalve kort tot zeer kort (maximaal circa meerdere uren) voor het overlijden ontstaan.
Ten aanzien van de breuk van het rechterdijbeen hebben de patholoog en de kinderradioloog opgemerkt dat deze veel waarschijnlijker het gevolg is van toegebracht letsel dan van reanimatiehandelingen. Lichtmicroscopisch onderzoek van het rechterdijbeen toonde geen genezingskenmerken. Deze breuk is derhalve kort tot zeer kort (maximaal circa meerdere uren) voor het overlijden ontstaan.
Bij aanvullend rapport van 20 juni 2018 heeft de patholoog opgemerkt dat de breuk van het rechterdijbeen het gevolg was van hevig ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op dat been door hevig slaan, vallen of een combinatie daarvan.
De letsels aan/in de neus, de mond en de kin kunnen volgens de patholoog, behoudens door bovengenoemd stomp geweld, ook zijn ontstaan door drukken van de mond/neus (smoren), al of niet in combinatie met een ingebrachte structuur in de mond of bedekking door bijvoorbeeld kleding. Dit kan hebben geleid tot belemmering van de mond/neus en daarmee ook belemmering van de luchtwegen met verstikkingsinvloeden tot gevolg. Al deze effecten kunnen algeheel zuurstofgebrek en daardoor weefselschade tot gevolg hebben gehad.
Volgens de patholoog zouden de letsels aan de kin en inwendig in de hals, behoudens door bovengenoemd stomp botsend geweld, ook door inwerking van uitwendig mechanisch, (samendrukkend) geweld op de hals (verwurging ofwel strangulatie), kunnen zijn ontstaan, waarbij te denken valt aan manuele strangulatie of (ondanks afwezigheid van een snoerspoor om de hals) ligatuurstrangulatie. De puntvormige en iets grotere bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden zouden een uiting kunnen zijn van doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals.
De apotheker-toxicoloog R. Oosting heeft bij aanvullend rapport van 19 december 2018 opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn verkregen dat de amfetamine op andere wijze dan oraal aan [slachtoffer] is toegediend.
De doodsoorza(a)k(en)
De patholoog heeft vijf mogelijke doodsoorzaken beschreven. Volgens haar zijn er meerdere doodsoorzaken mogelijk die elk op zich of in combinatie de dood van [slachtoffer] kunnen hebben opgeleverd, namelijk:
I. Algehele weefselschade als gevolg van substantieel bloedverlies als gevolg van de ernstig inwendige letsels aan/in de buik.
II. Verstikking (oftewel zuurstofgebrek) op grond van belemmering van de mond- neusregio (door stomp geweld, smoren).
III. Verstikking als gevolg van geweld op de romp (traumatisch mechanische asfyxie).
IV. Algehele weefselschade door zuurstofgebrek (asfyxie) door samendrukken van de kin/hals.
V. Toxische effecten van de aangetoonde zeer hoge concentratie amfetamine in het hartbloed.
De conclusie van de rechtbank
Op basis van voornoemde bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de letsels die na overlijden bij [slachtoffer] zijn aangetroffen kunnen worden verklaard doordat op haar geweld is toegepast. Dat geweld kan hebben bestaan uit stomp botsend geweld en/of hevig ingewerkt uitwendig mechanisch (samendrukkend) geweld en/of verstikken en/of smoren van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt verder vast dat, bij gebreke van aanwijzingen dat het op andere wijze is toegediend, de amfetamine oraal is toegediend aan [slachtoffer] . Het kan niet anders dan dat de hoeveelheid amfetamine die in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen door een ander aan [slachtoffer] is toegediend. De gevolgen van het toegepaste geweld en van de toegediende hoeveelheid amfetamine kunnen op zichzelf, dan wel in combinatie met elkaar, de dood van [slachtoffer] verklaren.
4.4.2Op welk tijdstip is het letsel toegebracht?
De deskundigen zijn bevraagd over het moment van het toebrengen van de letsels aan [slachtoffer] .
Vanwege de veelheid aan letsels bij [slachtoffer] is volgens de deskundigen niet meer vast te stellen wat eerst en wat later is ontstaan.
Volgens de patholoog zijn de letsels bij leven ontstaan en voorafgaand aan het aantreffen van [slachtoffer] door de ambulancebroeders. Aan de patholoog is een zestal tijdvakken voorgelegd met als doel aan te geven of het toegebrachte letsel in al haar vormen, ieder toegebracht letsel op zich en in de combinatie van verschillende vormen van letsels, het meest waarschijnlijk ligt in één van die tijdvakken. De zes voorgelegde tijdvakken omvatten een tijdsbestek van de periode van 11 oktober 2017 vanaf 18.15 uur tot 12 oktober 2017 om 09.54 uur.
De patholoog heeft geschreven dat zij het niet mogelijk acht een nader onderscheid in de voorgelegde tijdvakken te maken, anders dan dat een periode van vele uren voorafgaande aan de 112-melding van 09.54 uur, bijvoorbeeld voor middernacht van 11 op 12 oktober 2017, zeer onaannemelijk wordt geacht.
Op grond van dit deskundigenoordeel concludeert de rechtbank dat, hoewel niet exact kan worden vastgesteld wanneer het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, op grond van de bevindingen van de patholoog wel kan worden vastgesteld dat het letsel moet zijn toegebracht minuten tot uren voor [slachtoffer] ’s overlijden in het ziekenhuis en dat zeer onaannemelijk is dat het letsel voor middernacht is toegebracht. Het letsel moet derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, zijn toegebracht op 12 oktober 2017 na 00.00 uur (middernacht) en voor het moment dat de ambulancebroeders de woning rond 10.00 uur hebben betreden.
4.4.3Wie heeft het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wie [slachtoffer] in voornoemde periode het fatale letsel heeft toegebracht.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het dossier, ook na aanvullend onderzoek op aangeven van de verdediging van [medeverdachte] , en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing bieden dat het letsel door een derde of derden is toegebracht aan [slachtoffer] .
Dat maakt dat er drie mogelijke scenario’s resteren: óf [verdachte] heeft het letsel toegebracht, óf [medeverdachte] heeft het letsel toegebracht óf beiden hebben het letsel toegebracht.
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. Op 11 oktober 2017 hebben [medeverdachte] en [verdachte] tussen 11.45 uur en 15.22 uur via WhatsApp ruzie met elkaar in verband met een bericht op de Facebookpagina van [verdachte] , geplaatst in de periode dat [medeverdachte] nog niet in het leven van [verdachte] was. In die WhatsApp-gesprekken wordt ook gesproken over het beëindigen van de relatie.
Op 11 oktober 2017 is [verdachte] rond 14.45 uur met [slachtoffer] en een vriendin van [verdachte] bij de Action in Hengelo geweest. In de vroege avond van 11 oktober 2017 zijn [medeverdachte] en [verdachte] samen in de woning aan de [adres] en hebben zij ruzie met elkaar gehad. Omstreeks 19.30 uur heeft [medeverdachte] de woning verlaten. [verdachte] is met [slachtoffer] in de woning gebleven en heeft [slachtoffer] naar bed gebracht. Rond 22.00 uur heeft [verdachte] [slachtoffer] wakker gemaakt en haar de fles gegeven, waarna [verdachte] [slachtoffer] weer in bed heeft gelegd.
Op 12 oktober 2017 om circa 00.20 uur is [medeverdachte] thuis gekomen, nadat hij bij [getuige 1] en [naam] is geweest. [verdachte] is tot dat tijdstip alleen met [slachtoffer] in de woning geweest.
[medeverdachte] heeft rond 00.20 uur zijn hond uitgelaten en is daarna naar de woning aan de [adres] teruggekeerd. Uit activiteit op de telefoon van [medeverdachte] in het bijzonder de WhatsApp-gesprekken met [getuige 1] , blijkt dat [medeverdachte] in de periode tot circa 02.20 uur wakker is gebleven. In het tijdvak van circa 00.30 uur tot 02.20 uur zijn [medeverdachte] en [verdachte] dus samen met [slachtoffer] in de woning geweest.
Rond 02.20 uur is [medeverdachte] wederom naar [getuige 1] gegaan. Hij heeft haar om 02.23 uur geappt “Ben er”. [verdachte] is alleen met [slachtoffer] in de woning gebleven.
Om 04.00 uur heeft de buurvrouw, [getuige 2] , de stem van [medeverdachte] gehoord in het kamertje van [slachtoffer] . Zij heeft [slachtoffer] horen huilen. De verklaring van [getuige 2] hieromtrent is zeer concreet. [getuige 2] heeft verklaard dat zij wakker was en dat zij naar het toilet moest. Zij heeft op de klok van de magnetron in haar keuken gezien dat dit om 04.00 uur was. Deze verklaring van [getuige 2] vindt bovendien steun in de verklaring van [medeverdachte] dat hij tussen 04.00 uur en 05.00 uur thuis is gekomen.
Weliswaar heeft [medeverdachte] op een later moment verklaard dat hij later is thuis gekomen, welke verklaring is bevestigd door getuige [getuige 1] , maar beiden hebben niet verklaard over de wetenschap van het tijdstip, in tegenstelling tot getuige [getuige 2] .
De rechtbank hecht daarnaast meer waarde aan de verklaring van de objectieve getuige [getuige 2] dan aan de wisselende verklaringen van [medeverdachte] en aan die van [getuige 1] , die door [medeverdachte] wordt aangemerkt als zijn alibi. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de verklaring van [getuige 2] te twijfelen. Dat haar echtgenoot, die naar eigen zeggen slechthorend is, in de nacht en terwijl hij sliep, niets heeft gehoord, maakt de verklaring van [getuige 2] niet minder geloofwaardig.
Vanaf 04.00 uur waren [medeverdachte] en [verdachte] dus samen in de woning. Om 05.32 uur is er nog activiteit op de mobiele telefoon van [medeverdachte] geweest.
Rond 08.20 uur heeft [verdachte] de woning verlaten voor een afspraak bij de huisarts.
[medeverdachte] is vanaf dat tijdstip tot de komst van de ambulancebroeders alleen met [slachtoffer] in de woning.
[verdachte] heeft bij herhaling verklaard dat zij op 11 oktober 2017 rond 22.00 uur [slachtoffer] een fles heeft gegeven en dat [medeverdachte] rond 00.20 uur is thuis gekomen. [medeverdachte] is op de bank gaan zitten en was met zijn telefoon bezig. [verdachte] is naar bed gegaan en zij heeft [medeverdachte] gevraagd of hij met haar mee ging. [medeverdachte] heeft dat niet gedaan. [verdachte] heeft verklaard dat zij vervolgens is gaan slapen. In de ochtend van 12 oktober 2017 heeft [verdachte] om 08.30 uur een afspraak bij de huisarts voor zichzelf. Nadat zij is opgestaan heeft zij rond 08.20 uur de woning verlaten om per fiets naar de huisarts te gaan. [verdachte] is daadwerkelijk bij de huisarts geweest, zij het dat zij te laat was voor haar afspraak.
[medeverdachte] heeft over zijn aanwezigheid in de woning in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 wisselende verklaringen afgelegd. Uiteindelijk heeft hij over zijn aanwezigheid in de woning verklaard dat hij na de ruzie met [verdachte] om 19.30 uur naar overbuurvrouw [getuige 1] is gegaan. Rond 00.20 uur is hij weer thuis gekomen en is hij op de bank gaan zitten. Hij is nog een tijdje thuis gebleven en heeft in die tijd geappt met [getuige 1] . Tegen 02.23 uur is [medeverdachte] wederom bij [getuige 1] . [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij tussen 04.00 uur en 05.00 uur weer is thuis gekomen. Hij heeft de wekker op 07.30 uur gezet voor [verdachte] omdat zij naar de huisarts moest. Hij is bij haar in bed gaan liggen. In de ochtend is hij gelijktijdig met [verdachte] opgestaan.
De rechtbank overweegt als volgt. [verdachte] heeft consistent verklaard dat zij rond middernacht is gaan slapen, welke verklaring door [medeverdachte] wordt bevestigd. Bewijs dat [verdachte] in de nacht wakker is geweest ontbreekt in het dossier. Bewijs dat [verdachte] in het tijdsbestek van 00.20 uur tot 08.20 uur bij [slachtoffer] kan brengen, ontbreekt eveneens. Het scenario dat [verdachte] het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
Evenmin bevat het dossier bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Ook het scenario dat beiden het letsel aan [slachtoffer] hebben toegebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
Het voorgaande brengt mee dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte] het letsel heeft toegebracht. Hij heeft [slachtoffer] heeft gesmoord, verwurgd, al dan niet met enig voorwerp geslagen, gestompt en amfetamine toegediend en dit heeft vervolgens geleid tot de dood van [slachtoffer] . Bij vonnis van gelijke datum heeft de rechtbank bewezenverklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood.
4.4.4Levert dit een strafbaar feit op, en zo ja welk strafbaar feit?
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte] veroordeeld wegens moord op [slachtoffer] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] anderszins strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . De officier van justitie heeft achtereenvolgens ten laste gelegd het in hulpeloze toestand brengen of laten, dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld.
Het meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten.
Op [verdachte] rustte als moeder de wettelijke verplichting om haar minderjarige dochter [slachtoffer] te verzorgen.
Sinds augustus 2017 is [verdachte] meermalen door de heer [vader] , de vader van [slachtoffer] , gewezen op blauwe plekken bij [slachtoffer] . Op 4 oktober 2017 heeft [verdachte] een babyfoon met camera gekocht en betaald, naar eigen zeggen omdat zij wilde weten hoe [slachtoffer] aan de blauwe plekken kwam. Bewijs waaruit blijkt wie de blauwe plekken heeft toebracht bij [slachtoffer] ontbreekt echter.
In de nacht van 9 op 10 oktober 2017 is [verdachte] wakker geworden van geluiden en heeft zij [medeverdachte] met [slachtoffer] in de keuken gezien. [medeverdachte] , die normaliter [slachtoffer] nooit ’s nachts uit bed haalde en [verdachte] moest wekken als [slachtoffer] bijvoorbeeld huilde, heeft op dat moment meerdere vingers in het keeltje van [slachtoffer] gestopt, waarop [slachtoffer] bloed heeft gespuugd. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] dit meermalen heeft gedaan. [medeverdachte] heeft daarbij verklaard dat [slachtoffer] ook meerdere keren en op verschillende plekken in het huis bloed heeft gespuugd. Van een noodsituatie waardoor het noodzakelijk was om herhaaldelijk meerdere vingers in het keeltje van [slachtoffer] te stoppen is geenszins gebleken. Deze handelingen kunnen niet anders dan als geweldshandelingen van [medeverdachte] tegen [slachtoffer] worden gekwalificeerd. Van geweld door [medeverdachte] tegen [slachtoffer] in de twee daaropvolgende dagen is niet gebleken. Vervolgens heeft [medeverdachte] in de nacht van 11 op
12 oktober 2017 [slachtoffer] vermoord.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] strafrechtelijk het verwijt gemaakt kan worden dat zij [slachtoffer] , die zij verplicht was te verzorgen, in hulpeloze toestand heeft gelaten. Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte verplicht is.
Daarvan kan sprake zijn als medische hulp wordt onthouden wanneer die hulp wel noodzakelijk is. Hoewel het de rechtbank bevreemdt dat [verdachte] geen contact met een arts heeft opgenomen nadat haar dochter bloed heeft gespuugd, is op basis van de bewijsmiddelen niet gebleken van een daadwerkelijke noodzaak tot medisch ingrijpen. In tegendeel: [slachtoffer] leek de dag erna weer vanzelf op te knappen. Van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van [slachtoffer] is dan ook niet (meer) gebleken, zodat niet geoordeeld kan worden dat [verdachte] [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gelaten.
Van overtreding van artikel 255 Sr kan ook sprake zijn als een zorgplichtige, in dit geval
[verdachte] , mishandeling van een van zorg afhankelijk persoon, in dit geval [slachtoffer] , laat voortduren. Daarvoor is vereist dat [verdachte] wist dat haar dochter in een situatie verkeerde waarin zij door [medeverdachte] werd mishandeld; een vermoeden daarvan is niet voldoende. Voor de periode voorafgaand aan de nacht van 9 op 10 oktober 2017 is geen bewijs dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft mishandeld, laat staan dat [verdachte] daarvan op de hoogte was. In de nacht van 9 op 10 oktober 2017 is [verdachte] getuige geweest van geweld door [medeverdachte] tegen [slachtoffer] . In de dagen daarna is niet gebleken van door [medeverdachte] op [slachtoffer] toegepast geweld.
In de nacht van 11 op 12 oktober 2017 is [medeverdachte] zo ver gegaan in zijn geweld dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist dat [slachtoffer] in een situatie verkeerde waarin zij (regelmatig) werd mishandeld door [medeverdachte] .
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] in een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr heeft gelaten. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Het nog meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde
Nog meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd dat de dood van [slachtoffer] of de zware mishandeling aan de schuld van [verdachte] te wijten is.
Om tot een bewezenverklaring te komen is vereist dat in juridische zin het overlijden van [slachtoffer] of de zware mishandeling redelijkerwijs kan worden toegerekend aan het (niet) handelen van [verdachte] . Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] [slachtoffer] letsel heeft toegebracht, dient de rechtbank daarvoor te beoordelen of [verdachte] het gevaar dat [slachtoffer] zwaar zou worden mishandeld of zou komen te overlijden - welk gevaar zich op 12 oktober 2017 daadwerkelijk heeft verwezenlijkt - in zodanige mate heeft verhoogd dat dat zwaar lichamelijk letsel of dat overlijden redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat causaal verband tussen het nalaten van [verdachte] en de dood of zware mishandeling van [slachtoffer] niet kan worden vastgesteld, zodat de rechtbank
[verdachte] ook hiervan zal vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van hetgeen haar is ten laste gelegd.