ECLI:NL:RBOVE:2019:1344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
08/062348-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag van 85-jarige bestuurder

Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 85-jarige man, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 12 februari 2018, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een 6-jarig meisje aanreed op een voetgangersoversteekplaats in Rijssen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn bekendheid met de verkeerssituatie, onvoldoende aandacht had voor de verkeersveiligheid en geen voorrang had verleend aan het meisje, dat op dat moment met twee vriendinnetjes de oversteekplaats op liep. Het meisje overleed enkele dagen later aan haar verwondingen.

Tijdens de rechtszitting op 4 april 2019 werd de vordering van de officier van justitie, mr. E. Agelink, besproken, evenals de verdediging door raadsman mr. T. Geerdink. De officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van roekeloosheid of grove verkeersfouten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door niet te stoppen en niet te letten op de voetgangersoversteekplaats, een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid had getoond.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een geldboete van 1.000 euro en een rijontzegging van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de hoge leeftijd en fysieke gesteldheid van de verdachte, evenals de impact van het ongeval op hem en de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om te anticiperen op mogelijke gevaren in het verkeer, vooral in situaties waar voorrang moet worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/062348-18 (P)
Datum vonnis: 18 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1934 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. T. Geerdink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto schuldig is aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, dan wel dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), gaande in de
richting van de rotonde, gelegen op de kruising van de wegen, de Wijnand Zeeuwstraat en de
Welleweg , daarmede rijdende op de weg, de Wijnand Zeeuwstraat
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, voormelde rotonde is op- en (driekwart)overgereden en/of ter hoogte van de Welleweg naar rechts gaand, zonder te stoppen die Welleweg is opgereden,
een in die weg (de Welleweg) gelegen voetgangersoversteek- plaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien verdachtes rijrichting, in de rechter berm, althans aan de rechter zijde van die weg (de Welleweg) bevond en/of in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, drie, althans een aantal voetgangsters, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevonden en/of welke voetgangsters, gezien verdachtes rijrichting, doende waren om die weg (de Welleweg) van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en/of terwijl verdachte de verkeerssituatie ter plaatse goed kende, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Welleweg) en/of terwijl verdachte (mogelijk) verblind werd door de zon, zich niet of onvoldoende mate heeft overtuigd, dat zich geen voetgangers nabij of op voormelde voetgangersoversteekplaats ( zebra) bevonden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met één van die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevindende voetgangsters (het slachtoffer [slachtoffer] ), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten, als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), gaande in de richting van de rotonde, gelegen op de kruising van de wegen, de Wijnand Zeeuwstraat en de Welleweg, daarmede heeft gereden op de weg, de Wijnand Zeeuwstraat en voormelde rotonde is op- en (driekwart)overgereden en/of ter hoogte van de Welleweg naar rechts gaand, zonder te stoppen die Welleweg is opgereden, een in die weg (de Welleweg) gelegen voetgangersoversteek- plaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien verdachtes rijrichting, in de rechter berm, althans aan de rechter zijde van die weg (de Welleweg) bevond en/of in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, drie, althans een aantal voetgangsters, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevonden en/of welke voetgangsters, gezien verdachtes rijrichting, doende waren om die weg (de Welleweg) van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en/of terwijl verdachte de verkeerssituatie ter plaatse goed kende, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Welleweg) en/of terwijl verdachte (mogelijk) verblind werd door de zon, zich niet of onvoldoende mate heeft overtuigd, dat zich geen voetgangers nabij of op voormelde voetgangersoversteekplaats (zebra) bevonden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met één van die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevindende voetgangsters (het slachtoffer [slachtoffer] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het primair tenlastegelegde is bewezen, nu verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden ten gevolge waarvan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een dodelijk slachtoffer te betreuren valt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van roekeloosheid en dat de gedragingen van verdachte ook geen grove verkeersfout opleveren, waardoor ook van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte geen sprake is. De gedragingen van verdachte leveren evenmin een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. Verdachte heeft zijn aandacht bij de weg gehad. Verdachte heeft tijdens het afslaan vanaf de rotonde, toen hij werd verblind door de zon, direct de zonneklep omlaag gedaan. Als mogelijke rol bij het gegeven dat verdachte het slachtoffer niet heeft opgemerkt heeft de raadsman aangevoerd dat het slachtoffer voorafgaand aan de aanrijding is gestruikeld.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het verkeersgedrag van verdachte niet valt aan te merken als gevaarzettend, nu verdachte slechts een enkele verkeersfout heeft gemaakt, namelijk dat hij vanwege de verblindende zon het slachtoffer niet heeft gezien en geen voorrang heeft verleend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
- de redengevende feiten en omstandigheden
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen. [1]
Op 12 februari 2018 in Rijssen is verdachte als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, een rotonde opgereden. De rotonde is gelegen op de kruising van de wegen, de Wijnand Zeeuwstraat en de Welleweg. Verdachte is bekend met de verkeerssituatie ter plaatse; hij is op de hoogte van het gegeven dat zich vlak achter de rotonde een voetgangersoversteekplaats bevindt. Verdachte heeft de rotonde driekwart rond gereden en vervolgens heeft hij op die rotonde naar rechts gestuurd in de richting van de Welleweg om de rotonde te verlaten. Op het moment waarop verdachte de rotonde verliet, raakte hij verblind door de zon en heeft hij heeft de zonneklep naar beneden gedaan. Verdachte dacht dat er geen ander verkeer aan kwam en heeft geen voetgangers gezien op of nabij de oversteekplaats. Verdachte is daarom doorgereden, heeft geen vaart geminderd, heeft niet geremd en is niet gestopt. [2] Het zesjarige meisje [slachtoffer] liep met twee vriendinnetjes de voetgangersoversteekplaats op de Welleweg achter de rotonde op. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende [slachtoffer] . [3] Zij is gestruikeld en vóór de personenauto van verdachte op de grond gevallen. [4] De twee vriendinnetjes [slachtoffer] konden op tijd teruglopen/wegspringen. De auto van verdachte is vervolgens met [slachtoffer] in aanrijding gekomen en heeft haar overreden. [5] Zij is aan de verwondingen die ten gevolge van deze aanrijding zijn ontstaan overleden. [6]
- het primair tenlastegelegde
Voor bewezen verklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet sprake zijn van schuld met betrekking tot het verkeersongeval. Of er sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [7] Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Volgens eigen zeggen reed verdachte over de rotonde met een snelheid van 10 km/u. De verkeerssituatie was op dat moment overzichtelijk en er waren geen zicht belemmerende omstandigheden. Voorafgaand aan het afslaan van de rotonde en het inrijden van de Welleweg had verdachte de drie meisjes, hetzij op de oversteekplaats hetzij nog op de stoep daarvoor, kunnen waarnemen. Hij heeft de meisjes echter niet gezien. Een automobiliste, die met haar personenauto vlak achter de auto van verdachte reed en ook in de richting van de Welleweg wilde, heeft de drie meisjes op de voetgangersoversteekplaats wel gezien. [8]
Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend. Nu in de huidige verkeerssituatie bij het verlaten van de rotonde en naderen van een voetgangersoversteekplaats waar voorrang moest worden verleend, tevens het zicht van verdachte door de laaghangende zon werd belemmerd, was extra voorzichtigheid geboden.
Verdachte heeft in onvoldoende mate gelet op en is onvoldoende blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van de Welleweg en heeft zich, voorafgaand aan en op het moment dat hij werd verblind, niet vergewist van de mogelijke aanwezigheid van verkeersdeelnemers op de aldaar aanwezige voetgangersoversteekplaats.
De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en aldus ook met het gevaar dat zich bij het verlaten van de rotonde en het passeren van deze voetgangersoversteekplaats kan voordoen. Dat [slachtoffer] vlak voor de aanrijding is gestruikeld doet naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenstaande niet af.
Verdachte heeft niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van verdachtes handelen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot bewezen verklaring van het primair tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 12 februari 2018 te Rijssen in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de
richting van de rotonde, gelegen op de kruising van de wegen, de Wijnand Zeeuwstraat en de
Welleweg, daarmede rijdende op de weg, de Wijnand Zeeuwstraat aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, voormelde rotonde is op- en driekwart overgereden en ter hoogte van de Welleweg naar rechts gaand, zonder te stoppen die Welleweg is opgereden, een in die weg (de Welleweg) gelegen voetgangersoversteek- plaats(zebra) is genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd aangegeven middels een in verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien verdachtes rijrichting, aan de rechter zijde van die weg (de Welleweg) bevond en in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, drie voetgangsters, die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevonden en welke voetgangsters, gezien verdachtes rijrichting, doende waren om die weg (de Welleweg) van links naar rechts gaande, over te steken, niet voor heeft laten gaan en terwijl verdachte de verkeerssituatie ter plaatse goed kende in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Welleweg) en terwijl verdachte verblind werd door de zon, zich niet heeft overtuigd, dat zich geen voetgangers nabij of op voormelde voetgangersoversteekplaats (zebra) bevonden en in aanrijding is gekomen met één van die zich op die voetgangersoversteekplaats (zebra) bevindende voetgangsters (het slachtoffer [slachtoffer] ), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen verklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf
: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een geldboete van € 1.000,--, subsidiair 20 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair oplegging van artikel 9a Sr bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman oplegging van een (voorwaardelijke) geldboete bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat een taakstraf niet passend is gezien de hoge leeftijd en fysieke gesteldheid van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten aanrijding veroorzaakt, als gevolg waarvan een voetgangster is overleden. Verdachte is met zijn personenauto een rotonde driekwart rondgereden en heeft na het verlaten van de rotonde geen voorrang verleend aan [slachtoffer] , een meisje van zes jaar, die op dat moment over de aldaar aanwezige voetgangersoversteekplaats liep. Hierop volgde een aanrijding. Het meisje is enkele dagen later aan haar, bij de aanrijding opgelopen, verwondingen overleden.
Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij of zij op de hoogte is van de gevaren in het verkeer, hierop anticipeert en het eigen verkeersgedrag daaraan aanpast. Verdachte is hierin tekort geschoten. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Het onomkeerbare gevolg van het overlijden van [slachtoffer] heeft onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan haar nabestaanden en de rechtbank is zich ervan bewust dat strafoplegging in welke vorm dan ook dat leed nimmer ongedaan zal kunnen maken.
Bij het bepalen van de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook het voor dit feit vastgestelde landelijk oriëntatiepunt straftoemeting betrokken. Dit oriëntatiepunt geeft als uitgangspunt voor het, in geval van aanmerkelijke schuld, veroorzaken van een verkeersongeval met de dood van een slachtoffer als gevolg, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden. De in deze zaak bewezen verklaarde schuld in de zin van artikel 6 WVW betreft eveneens aanmerkelijke schuld, zijnde de minst zware vorm van schuld binnen dit kader.
De rechtbank heeft oog voor het gegeven dat de wetenschap dat ten gevolge van zijn handelen een ander mens, een jong meisje, is komen te overlijden ook op verdachte een behoorlijke impact heeft, zoals verdachte ter zitting ook te kennen heeft gegeven.
De rechtbank houdt voorts rekening met de leeftijd van verdachte, als ook met zijn lichamelijke gesteldheid. Tevens acht de rechtbank van belang dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Hoewel in zaken als de onderhavige een taakstraf veelal als een passende strafmodaliteit wordt beschouwd, kan de rechtbank deze modaliteit, gezien de fysieke gesteldheid van de verdachte, niet toepassen. De rechtbank realiseert zich dat een mensenleven niet in geld is uit te drukken, maar is van oordeel dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd die hij daadwerkelijk voelt. Om die reden zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen overeenkomstig de eis van de officier van justitie. Daarnaast wil de rechtbank tot uitdrukking brengen dat zij het van belang acht dat verdachte – hoewel hij zijn rijbewijs na de aanrijding heeft ingeleverd – ook in de toekomst geen motorrijtuigen meer zal besturen. Daarom zal de rechtbank als bijkomende straf aan verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr en artikel 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 1.000,-- (duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
bijkomende straf
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. S.M. Milani en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019.
Mr. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL0600-2018066582. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal aanrijding overtreding van verbalisant [verbalisant 1] van 23 maart 2018, pagina 2.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 15 februari 2018, pagina 48.
5.Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 1 maart 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 10.
6.Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 1 maart 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 29.
7.HR 5 april 2011, NJ 2011/172.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 12 februari 2018, pagina 43