ECLI:NL:RBOVE:2019:1346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
08/960065-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen in het kader van phishing fraude

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor zijn deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De man was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met phishing fraude, waarbij slachtoffers werden misleid om hun bankgegevens prijs te geven. Hierdoor werden aanzienlijke bedragen van hun rekeningen overgemaakt naar de organisatie, die deze bedragen gebruikte voor de aankoop van dure auto’s. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 juni 2015, betrokken was bij het plegen van deze misdrijven. De verdachte moest ook schadevergoeding betalen aan de Rabobank en andere slachtoffers, in totaal meer dan 1 miljoen euro. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder aangiften van slachtoffers en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de ernst van de gepleegde feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie mee in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960065-15 (P)
Datum vonnis: 16 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 september 2015, 1 december 2015, 23 februari 2016, 12 maart 2019, 13 maart 2019,
20 maart 2019 en 4 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.W. van Damme en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te ’s-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er (na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging van 12 maart 2019), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:(medeplegen van) (gewoonte)witwassen;
feit 2:deelnemen aan een criminele organisatie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij,
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014
tot en met 15 juni 2015,
te Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, van voorwerp(en), te weten:
- op of omstreeks 30 oktober 2014 een bedrag ad. EUR 27.000 en/of
- op of omstreeks 20 november 2014 een bedrag ad. EUR 30.250 en/of
- op of omstreeks 18 december 2014 een bedrag ad. EUR 34.950 en/of
- op of omstreeks 30 december 2014 een bedrag ad. EUR 45.900 en/of
- op of omstreeks 07 januari 2015 een bedrag ad. EUR 38.200 en/of
- op of omstreeks 13 februari 2015 een bedrag ad. EUR 32.950 en/of
- op of omstreeks 16 februari 2015 een bedrag ad. EUR 40.025 en/of
- op of omstreeks 18 februari 2015 een bedrag ad. EUR 25.900 en/of
- op of omstreeks 19 februari 2015 een bedrag ad. EUR 27.000 en/of
- op of omstreeks 16 april 2015 een bedrag ad. EUR 28.500 en/of
- op of omstreeks 24 april 2015 een bedrag ad. EUR 47.350,
althans van enig(e) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of
de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of
verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e)
geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans
redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij,
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014
tot en met 15 juni 2015,
te Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of
zijn mededader(s), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer
andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van
misdrijven als omschreven in artikel 326 en 420bis en 420ter van het Wetboek
van Strafrecht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het inzake feit 1 ten laste gelegde onder:
- het 2e gedachtestreepje (EUR 30.250),
- het 6e gedachtestreepje (EUR 32.950),
- het 9e gedachtestreepje (EUR 27.000),
- het 10e gedachtestreepje (EUR 28.500)
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het inzake feit 1 ten laste gelegde onder:
- het 2e gedachtestreepje (EUR 30.250),
- het 6e gedachtestreepje (EUR 32.950),
- het 9e gedachtestreepje (EUR 27.000),
- het 10e gedachtestreepje (EUR 28.500).
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte inzake feit 1 onder:
- het 2e gedachtestreepje (EUR 30.250),
- het 6e gedachtestreepje (EUR 32.950),
- het 9e gedachtestreepje (EUR 27.000),
- het 10e gedachtestreepje (EUR 28.500),
is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan (partieel) zal vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte hetgeen in feit 1 aan hem ten laste is gelegd onder:
- het 1e gedachtestreepje (EUR27.000),
- het 3e gedachtestreepje (EUR 34.950),
- het 4e gedachtestreepje (EUR 45.900),
- het 5e gedachtestreepje (EUR 38.200),
- het 7e gedachtestreepje (EUR 40.025),
- het 8e gedachtestreepje (EUR 25.900),
- het 11e gedachtestreepje (EUR 47.350).
De rechtbank is voorts van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, en overweegt daartoe het volgende.
4.4
Inleiding
In de zomer van 2014 kwam er vanuit de Electronic Crimes Task Force (ECTF), een samenwerkingsverband tussen onder meer de politie, het Openbaar Ministerie, de vier grote banken (Rabobank, ABN-AMRO, ING) en de Nederlandse Vereniging van Banken, zicht op een criminele organisatie die verantwoordelijk werd gehouden voor veel financiële schade bij particulieren en banken ten gevolge van “phishing”. Dit is een vorm van oplichting waarbij door de criminele organisatie frauduleuze transacties worden gegenereerd door rechtstreeks gebruik te maken van de bankrekening van het slachtoffer voor de aankoop van veelal dure auto’s en/of andere goederen.
De frauduleuze transacties worden uit naam van het slachtoffer verricht met gegevens die door “phishing” en “social engineering” werden verkregen.
Via een “spamrun” worden grote hoeveelheden e-mails verstuurd die afkomstig lijken te zijn van de bank. In deze phishingmails zit een snelkoppeling/link naar een frauduleus opgezette website, de phishingsite. Als de rekeninghouder klikt op deze link komt hij/zij op de vals opgezette website, die nagemaakt is van de legitieme website van de bank. Op deze phishing-website wordt de klant gevraagd naar informatie zoals rekeningnummers, kaartnummer, naam, telefoonnummer en/of pincode.
De phisher/beller neemt vervolgens op enig moment telefonisch contact op met het beoogde slachtoffer en gebruikt die informatie en door het slachtoffer vrijwillig geplaatste informatie op websites, zoals Facebook.com, Twitter.com en persoonlijke/zakelijke sites, om het slachtoffer te bewegen de bancaire inlog- en signeercodes door te geven en zo in staat te zijn om de frauduleuze overboekingen uit te voeren. Bij het overboeken van de frauduleuze bedragen wordt altijd een andere IP-adres gebruikt dan het gebruikelijke IP-adres van de gebelde rekeninghouder.
In februari 2015 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Monument, met als doel:
  • het doen ophouden van het fenomeen autophishing;
  • het identificeren, lokaliseren en aanhouden van de bellers (phishers) en hun opdrachtgevers;
  • het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • beslag leggen op crimineel vermogen.
Binnen het onderzoek 26Monument zijn in totaal 78 aangiften van phishing onderzocht.
Het merendeel van de aangevers (in totaal 72) bleek rekeninghouder te zijn bij de Rabobank.
De overige 6 aangevers bleken een rekening te hebben bij de ABN-AMRO. De aangiften kenmerkten zich doordat verdachten met het door “phishing” verworven geld met name auto’s kochten. Daarom wordt in de aangiften gesproken over “autophishing”.
Uit het onderzoek 26Monument is gebleken dat aangevers enkele uren, dagen of weken voorafgaand aan de oplichting een mailbericht hebben ontvangen, dat afkomstig leek te zijn van de Rabobank en waarin aandacht werd gevraagd voor bijvoorbeeld het omruilen van de Random Reader naar de Raboscanner, het contactloos betalen, het daaraan verbonden beveiligingsrisico en de daartoe noodzakelijke update. In deze mail stond tevens een link die aangevers konden aanklikken, waarna ze doorgelinkt werden naar een andere site, de phishing-website. Op deze website dienden aangevers een digitaal formulier in te vullen. Omdat aangevers dachten dat ze daadwerkelijk contact hadden met de bank, hebben aangevers veelal via deze link persoonlijke gegevens ingevuld.
Uit meerdere aangiften blijkt dat aangevers/rekeninghouders daarna werden gebeld door veelal een netjes sprekende vrouw, die zich voordeed als een medewerker van het hoofdkantoor van de Rabobank. De aangevers werd telefonisch gevraagd om hun Rabobank-pinpas in te voeren in hun Random Reader en zij werden vervolgens bewogen om hun inloggegevens aan de “medewerkster van de Rabobank” door te geven. Daartoe hoefden de aangevers niet ingelogd te zijn op het internetbankieren. Vermoedelijk werd op dat moment alleen ingezien hoeveel geld er op de spaarrekening en betaalrekening van de betreffende rekeninghouder stond.
De aangevers werden op een later tijdstip nogmaals gebeld, veelal door dezelfde vrouw, waarbij hen nogmaals werd gevraagd om de Rabobank-pas in de Random Reader te steken. Vervolgens werden de aangevers bewogen om inloggegevens en signeercodes door te geven.
De op dat moment afgegeven inloggegevens en signeercodes werden gedurende het telefonisch contact door de criminele organisatie gebruikt om via een overboeking direct geld van de bankrekening van de betreffende aangever/rekeninghouder over te boeken naar autobedrijven of particuliere personen, voor op of omstreeks datzelfde tijdstip verrichte aankopen van vooraf geselecteerde auto’s door zogenaamde, vooraf geregelde katvangers. Deze auto’s werden direct na de aankoop op naam gezet van de katvanger en werden vervolgens zo spoedig mogelijk geëxporteerd of ver onder de marktwaarde doorverkocht binnen Nederland.
Uit de in het onderzoek 26Monument onderzochte 78 aangiften van de Rabobank ter zake van deze wijze van oplichting/phishing blijkt dat een totaalbedrag van € 2.839.613,15 door de verdachten frauduleus is overgeboekt naar derden. Op 15 juni 2015 heeft een landelijke actiedag plaatsgevonden, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden.
Gedurende het onderzoek 26Monument zijn onder meer verdachte, alsmede medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] in beeld gekomen en voorwerp van onderzoek geweest in verband met (onder meer) oplichting, (gewoonte)witwassen en deelname aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van phishing fraude.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen en dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van oplichting en (gewoonte)witwassen.
4.5.
De inhoud van de bewijsmiddelen
Verdachte heeft tegenover de politie een bekennende verklaring afgelegd ter zake van het aankopen van de auto en/of het op zijn naam laten zetten van het kenteken van die auto voor de feiten die zien op het witwassen van:
  • € 27.000,-- op 30 oktober 2014 (A09),
  • € 45.900,-- op 30 december 2014 (A18),
  • € 47.350,-- op 24 april 2015 (A48).
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van deze feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte (A09) van [slachtoffer 1] [1] ,
- Aangifte van de Rabobank (A09) [2]
- Het proces-verbaal van herkenning persoon (A09) [3] ,
- Het proces-verbaal van aangifte (A18) van [slachtoffer 2] [4] ,
- Aangifte van de Rabobank [5]
- De kopie-wilsverklaring (A18) [6] ,
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2015 [7] ,
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [8] ;
- Het proces-verbaal van aanvullende aangifte van [slachtoffer 3] [9]
- Aangifte van de Rabobank [10] ;
- het proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 2] [11] ;
- het proces-verbaal werktelefoon A48 betreffende belcontact [telefoonnummer] , werktelefoon van verdachte [12] ;
- het proces-verbaal werklocaties inzake locatie [adres 2] te Den Haag [13]
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [14] ;
- het proces-verbaal werktelefoon A48 betreffende telefonische contacten van [verdachte] met [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] op 24 april 2015 [15] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde het navolgende.
-Ad EUR 34.950 op of omstreeks 18 december 2014 (A15)
Uit de aangiftes van [slachtoffer 4] [16] en de Rabobank [17] blijkt dat op 18 december 2014 frauduleus, door phishing, onder meer een geldbedrag van 34.950 euro is overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 4] met [rekeningnummer]
naar de bankrekening van [bedrijf 2] , onder vermelding van “Golf 7 GTI wit, [kenteken 1] ”.
In het kader van het door de Rabobank uitgevoerde onderzoek heeft [eigenaar] van [bedrijf 2] verklaard dat de koper zich [verdachte] noemde, dat de auto op
18 december 2014 is opgehaald door de persoon die hem een kopie-paspoort heeft overgelegd, dat te naam gesteld is van [verdachte] en dat de betaling zou zijn gedaan door een vriendin van [verdachte] . [18]
- Ad EUR 38.200 op of omstreeks 07 januari 2015 (A21)
Uit de aangiftes van [naam 1] namens [slachtoffer 5] [19] en de Rabobank [20] blijkt dat op
7 januari 2015 frauduleus, door phishing, een geldbedrag van 38.200 euro is overgemaakt van de bankrekening van de [slachtoffer 5] met [rekeningnummer] naar de bankrekening van [bedrijf 3] te Eindhoven , onder vermelding van “VW Golf 7 GTI, [kenteken 1] ”.
In het kader van het door de Rabobank uitgevoerde onderzoek heeft verkoper [naam 1] verklaard dat de auto op 7 januari 2015 op naam is gesteld van [medeverdachte 7] , geboren [geboortedatum] . [21] De koper werd vergezeld door een vriend, waarop een gesprek ontstond waarin op gegeven moment werd verteld dat de `vriend' muzikant is, waarna een filmpje op You Tube werd opgezocht: [link] [22] .
-Ad EUR 40.025 op of omstreeks 16 februari 2015 (A28)
Uit de aangiftes van [slachtoffer 6] [23] en de Rabobank [24] blijkt dat op 16 februari 2015 tussen omstreeks 14.51 uur en 15.02 uur, frauduleus, door phishing, na een ontsparing van een geldbedrag van 40.000 euro van de spaarrekening van [slachtoffer 6] , een geldbedrag van in totaal 40.025 euro (driemaal 10.000 euro en eenmaal 10.025 euro) is overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 6] met [rekeningnummer] naar de bankrekening van [bedrijf 4] te Leimuiden , telkens onder vermelding van “ [naam 2] ”
In het kader van het door de Rabobank uitgevoerde onderzoek heeft [eigenaar] van [bedrijf 4] documenten overgelegd, waaruit blijkt dat op 16 februari 2015 een personenauto, merk BMW, [kenteken 1] , voor het bedrag van 40.025 euro is aangekocht door [medeverdachte 7] te Den Haag . Op de overgelegde kopie-factuur op naam van [medeverdachte 7] staat als debiteurennummer vermeld “ [naam 2] ”. Het kenteken is op 16 februari 2015 om 15.14 uur) op naam gesteld van de heer [medeverdachte 7] , geboren [geboortedatum] . [25]
-Ad EUR 25.900 op of omstreeks 18 februari 2015 (A30)
Uit de aangiftes van [slachtoffer 8] [26] en de Rabobank [27] blijkt dat op
19 februari 2015 tussen omstreeks 15.04 uur en 16.29 uur, frauduleus, door phishing, na een ontsparing van een geldbedrag van 25.900 euro van de spaarrekening van [slachtoffer 8] , een geldbedrag van in totaal 25.900 euro (eenmaal 5.900 euro en tweemaal 10.000 euro) is overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 8] met [rekeningnummer] naar de bankrekening van [naam 1] , telkens onder vermelding van "deelbetaling [kenteken 2] ".
In het kader van het door de Rabobank uitgevoerde onderzoek heeft [naam 1] onder meer verklaard dat hij deze auto, een VW Golf GTI met voornoemd kenteken, op Marktplaats te koop had aangeboden en dat hij op 18 februari 2015 was gebeld. Er was interesse en dezelfde dag is de auto nog bekeken. De kopers vertelden dat ze de betaling gingen regelen. Dat ze daarom even een broodje gingen eten. 's Middags hebben de kopers diverse keren gebeld met mededeling dat het regelen van de betaling langer duurde. Dit zou binnen half uurtje gebeurd moeten zijn. De reden van de vertraging zou zijn gelegen in het gegeven dat de auto direct daarna uitgevoerd moest worden op naam van de broer van de koper en die broer was zijn paspoort vergeten. Later is [naam 1] weer gebeld. Inmiddels was het geld via de "boekhouder" overgemaakt. De beller zou de heer [verdachte] zijn. Verkoper heeft toen gecheckt of het geld binnen was. Hij is daarna naar het GWK gegaan en daar is de auto overgeschreven. De auto is vervolgens direct geëxporteerd naar België. [28]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft op 10 juli 2015 tegenover de politie onder meer verklaard dat:
- hij wat auto’s op naam heeft gezet;
- hij het idee had dat het van mensen kwam die het wel kunnen missen. Dat ze het geld
van miljonairs afpakten;
  • hij de auto’s ophaalde bij een dealer of particulier;
  • hij de eerste keer dat hij werd aangehouden, in oktober 2014, aansprakelijk gesteld; De tweede keer dat hij werd aangehouden, wilde hij eigenlijk de confrontatie aan gaan met [naam 1] vanwege de eerste keer; dat was degene voor wie hij dit deed; vervolgens werd hij door iemand anders benaderd die zei dat ze geld pakten van mensen die het konden verliezen. Die mensen hadden genoeg geld en zij pakten daar een beetje van; of eigenlijk pakten zij dat geld en haalde hij de auto's;
  • hij per keer er iets van 500 euro mee verdiende;
  • hij in november of december opnieuw werd benaderd door een kennis; die kennis reed dan mee naar de betreffende garage waar de auto opgehaald moest worden; de garage gaf hun rekeningnummer aan verdachte door en hij gaf dat weer door aan die kennis, via sms-jes of appjes;
  • hij dat vanaf oktober ongeveer zes keer heeft gedaan;
  • hij drie keer is gepakt en de laatste auto inbeslaggenomen is; dat was een GTE, een witte;
  • die kennis een auto uitzocht en aan hem doorgaf; dat hij bij de GTE een afspraak moest maken met de garage om die auto op te halen; dit was in de buurt van Eindhoven;
  • die kennis toen niet is meegegaan; dat die kennis wel bijna altijd meeging, maar één of twee keer niet meeging;
  • hij die mensen vaak al van tevoren gesproken had en de auto ging bekijken en wanneer er gevraagd werd hoe hij ging betalen, hij zei dat zijn boekhouder dat dat overmaakt via de bank en hun bankrekeningnummer vraagt; dat hij wacht totdat het geld is overgemaakt;
  • de voorwaarde wel was dat het een zelfde bank moest zijn; in dit geval de Rabobank; zodat bij een overboeking het geld direct op de rekening van de garagehouder staat; meestal stond het er met 10 minuutjes op; deze GTE was ongeveer 40.000 euro en hij heeft die op zijn eigen naam gezet;
  • hij die auto in Vlaardingen heeft geparkeerd en de sleutel van die auto aan de kennis heeft gegeven die er verder mee ging handelen;
  • de BMW 525 bij BM Automotive op 30 oktober 2014 zijn eerste auto was;
  • hij 500 euro kreeg voor elke auto en voor elke auto die vervolgens weer verkocht werd 500 euro heeft gekregen;
  • [medeverdachte 7] aan hem heeft gevraagd of hij ook kon meedoen met die auto’s, omdat hij ook geld wilde verdienen;
  • hij tegen [medeverdachte 7] heeft gezegd dat het goed was als die kennis dat ook goed vond;
  • hij een paar keer mee is gegaan met [medeverdachte 7] ;
  • [medeverdachte 7] de verkoopgesprekken heeft gedaan en dat ze de 500 euro deelden die ze kregen voor de aankoop en het op naam zetten van de auto’s.
Identificatie verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en relevante tussen beiden gevoerde telefoongesprekken
De persoon die onder andere gebruik maakte van [telefoonnummer] en [telefoonnummer] werd gedurende het onderzoek geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . [30]
De persoon die onder andere gebruik maakte van [telefoonnummer] werd gedurende het onderzoek geïdentificeerd als [verdachte] , zijnde verdachte. [31]
Uit de inhoud van opgenomen telefoongesprekken blijkt onder meer dat verdachte en [medeverdachte 2] op 24 april 2015 onderling telefonisch contact hebben gehad over het beschikbaar komen van de geldbedragen van [slachtoffer 3] , dat verdachte telefonisch contact heeft gelegd met [bedrijf 1] voor de aankoop van een auto (VW Golf GTE, [kenteken 1] ) met de van [slachtoffer 3] verkregen geldbedragen, dat verdachte die auto heeft gekocht en die auto op zijn naam heeft laten zetten.
Uit de opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2] na aankoop van die auto blijkt van intensief overleg tussen beiden over het doorverkopen van die auto. [32]
Op 16 april 2015 omstreeks 12.19 uur, [telefoonnummer] , wordt de NN-man/gebruiker van [telefoonnummer] die later geïdentificeerd werd als verdachte, gebeld door de NN-man/gebruiker van [telefoonnummer] die later werd geïdentificeerd als [medeverdachte 2] .
In dit telefoongesprek zegt verdachte dat de mensen, die dat ding voor hun gaan pakken, onderweg zijn en er zo zijn. [medeverdachte 2] vraagt wat de bedoeling is waarop verdachte zegt
om die twee (auto's te pakken) [33] .
Nadere bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte steeds op actieve wijze samen met anderen betrokken is geweest bij het witwassen van voornoemde geldbedragen.
Uit de hiervoor vermelde aangiftes van rekeninghouders blijkt dat zij in alle gevallen korte tijd voor de beoogde aankoop van de auto in kwestie telefonisch zijn benaderd door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van de Rabobank en opgaf te bellen om met de rekeninghouder het upgraden van de IBAN of het omzetten van de Random Reader naar de Raboscanner te realiseren. Nadat de belster de rekeninghouder onder valse voorwendselen had bewogen tot de afgifte van inlog- en/of authentificatie- en/of signeercodes van de bankrekening werden daarmee vervolgens de geldbedragen overgeschreven naar een vooraf benaderde autoverkoper en werd de aankoop en overschrijving van de geselecteerde auto zo spoedig mogelijk gerealiseerd.
Uit de verklaring van verdachte en de inhoud van de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen volgt dat verdachte wetenschap had van deze toegepaste werkwijze en hij heeft daaraan actief meegedaan in de vorm van het benaderen van autoverkopers, het bezichtigen van de auto’s, het realiseren van de aankoop van de auto’s zodra de door phishing verkregen geldbedragen waren overgemaakt naar de autoverkoper en het op zijn naam of op naam van [medeverdachte 7] zetten van de aangekochte auto. Uit de inhoud van de weergegeven telefoongesprekken blijkt dat verdachte voorts betrokken is geweest bij de doorverkoop van auto’s.
De rechtbank acht, gelet hierop, de verklaring van verdachte tegenover de politie en het standpunt van de verdediging ter terechtzitting dat hij alleen als katvanger is opgetreden en dat hij pas vanaf de derde keer wist waar het geld vandaan kwam ongeloofwaardig. Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Gelet op de stelselmatigheid waarmee de door misdrijf verkregen geldbedragen telkens direct zijn omgezet door het aankopen van personenauto’s is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewoontewitwassen.
Feit 2 (criminele organisatie)
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake indien is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het genoemde oogmerk. Voor strafbare deelname is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van voorwaardelijk opzet, weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven, zolang de betrokkene maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Aan de verdachte is ten laste gelegd – zakelijk weergegeven – dat hij in de periode van
1 augustus 2014 tot en met 15 juni 2015 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en of meer andere personen.
De criminele organisatie had volgens de tenlastelegging het oogmerk tot het plegen van de volgende misdrijven:
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht),
- witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht),
- gewoontewitwassen (artikel 420ter Wetboek van Strafrecht).
Op grond van de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er door gebruikmaking van een netwerk van personen phishing heeft plaatsgevonden, waarbij rekeninghouders van de Rabobank onder valse voorwendselen zijn bewogen tot het afgeven van inlog- en/of signeercodes, waardoor geldbedragen van hun bankrekening konden worden overgeschreven naar de bankrekening van een vooraf geselecteerde en daartoe benaderde verkoper van een personenauto om die auto te kunnen kopen. Op het moment dat kon worden beschikt over de geldbedragen van de rekeninghouder werd de gekochte auto betaald met de geldbedragen die van de bankrekening van de niets vermoedende rekeninghouder werden overgeschreven. De aangekochte auto werd daarna snel doorverkocht, veelal voor een lagere prijs dan het aankoopbedrag.
De beschreven handelwijze vergt een strakke mate van organisatie met een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Uitgaande van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en de eigen verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte in ieder geval vanaf 16 april 2015 deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie. In dat verband is sprake geweest van een actieve rol van verdachte bij het ten laste gelegde witwassen, waaraan verdachte, die wetenschap had van de voren omschreven toegepaste werkwijze door de organisatie, heeft meegedaan in de vorm van het benaderen van autoverkopers, het bezichtigen van de auto’s, het realiseren van de aankoop van de auto’s zodra de door middel van phishing verkregen geldbedragen waren overgemaakt naar de autoverkoper en het op zijn naam of op naam van [medeverdachte 7] zetten van de aangekochte auto. Verdachte is voorts betrokken geweest bij de doorverkoop van auto’s.
Op grond van de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de criminele organisatie naast de onder de feit 1 ten aanzien van verdachte bewezen verklaarde gevallen van witwassen, voortkomend uit de daaraan voorafgaande oplichting van de rekeninghouder, nog talrijke malen met dezelfde modus operandi soortgelijke misdrijven heeft begaan. Gezien de rol van verdachte in tenminste 21 aangiftes bij de start van het onderzoek 26Monument is het aannemelijk dat verdachte bij nog meer gevallen van phishingfraude betrokken is geweest.
Verdachtes betrokkenheid blijkt voorts onder meer uit het volgende:
- Op 1 februari 2015 heeft verdachte een auto verkocht aan [bedrijf 6] [34] ;
- Op 3 april 2015 is door [bedrijf 7] een auto verkocht aan verdachte [35]
- Op 16 april 2015 heeft verdachte meerdere telefonische contacten met [bedrijf 6] over de aankoop van een auto [36] ;
- op 30 mei 2015 belt hij met [getuige] voor het maken van een afspraak ten behoeve van het werven van haar als Franstalige belster [37] .
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die oplichting als bedoeld in artikel 326 Sr en gewoontewitwassen als bedoeld in artikel 420ter Sr als oogmerk had. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en voldoende duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft tevens een aandeel gehad in voornoemde feiten als zodanig en mitsdien in de verwezenlijking van vorenbedoeld oogmerk van de organisatie.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval vanaf 30 oktober 2014 tot en met 15 juni 2015 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij,
op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2014 tot en met 15 juni 2015,
te Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, van voorwerpen, te weten:
- op 30 oktober 2014 een bedrag ad. EUR 27.000 en
- op 18 december 2014 een bedrag ad. EUR 34.950 en
- op 30 december 2014 een bedrag ad. EUR 45.900 en
- op 07 januari 2015 een bedrag ad. EUR 38.200 en
- op 16 februari 2015 een bedrag ad. EUR 40.025 en
- op 18 februari 2015 een bedrag ad. EUR 25.900 en
- op 24 april 2015 een bedrag ad. EUR 47.350,
de werkelijke aard en de herkomst ende vindplaats en/of de vervreemding en/of
de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende is en/of enig(e)geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist,
dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
2.
hij,
in de periode van 01 augustus 2014 tot en met 15 juni 2015,
te Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en
zijn mededaders, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
en [medeverdachte 6] en andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk
had het plegen van misdrijven als omschreven in artikel 326 en 420bis en 420ter
van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 140 en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
feit 2
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd om ingeval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen van gelijke duur als de duur van het door verdachte ondergane voorarrest (255 dagen), eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich met zijn mededaders op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Tevens heeft de verdachte in het kader van deze feiten deelgenomen aan een criminele organisatie, hetgeen een bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving als geheel. De criminele organisatie had tot doel misdrijven te plegen die verband houden met phishing fraude. De bijdrage van verdachte aan de op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegde misdrijven heeft het economisch systeem en het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in zowel het betalingsverkeer en het bankwezen als ook de medemens ernstig ondermijnd. Met het plegen van dezemisdrijven heeft de criminele organisatie bovendien ernstige financiële schade veroorzaakt voor de Rabobank, die vrijwel alle getroffen rekeninghouders schadeloos heeft gesteld. Verdachte en zijn mededaders hebben zich door die gevolgen niet laten weerhouden en zijn louter uitgeweest op snel, eigen geldelijk gewin.
Verdachte heeft binnen dit alles een belangrijke - voor de organisatie onmisbare - ondersteunende rol vervuld gedurende een periode van bijna acht maanden, waarbij onwetende, veelal oudere personen op een geraffineerde wijze zijn misleid om hun bankcodes op te geven en/of in te vullen aan de veronderstelde medewerkster van de Rabobank, waarna grote geldbedragen van hun bankrekening werden afgeboekt ten behoeve van het aankopen en zo snel mogelijk doorverkopen van (met name) auto’s die met die frauduleus verkregen geldbedragen waren gekocht.De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt het verdachte in dit verband extra kwalijk dat hij ook actief andere personen heeft geworven en betrokken in de criminele organisatie en de uitvoering van strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook laten meewegen dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte reeds diverse malen is veroordeeld voor onder meer vermogensmisdrijven.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij al kort na zijn aanhouding deels opening van zaken heeft gegeven en ter terechtzitting heeft verklaard open te staan om eventueel een schadevergoeding te betalen.
De rechtbank laat in dit verband ook meewegen dat verdachte inmiddels een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven en een stabiele werk- en gezinssituatie heeft gerealiseerd, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportage.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van vervolging als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting doorgaans dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een stafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 30 juni 2015 in verzekering gesteld, zodat de rechtbank uitgaat van deze datum als aanvangstijdstip van de redelijke termijn.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak, alsmede de uitvoering van de diverse onderzoekwensen kan enige overschrijding van de doorgaans als uitgangspunt geldende twee jaren niet als onredelijk worden aangemerkt. Nu echter na afronding van het nadere onderzoek door de rechter-commissaris in mei 2018 de inhoudelijke behandeling van de zaak eerst op 12 maart 2019 heeft kunnen plaatsvinden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van tenminste een jaar. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan verdachte en zal, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze overschrijding anderszins rechtvaardigen, gecompenseerd worden, in die zin dat deze is verdisconteerd in de duur, omvang en modaliteit van de na te noemen straf.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De huidige positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat niet anders. Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

8.De schade van de benadeelde partijen

8.1.1 De vordering van de benadeelde partij Rabobank
De Rabobank heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.317.816,73 (één miljoen driehonderd zeventienduizend achthonderd- zestien euro en 73 eurocent) ter zake van in totaal 72 gevallen van phishing-fraude, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten, zoals vermeld in de bijlage bij voormeld voegingsformulier.
8.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige, hoofdelijke toewijzing van de vordering gevorderd.
8.3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen enkele oplichtingshandeling heeft verricht en dat de deelname aan de criminele organisatie, waar wordt gesproken over onder meer de verdenking van artikel 326 en 420bis en 420ter Sr, in een te ver verwijderd verband staan om deze vordering aan verdachte toe te rekenen.
8.4.1 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de Rabobank zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij en dat de vordering betrekking heeft op het onder 3 ten laste gelegde.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte door de onder 3 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de Rabobank, die naar aanleiding van de schadeloosstelling van de gedupeerde rekeninghouders in de rechten is getreden van de gedupeerde rekeninghouders/aangevers.
De opgevoerde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt voor het gevorderde bedrag van € 1.317.816,73.
Nu de rechtbank voor wat betreft verdachte bewezen zal verklaren dat hij gedurende de periode van 30 oktober 2014 tot en met 15 juni 2015 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie kunnen naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de beoordeling van deze vordering uitsluitend de tijdens deze periode door de criminele organisatie gepleegde oplichtingsfeiten aan verdachte worden toegerekend en volgt daaruit dat verdachte voor dat deel van de vordering hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de Rabobank gedurende die periode geleden schade.
Het ten aanzien van verdachte toe te wijzen bedrag is gegrond op de geleden schade door de navolgende phishingfeiten, die hieronder zijn vermeld per aangiftenummer (conform de nummering van dossierstukken inzake onderzoek 26Monument), pleegdatum en het daarbij behorende phishingbedrag:
A 09 30-10-2014 € 29.350,00
A 10 6-10-2014 € 17.462,50,-
A 12 4-12-2014 € 46.505,81,-
A 15 18-12-2014 € 100.450,00,-
A 17 5-12-2014 € 9.197,18,-
A 18 30-12-2014 € 45.900,00
A 21 7-1-2015 € 38.200,00,-
A 28 16-2-2015 € 40.025,00,-
A 30 18-2-2015 € 25.900,00,-
A 33 18-3-2015 € 25.995,00,-
A 34 20-3-2015 € 43.000,00,-
A 35 23-2-2015 € 34.500,00,-
A 38 13-3-2015 € 58.238,00,-
A 39 31-3-2015 € 27.500,00,-
A 40 8-4-2015 € 41.500,00,-
A 41 10-4-2015 € 17.800,00,-
A 42 9-4-2015 € 23.000,00,-
A 44 20-4-2015 € 16.500,00,-
A 45 21-4-2015 € 18.000,00,-
A 46 21-4-2015 € 5.950,00,-
A 48 24-4-2015 € 47.350,00,-
A 49 16-4-2015 € 23.000,00,-
A 50 2-4-2015 € 17.500,00,-
A 51 13-4-2015 € 22.500,00,-
en € 23.000,00,-
A 52 22-4-2015 € 25.000,00,-
A 54 7-5-2015 € 22.500,00,-
A 55 4-5-2015 € 24.950,00,-
A 56 1-5-2015 € 21.500,00,-
A 60 20-5-2015 € 14.010,00,-
A 61 20-5-2015 € 23.500,00,-
A 62 7-4-2015 € 21.000,00,-
A 63 28-5-2015 € 24.950,00,-
A 64 25-3-2015 € 11.595,00,-
A 65 8-6-2015 € 5.600,00,-
A 66 30-4-2015 € 22.250,00,-
A 67 14-4-2015 € 23.000,00,-
A 68 22-4-2015 € 35.900,00,-
A 69 11-5-2015 € 25.400,00,-
A 70 5-1-2015 € 29.000,00,-
A 71 30-4-2015 € 11.750,00,-
A 73 11-5-2015 € 10.500,00,-
A 75 30-12-2014 € 20.200,00,-
A 79 17-3-2015 € 25.690,64,-
Dit levert een totaalbedrag op van € 1.069.384,11.
De rechtbank zal het gevorderde in de onderhavige zaak daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.069.384,11, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de data van betaling door de Rabobank aan haar benadeelde cliënten.
8.5.1 De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmatregel op te leggen.
8.6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.7.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om ingeval van gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.8.1 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr in dit geval niet opleggen, nu de benadeelde partij gezien haar hoedanigheid in staat moet worden geacht zelf de nodige maatregelen ter incasso van het gevorderde bedrag, te nemen.
8.1.2 De vordering van [benadeelde partij 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.050,-- (zesduizendvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de gemaakte kosten ter zake van rechtsbijstand, zoals vermeld in de bijlage bij voormeld voegingsformulier.
8.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
8.3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
8.4.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 1] zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat de vordering ziet op de onderhavige strafzaak, aangezien de overgelegde declaratie betrekking heeft op de procedure inzake “ [naam 1] ”. De rechtbank zal om die reden de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8.1.3 De vordering van [benadeelde partij 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.800,-- (achtentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 2.500,-- ter zake van de niet vergoede kosten door [naam 1] ;
- € 300,-- proceskosten inzake de gevoerde correspondentie en aansprakelijkheidstelling van [naam 1] .
8.2.3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 2] in zijn vordering.
8.3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 2] in zijn vordering.
8.4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 2] zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij en dat de vordering uitsluitend betrekking heeft op het onder 3 ten laste gelegde, nu de oplichting van [benadeelde partij 2] niet specifiek onder feit 1 ten laste is gelegd.
Blijkens de aangifte en de inhoud van het voegingsformulier van [benadeelde partij 2] heeft de oplichting plaatsgevonden op 4 december 2014. Daaruit volgt dat de oplichting is gepleegd in de periode waarin onder meer verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [benadeelde partij 2] .
De opgevoerde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt tot het bedrag van € 2.500,--.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
Verdachte is daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren inzake het meer of anders gevorderde.
8.5.3 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
8.1.4 De vordering van [benadeelde partij 3]
heeft zich als benadeelde partij ( [benadeelde partij 3] ) gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 218,67 (tweehonderdachttien euro en zevenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 71,47 ter zake van gemaakte reiskosten;
- € 147,20 ter zake van gemaakte proceskosten.
8.2.4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 3] in zijn vordering.
8.3.4 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 3] in zijn vordering.
8.4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast [benadeelde partij 3] zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij en dat de vordering uitsluitend betrekking heeft op het onder 3 ten laste gelegde, nu de oplichting van [benadeelde partij 3] niet specifiek onder feit 1 ten laste is gelegd.
Blijkens de aangifte en de inhoud van het voegingsformulier van [benadeelde partij 3] heeft de oplichting plaatsgevonden op 13 april 2015. Daaruit volgt dat de oplichting is gepleegd in de periode waarin onder meer verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [benadeelde partij 3] .
De opgevoerde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt tot het bedrag van € 71,49.
De onder de post “proceskosten” opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 71,49, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd. Verdachte is daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren inzake het meer of anders gevorderde.
8.5.4 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
8.1.5 De vordering van [benadeelde partij 4]
De [benadeelde partij 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 16.112-- (zestienduizendhonderdentwaalf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- € 15.612,-- ter zake van de geleden door de Rabobank niet-vergoede schade.
Voorts wordt voor geleden immateriële schade een bedrag van € 500,-- gevorderd.
8.2.5 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de [benadeelde partij 4] .
8.3.5 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij 4] in haar vordering.
8.4.5 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 4] zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij en dat de vordering uitsluitend betrekking heeft op het onder 3 ten laste gelegde, nu de oplichting van [benadeelde partij 4] niet specifiek onder feit 1 ten laste is gelegd.
Blijkens de aangifte en de inhoud van het voegingsformulier van de [benadeelde partij 4] heeft de oplichting plaatsgevonden op 13 maart 2015. Daaruit volgt dat de oplichting is gepleegd in de periode waarin onder meer verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [benadeelde partij 4] .
De opgevoerde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt tot het gevorderde bedrag van € 16.112,--.
De rechtbank zal het gevorderde in de onderhavige zaak daarom toewijzen tot een bedrag van € 16.112,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd. Verdachte is daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.
8.5.5 De schadevergoedingsmaatregel
8.6.5 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.7.5 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
8.1.6 De vordering van [benadeelde partij 5]
De [benadeelde partij 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.030,43 (zesduizenddertig euro en 43 eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de niet vergoede schade door de Rabobank.
8.2.6 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot afwijzing van de vordering van [benadeelde partij 5]
8.3.6 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [benadeelde partij 5]
8.4.6 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 5] zich tijdig in het geding heeft gevoegd als benadeelde partij. De rechtbank stelt echter vast dat zich bij de dossierstukken in het onderzoek 26 Monument geen aangifte bevindt van het feit waarop de opgegeven schade ziet.
De rechtbank zal om die reden de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte inzake feit 1 onder:
- het 2e gedachtestreepje (EUR 30.250),
- het 6e gedachtestreepje (EUR 32.950),
- het 9e gedachtestreepje (EUR 27.000),
- het 10e gedachtestreepje (EUR 28.500),
is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het overige onder 1 het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
feit 2
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Schadevergoeding
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Rabobank:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Rabobank van een bedrag van € 1.069.384,11(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van betaling door de Rabobank aan haar benadeelde cliënten), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij inzake het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst af de vordering tot oplegging van de maatregel tot verplichting tot betaling van het toe te wijzen bedrag aan de Staat der Nederlanden;
Ten aanzien van de vordering van de [benadeelde partij 1] :
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 2.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2015), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.250,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 300,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] :
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] :
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 4] van een bedrag van € 16.112,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2015), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 16.112,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 113 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 300,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 5] :
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.

Voetnoten

1.Map 11, pagina AANG-244 tot en met 247
2.Map 11, pagina AANG-249 tot en met 257
3.Map 1, Algemeen Dossier, pagina AD71
4.Map 11, pagina AANG-416 tot en met 417
5.Map 11, pagina AANG-418 tot en/met 422
6.Map 1, Algemeen Dossier, pagina 77 tot en met 78
7.PD LEEUB, pagina 29 tot en met 34
8.ZD A48, pagina ZD A48-12 tot en met ZD A48-15
9.ZD A48, pagina ZD A48-16
10.ZD A48, pagina ZD A48-18 tot en met ZD A48-31
11.ZD A48, pagina ZD A48-35 tot en met ZD A48-39
12.ZD A48, pagina ZD A48-44 tot en met ZD A48-46
13.ZD A48, pagina 47 tot en met 96
14.ZD A48, pagina ZD A48-166 tot en met ZD A48-171
15.ZD A48, pagina ZD A 48-97 tot en met ZD A48-127
16.Map 11, Pv verhoor aangeefster [slachtoffer 4] , AANG pagina 355 tot en met 358
17.Map 11, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 368 tot en met 374
18.Map 11, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 372
19.Map 11, Pv verhoor [slachtoffer 5] , AANG pagina 466
20.Map 11, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 477
21.Map 11, Wilsverklaring ten name van [medeverdachte 7] , pagina 480
22.Map 11, Pv aangifte Rabobank, pagina 478-479
23.Map 12, Pv verhoor aangever [slachtoffer 6] , AANG pagina 574 tot en met 575 en pv verhoor aangever [slachtoffer 6] , AANG pagina 584 tot en met 587
24.Map 12, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 589 tot en met 593
25.Map 12, Pv aangifte Rabobank, pagina 594 tot en met 597
26.Map 12, Pv verhoor aangeefster [slachtoffer 8] , AANG pagina 609 tot en met 612
27.Map 12, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 616 tot en met 621
28.Map 12, Pv aangifte Rabobank, AANG pagina 619
29.PD LEEUB, pagina 29 tot en met 34
30.Pv van verdenking [medeverdachte 2] , pagina ZD A48 35 tot en met 39
31.Pv identificatie [verdachte] , pagina ZD A48 40
32.ZD A48, pagina ZD A 48-97 tot en met ZD A48-127
33.ZD43, pagina ZD A43 - 42 tot en met 57
34.Map 13, pagina GD 24tot en met 26
35.Map 13, pagina GD 47 tot en met 50
36.Map 15, ZD A43, pagina ZD A43-42 tot en met 57
37.Map 13, pagina GD 32 tot en met 40