De door verdachte gepleegde strafbare feiten vinden hun oorsprong in een
jarenlange problematische en vaak gewelddadige relatie van verdachte met verdachtes partner en slachtoffer [slachtoffer 1] . Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen, vaak in aanwezigheid van hun nog jonge kinderen, aan agressieve en intimiderende gedragingen blootgesteld. Zelfs in de beschermde omgeving van een ziekenhuis, waarin het slachtoffer in verband met een ondergane buikoperatie verbleef, heeft verdachte het slachtoffer op forse wijze mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Verder heeft hij het slachtoffer op weerzinwekkende en voor het slachtoffer beangstigende wijze bedreigd, waardoor bij het slachtoffer de gerechtvaardigde vrees bestond dat verdachte uitvoering zou geven aan zijn bedreigingen. De oorzaak van verdachtes strafbaar en agressief gedrag kan, blijkens na te melden rapportages, veelal gezocht worden in verdachtes druggebruik en de daarmee samenhangende verslavingsproblematiek. Verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten weliswaar bekend maar neemt, zowel wat betreft de ernst van die feiten, als zijn druggebruik, een bagatelliserende houding aan. Bovendien dient volgens hem de oorzaak van de door hem gepleegde feiten vooral bij anderen te worden gezocht.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven de noodzaak van een voortzetting van zijn klinische behandeling niet in te zien en gezegd dat hij, indien hem in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een klinische behandeling wordt opgelegd, mogelijk zal kiezen voor tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en duur daarvan, in belangrijke mate rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte, die blijken uit de reclasseringsrapportages van 27 maart 2019 en 4 april 2019 en de rapportage van de GZ-psycholoog A.G.M. Weenink van 22 maart 2019.
De reclassering rapporteert dat zij het van belang acht de behandeling van verdachte binnen de FVK Piet Roorda voort te zetten, totdat duidelijk wordt of ambulante behandeling afdoende lijkt.
In de rapportage van de psycholoog leest de rechtbank dat bij veroordeelde geen sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin en geen aanwijzingen zijn gevonden voor ontwikkelingsproblematiek in de vorm van ADHD en/of autismespectrumproblematiek. Wel zijn er volgens de gedragsdeskundige aanwijzingen voor borderline, waarbij sprake is van impulsiviteit, affectlabiliteit, intense destructieve relatievorming, onvermogen tot vooruit plannen en onverantwoordelijkheid.
Het risico op geweld, op terugval en op psychosociale schade wordt door de gedragskundige als hoog ingeschat. Op grond van het hoge risicoprofiel is er volgens de gedragsdeskundige behoefte aan een managementplan om het risico op schade te verlagen, inclusief adequate supervisie en/of monitoring en lijken behandeling tegen zijn middelengebruik en systeembehandeling daarbij in algemene zin van belang. De mate van toerekenbaarheid kan, in verband met onvoldoende medewerking van verdachte aan het psychologisch onderzoek, volgens de gedragsdeskundige niet worden vastgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat bij het opleggen van de straf en de duur ervan, de nadruk dient te liggen op een behandeling van verdachte en dat om die reden aan hem een straf dient te worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Teneinde verdachte ervan te weerhouden andermaal strafbare feiten te plegen en om afronding van de reeds ingezette behandeling mogelijk te maken, zal aan verdachte tevens een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd met daarbij de voorwaarden zoals vermeld in de reclasseringsrapportage van 27 maart 2019.
In verband met de noodzaak tot een klinische behandeling en verdachtes standpunt daarover, zoals hiervoor geformuleerd, zal de rechtbank het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf, langer doen zijn dan door de officier van justitie gevorderd.